Home Filosofie en literatuur Didier Eribon: ‘Schaamte is geen individueel gevoel, maar een sociaal construct’
Filosofie en literatuur Identiteit Ouderdom

Didier Eribon: ‘Schaamte is geen individueel gevoel, maar een sociaal construct’

Om mensen te begrijpen moet je kijken naar de sociale structuren die hen vormgeven, zegt de Franse filosoof en socioloog Didier Eribon.  

Door Annette van der Elst op 22 december 2023

Didier Eribon filosoof socioloog Terug naar Reims Het vonnis van de samenleving beeld Maarten Noordijk

Om mensen te begrijpen moet je kijken naar de sociale structuren die hen vormgeven, zegt de Franse filosoof en socioloog Didier Eribon.  

Filosofie Magazine FM 1 2024 vreemd normaal
01-2024 Filosofie magazine Lees het magazine

‘Het gaat niet goed met mij, ik word mishandeld.’ De moeder van Didier Eribon (1953) liet vanuit een verzorgingshuis in de buurt van Reims dit soort berichten op zijn antwoordapparaat achter, meestal ’s nachts. Uiteindelijk heeft ze er zeven weken gewoond. De laatste vier weken weigerde ze te eten, te drinken én te spreken, waarna ze overleed. ‘Ze had besloten dat haar leven ten einde was,’ zegt Eribon. ‘Toen ze er werd opgenomen zei de arts: “Let op de eerste twee maanden.” Ik wist niet waar hij op doelde. Later begreep ik dat hij verwees naar wat in de geriatrie het syndrome de glissement heet: mensen laten zich afglijden, een onbewuste zelfmoord. Maar bij mijn moeder is het eerder een bewuste zelfdoding geweest, als ik denk aan die berichten die ze achterliet. Ik beschuldig niemand, maar ik klaag het systeem aan.’

Eribon wijdde zijn dit jaar verschenen boek Vie, vieillesse et mort d’une femme du peuple (Leven, ouderdom en de dood van een gewone vrouw, nog niet vertaald) aan zijn moeder en aan de plaats die ouderen in onze samenleving innemen. ‘Ouderen zijn sociaal onzichtbaar gemaakt.’ Eribon wil een spreekbuis zijn voor die ouderen, zodat ze niet langer gereduceerd zijn tot de ‘te verzorgen kwetsbaren’.

‘Waar je je thuis voelt hangt samen met het milieu waaruit je komt’

Deze persoonlijke stijl is typerend voor de Franse filosoof en socioloog, die bekend werd met zijn boek Terug naar Reims (2018, Franse origineel 2009). Eribon zette het onderwerp van sociale klasse en afkomst ermee op de kaart. In het boek beschrijft hij hoe hij na de dood van zijn vader terugkeert naar het arbeidersmilieu waarin hij is opgegroeid. In het boek mengt hij deze persoonlijk geschiedenis met een sociologische en filosofische analyse. Lang genegeerde vragen over sociale lotsbestemming dringen zich ‘terug in Reims’ weer op: in hoeverre bepaalt je achtergrond je identiteit? Wat is schaamte? Maar ook: heb ik mijn familie verraden door weg te gaan?

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Klimmen

Eribon is wat hij zelf een ‘klassenmigrant’ noemt: hij legde de weg af van een lage sociale klasse naar een vooraanstaand, intellectueel milieu. Zijn vader en moeder werkten beiden in de fabriek, later werd zijn moeder huisvrouw. Eribon mocht naar het lycée, de Franse middelbare school waar kinderen vanaf ongeveer hun veertiende naartoe gaan, destijds na de leerplicht. Daarna studeerde hij filosofie, eerst aan de Universiteit van Reims, daarna aan de Sorbonne-universiteit in Parijs. Eribon moest werken tijdens zijn studie; hij had verschillende baantjes, op kantoor en in hotels, wat moeilijk te combineren viel met het schrijven van een proefschrift. Dat voltooide hij daardoor pas later.

Tijdens een diner bij vrienden ontmoette hij een journalist die hem bij de krant Libération introduceerde. Een van zijn eerste interviews voor deze krant was met de bekende Franse socioloog Pierre Bourdieu (1930-2002). Het gesprek leidde tot een levenslange vriendschap. Deze vriendschap, maar zeker ook Bourdieus beroemde sociologische werk La distinction (1979), is van grote invloed op Eribons denken.

Bourdieu onderscheidt drie soorten kapitaal: economisch (bezit), cultureel (diploma’s, boeken, theaterbezoek) en sociaal (familie, vrienden, relaties). Klimmen op de maatschappelijke ladder is niet eenvoudig, want mensen worden gehinderd door hun habitus, aldus Bourdieu. De habitus is het geheel van houdingen en gewoonten die te maken hebben met het milieu waaruit je komt. Omdat we ons meer thuis voelen in groepen met dezelfde habitus, zullen we ook vaker binnen de klasse blijven waarin we zijn opgegroeid. Ook het schoolsysteem is kenmerkend voor een bepaalde klasse en kan kinderen uit een andere klasse ‘afstoten’ of elimineren. Zo reproduceert het schoolsysteem de verschillende sociale klassen.

