Home Historisch profiel Pierre Bourdieu, de strijdbare socioloog
Historisch profiel

Pierre Bourdieu, de strijdbare socioloog

Door Maarten Meester op 1 juli 2024

Pierre Bourdieu socioloog
beeld Magnum Photos
FM7 Filosofie Magazine 7 2024 reizen vliegtuig vliegtuigraampje
07-2024 Filosofie Magazine Lees het magazine
Mensen worden gevormd door de klasse waarin ze opgroeien, meende de Franse socioloog Pierre Bourdieu. Toch is vrijheid altijd mogelijk.

Terwijl hij al hard moet blokken voor het toelatingsexamen van de École normale supérieure (ENS), een prestigieuze Parijse universiteit, leest Pierre Bourdieu op eigen initiatief ook nog eens het dikke en ingewikkelde filosofieboek Het zijn en het niet (1943) van Jean-Paul Sartre. De 18-jarige zoon van een eenvoudige postbeambte wil zich zo onderscheiden van zijn klasgenoten, wier vaders arts, advocaat of zakenman zijn.

Wat meespeelt is dat Sartre dan, begin jaren vijftig, in hoog aanzien staat in links-intellectueel Frankrijk. Op basis van de mede door hemzelf ontwikkelde existentialistische filosofie zet deze intellectuel total zich in voor de onderdrukten. Hij schrijft geëngageerde romans, toneelstukken, essays en artikelen, ondertekent petities en loopt voorop in demonstraties. Bovendien is Sartre oud-student van de ENS.

‘Alle sociale krachten werkten samen,’ zegt Bourdieu later, om te zorgen dat hij Het zijn en het niet geweldig vindt. ‘En tegelijkertijd was dat niet mogelijk.’

Hij valt met name over een passage waarin Sartre een kelner beschrijft.

‘Hij loopt met iets te kwieke tred naar de cafébezoekers toe, buigt iets te nadrukkelijk voorover. Wat voor spel speelt hij? (…) Je hoeft hem niet lang te observeren om erachter te komen: hij speelt dat hij kelner is.’

Al zijn ingewanden, schrijft Bourdieu, vertellen hem dat deze analyse fout is. Wat wekt die fysieke weerzin op? Dat de geëngageerde intellectueel Sartre zich laat bedienen? En daarbij ook nog suggereert dat de kelner in alle vrijheid een ander beroep had kunnen kiezen?

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Geen abonnee? Bekijk de abonnementen Log in als abonnee

Wijnglas

Na afronding van zijn studie filosofie aan de ENS werkt Bourdieu zijn kritiek op Sartre uit. Maar hij kiest niet zonder meer de kant van het structuralisme, de denkstroming die zich ontwikkelt tot de geduchte concurrent van het existentialisme.

Volgens het existentialisme bezitten mensen een grote mate van vrijheid, omdat bij hen de existentie aan de essentie voorafgaat. Toen de kelner ter wereld kwam, was hij niets meer dan een waaier aan mogelijkheden. Vervolgens heeft hij door als kelner te gaan werken zichzelf de essentie ‘kelner’ gegeven, maar hij had van zichzelf ook een filosoof kunnen maken. Bij dingen, zegt Sartre, gaat daarentegen de essentie vooraf aan de existentie. Eerst bedenkt een fabrikant dat hij iets wil maken om wijn uit te drinken, vervolgens maakt hij een wijnglas. Het glas kan zichzelf geen andere essentie geven.

Het structuralisme is minder optimistisch over de menselijke vrijheid. Onder anderen de antropoloog Claude Lévi-Strauss en de filosoof Michel Foucault benadrukken dat rituelen, taal, onderwijs en recht voorafgaan aan het individu en dat in sterke mate bepalen. Dat sluit goed aan bij Bourdieus onderbuikgevoel: lag niet al door de sociale structuren vast dat Sartre een filosoof zou worden en de kelner een kelner? Tegelijkertijd vindt Bourdieu het structuralisme te statisch, misschien ook omdat hij zelf zijn klasse is ontstegen.

Terwijl Bourdieu zoekt naar een manier om dit probleem te overstijgen, overbrugt hij nog meer tegenstellingen. Sartre bouwt zijn engagement op één discipline, de filosofie, en daarbinnen vooral op de fenomenologie van Edmund Husserl en Martin Heidegger. Bourdieu ontwikkelt zich daarentegen, in de woorden van de Nederlandse socioloog Dick Pels, niet alleen tot een ‘aartsgeneralist’ maar ook nog eens tot ‘specialist op alle specialismen’.

Bourdieu neemt de schotten weg tussen antropologie, cultuurwetenschappen, economie, etnologie, filosofie, sociologie en onderwijskunde. En binnen die disciplines verenigt hij bijvoorbeeld de continentale en analytische filosofie. Zo gebruikt Bourdieu niet alleen het werk van Duitse en Franse denkers (Immanuel Kant, Karl Marx, Edmund Husserl, Maurice Merleau-Ponty), maar ook van Britse en Noord-Amerikaanse (Ludwig Wittgenstein, John Austin). In de sociologie verenigt hij de theoretische benadering enerzijds met de empirische en statistische benadering anderzijds. Met een speling op een bekend citaat van Kant schrijft hij: ‘Theorie zonder empirisch onderzoek is leeg, empirisch onderzoek zonder theorie is blind.’

Bourdieu bestudeert hoe boerenjongens op de versiertoer gaan

In Algerije bestudeert hij tijdens de bloedige onafhankelijkheidsstrijd de ­timserdin, de vrouwen die de doden wassen. In Frankrijk kijkt hij in danszaaltjes hoe boerenjongens op de versiertoer gaan. Hij merkt hoe de bestaande beelden van de werkelijkheid de complexiteit ervan wegdrukken. Ja, juridisch gezien hebben Algerijnse vrouwen een slechte positie, maar in de praktijk hebben ze vaak veel meer macht dan wordt gedacht. Juist de scheiding van de mannen- en vrouwenwereld maakt dat vrouwen heersen over hun eigen rijk. En dat Franse plattelandsvrouwen steeds minder zin hebben om met boerenzonen te dansen, komt doordat het leven in de stad hen een vorm van vrijheid kan bieden die zij als boerin nooit zullen hebben.

Habitus

Bourdieu constateert dat er in plaats van een klassenstrijd à la Karl Marx een veel complexere strijd om de macht gaande is. Ten eerste zijn mensen niet alleen kapitalist of proletariër, maar ook man of vrouw, jong of oud, nieuwkomer of ­arrivé. Ten tweede wordt die strijd niet alleen met wapens of geld gestreden, maar ook op veel subtielere manieren.

Hij probeert daarom dynamisch en positioneel te denken. In plaats van structuren bestudeert hij velden: relatief autonome sociale werelden. De kelner bevindt zich bijvoorbeeld in de wereld van de horeca. Elk veld bestaat uit een netwerk van relaties tussen posities. Dat netwerk oefent macht uit over degenen die de posities innemen. Zo voeren de eigenaar van het café, de klanten, de Arbowet enzovoorts macht over de kelner uit, waarbij hij zelf die spelers ook weer beïnvloedt.

Klasse toont zich ook in iemands smaak en gewoontes

Dan is er ook nog de habitus. Dat is de manier waarop objectieve structuren, die sterk samenhangen met klasse, zich uiten in het individu. Deze structuren bepalen in hoge mate iemands perceptie, denkwijze, waarden en normen, smaak, gewoontes en gedrag. Zo heeft het gedrag van generaties kelners zich geïnternaliseerd in het lichaam van die ene kelner die Sartre bedient. ‘De kelner in het café speelt niet dat hij kelner in een café is,’ schrijft Bourdieu. ‘Zijn lichaam, waarin een hele geschiedenis is neergedaald, voegt zich naar zijn functie, dat wil zeggen een geschiedenis, een traditie die hij nooit anders heeft gezien dan geïncarneerd in lichamen – of beter nog, in kostuums die door een habitus worden “bewoond” die men kelner noemt.’

Ten slotte is er het specifieke kapitaal waarmee spelers binnen een bepaald veld proberen hun positie te verbeteren: hoe meer kapitaal mensen hebben, hoe hoger hun sociale positie is. Marx legde de nadruk op economisch kapitaal, zoals geld en eigendomsrechten. Bourdieu vult dat aan, onder meer in La distinction. ­Critique ­sociale du jugement (1979), volgens de International Sociological Association (ISA) een van de tien belangrijkste sociologieboeken van de twintigste eeuw.

Volgens Bourdieu strijden mensen ook met en om cultureel en sociaal kapitaal: de culturele bagage die je meekrijgt en de relaties die je onderhoudt. Wie bijvoorbeeld de woning van de filosoof Sartre vergelijkt met die van de kelner zal opmerken dat de eerste meer boeken heeft en meer kunst aan de muur heeft hangen. Het verschil in cultureel kapitaal valt trouwens in het café zelf al op: alleen Sartre gebruikt woorden als ‘existentie’. Ook het sociaal kapitaal is ongelijk verdeeld: de kelner heeft geen relatie met de bekende filosoof-schrijver Simone de Beauvoir en is niet bevriend met gerenommeerde schrijvers en journalisten.

Aangeleerd

In deze machtsstrijd overheersen altijd de leden van een bepaalde klasse, zegt Bourdieu. Hun grote troef is dat hun taal en normen samenvallen met wat hij ‘de symbolische orde’ noemt: de taal en in bredere zin de categorieën waarmee we onze waarneming van de wereld ordenen. Bourdieu gebruikt de Franse begrippen vision en division om uit te leggen dat elke visie op de wereld (vision) ook tegelijk een verdeling is (division). De taal van de overheersers is de beschaafde taal, hun manieren zijn de juiste manieren, hun cultuur is de universele cultuur. ‘De leden van de heersende klasse, die worden geboren in een toestand van positieve discriminatie, [lijken] gedistingeerd omdat hun habitus, als een sociaal gevormde “natuur”, onmiddellijk is toegesneden op de immanente vereisten van het culturele en sociale spel,’ schrijft Bourdieu.

Sociologie is voor Bourdieu ‘de verbreiding van verdedigingswapens tegen de symbolische overheersing’. Daarbij betekent vrijheid ‘niet dat men deze noodzakelijkheid op een magische manier loochent’. Denk aan Sartre, die de kelner te veel vrijheid toekent en daarmee ‘een soort sociaal fabeldier’ schept: ‘een monster met het lichaam van een kelner en het hoofd van een intellectueel’.

Nee, vrijheid begint ermee dat je de noodzakelijkheid onderkent, zoals de structuralisten doen. ‘Wetenschappelijke kennis van de noodzakelijkheid sluit de mogelijkheid in van handelend optreden met een neutraliserende werking; sluit dus een mogelijke vrijheid in.’

Op zoek naar die mogelijke vrijheid bestudeert Bourdieu onder meer het onderwijs. Dan blijkt dat het onderwijs niet de grote gelijkmaker is waarvoor het doorgaat, maar de grote reproduceermachine van de sociale orde. In het hoger onderwijs, en zeker op de elite-­opleidingen, is de norm de habitus van de overheersers, die van generatie op generatie is gecultiveerd en geïnternaliseerd. Wie zich als eerste uit zijn familie via het onderwijs wil emanciperen zal niet alleen hard moeten blokken, maar zich ook nieuwe manieren van spreken, eten en gedragen eigen moeten maken. Een sociale klimmer, zoals Bourdieu zelf ook is, zal daarbij altijd bang blijven dat anderen merken dat deze gedragingen zijn aangeleerd.

Vechtsport

Bourdieu was inmiddels zelf een gearriveerd burger: hoogleraar aan topuniversiteiten, getrouwd en vader van drie zonen en internationaal erkend als een van de vernieuwers van de sociologie. Maar voor de maatschappij als geheel vindt hij de sociale vernieuwing te langzaam gaan. Als het neoliberalisme opkomt, baart hem dat grote zorgen. Ook de steeds verder oprukkende massamedia verontrusten hem. Bourdieu was altijd al gefascineerd door de rol van de intellectueel in de samenleving, maar nu zoekt hij naar nieuwe manieren om maatschappijkritiek te leveren.

De taal van de overheersers is de taal van de beschaving

Hij positioneert zich als ‘collectief intellectueel’. Hij vindt nu ook meer bondgenoten buiten de universiteiten. Met grote Europese kranten begint hij een Europese cultuurbijlage. Hij spreekt stakende spoorwerknemers toe. En hij geeft colleges op televisie, wat leidt tot het essay Over televisie (1996). Dat krijgt de bijnaam ‘het nieuwe rode boekje’, en niet alleen vanwege de rode kaft. Het komt ook door zinnen als: ‘Het universum van de journalistiek is een veld dat via het regime van de kijkcijfers blootstaat aan de druk van het economische veld.’ Zijn mediakritiek leidt tot een felle polemiek.

Bourdieu kijkt niet op van alle commotie. La sociologie est un sport de combat heet de documentaire waaraan hij meewerkt, de sociologie is een vechtsport. Deze documentaire komt uit vlak voordat hij in 2002 op 71-jarige leeftijd sterft aan kanker. De sociologie is een vechtsport, maar, zo preciseerde ­Bourdieu, wel een die gericht is op zelfverdediging. ‘We gebruiken haar in essentie om onszelf te verdedigen en we hebben niet het recht om haar te gebruiken om slechte dingen te doen.’