U hebt met Bourdieus theorie van de samenleving uw eigen geschiedenis beter kunnen begrijpen?
‘Zijn beschrijving van klasse komt overeen met mijn persoonlijke ervaring. Maar ook Michel Foucault heeft mij hierbij erg geholpen. Hij beschrijft het geweld dat van normen uitgaat: de moderne samenleving – inclusief onze scholen, ziekenhuizen, werkplekken – dwingen bepaalde ideeën af over wat we normaal vinden. Mensen die hier niet aan voldoen worden sociaal gestraft. De theorieën van Bourdieu en Foucault maken het mogelijk om het vonnis van de samenleving te begrijpen. Daarmee bedoel ik dat de samenleving vonnissen over mensen velt die voorgoed richting geven aan hun levens. De samenleving trekt grenzen en brengt hiërarchieën aan tussen individuen en groepen. Zo worden mensen tegen elkaar uitgespeeld.

‘Het is een privilege om niet afgesneden te zijn van je verleden’

Binnen het schoolsysteem is er sprake van een proces van auto-­eliminatie: kinderen die zich er niet thuis voelen doordat ze de cultuur niet kennen, vallen uit. Bij mij dreigde dat ook; ik had veel moeite om me te voegen naar het schoolsysteem. Ik voelde me erbuiten staan, zat te lachen in de klas, deed rare dingen. Tegelijkertijd was ik gefascineerd door een klasgenootje, misschien was ik wel heimelijk verliefd op hem. Zijn vader doceerde aan de universiteit, er stonden boeken bij hem thuis, en zijn broers studeerden en keken films van Godard. Ik wilde zijn zoals hij. Ik ging lezen en vervreemdde nog verder van mijn milieu. En door mijn homoseksuele gevoelens voldeed ik niet aan de machistische normen die er heersten, ook bij mijn broers.’

Uw boeken lezen bijna als romans. Deze stijl, waarin u filosofische analyse, autobiografie en literatuur verweeft, draagt zelfs al uw naam: het ‘Eribon-genre’.
‘Mijn vertrekpunt is altijd een persoonlijke vraag. Bijvoorbeeld: hoe is het om vanuit de ene klasse naar de andere te migreren? Met behulp van historische, sociologische en filosofische inzichten heb ik geprobeerd op die vraag te reflecteren, zodat de vraag niet alleen over mij gaat, maar anderen zich er ook in kunnen herkennen. Literatuur is daarbij heel belangrijk. Romans, toneelstukken en poëzie laten dingen zien die voor mij in eerste instantie niet vanzelfsprekend zijn.

Simone de Beauvoir, voor wie ik een grote bewondering heb, ging ook te werk vanuit persoonlijke vragen. Zij vroeg zich af wat het betekent om vrouw te zijn en reflecteerde op die vraag in De tweede sekse. Toen ze ouder werd, stelde ze de vraag wat het betekent om ouder te worden in onze samenleving, wat resulteerde in De ouderdom. En na het sterven van haar moeder vroeg ze zich af hoe het is om als dochter je moeder te verliezen. Daar schreef ze mooi over in Een zachte dood.’

Een van de kwesties die u aansnijdt is dat de ‘gewone man en vrouw’ vaak anoniem blijven.
‘Het is een privilege van hogere sociale klassen om in het bezit te zijn van een verleden waar ieder individu van die klasse mee verbonden is. Dan is het ­heden waarin je leeft niet afgesneden van het voorafgaande, maar een voortzetting van wat er vroeger was. De arbeidersklasse heeft het moeten stellen zonder zo’n geheugen, net zoals alle andere gedomineerde groepen. Er wordt wel over die groepen geschreven, maar niet vanuit die groepen zelf. Die anonimiteit wilde ik doorbreken door over mijn vader te schrijven, een arbeider uit Reims. En door in mijn laatste boek over mijn moeder te schrijven.’

In dat boek beschrijft u onder meer de laatste periode van uw moeder in het verpleeghuis. Die periode heeft u behoorlijk aangegrepen. Toch schrijft u met een zekere distantie.
‘Ik heb uiteraard allerlei gevoelens, maar ik probeer zo te schrijven dat ik de lezer daar niet mee overval. Het gaat mij niet om het tonen van die emoties, ik wil ze op afstand zetten om de situatie te begrijpen, en de sociale en politieke structuren van klasse, ras en gender – zoals ik dat ook in Het vonnis van de samenleving heb beschreven. Ik wil in zekere zin het werk van De Beauvoir voortzetten. Zij was een porte-parole, een spreekbuis, van mensen die niet meer kunnen spreken. Zij sprak voor deze mensen, maar ook – noodgedwongen – in de plaats van deze mensen. De Beauvoir heeft ouderdom neergezet als filosofische kwestie. Ze toonde hoe de oudere gereduceerd is tot zwijgen. We sluiten een hele groep mensen uit als politieke subjecten. Dat is een vorm van exclusie die Foucault ook beschrijft over psychiatrische patiënten in Geschiedenis van de waanzin.

U stelt: om een ik te worden, heb je eerst een wij nodig.
‘Ja, een ik is altijd sociaal. Het persoonlijke is nooit singulier. Mijn ik is het resultaat van diverse sociale determinaties, zoals mijn afkomst, mijn seksualiteit, mijn geslacht. Door dat mechanisme te beschrijven zet je de psychologie op afstand en daarmee ook het isolement waarin mensen die worden buitengesloten in terecht kunnen komen.

‘De samenleving trekt grenzen en brengt hiërarchieën aan’

Door jezelf eerst vanuit het wij te begrijpen, word je een politiek subject. Je ziet jezelf als deel van de samenleving. Je kunt jezelf dan vanuit collectief gedeelde structuren begrijpen, om jezelf vervolgens weer als individu te differentiëren. Een goed voorbeeld is hoe we kijken naar gevoelens. Zo zie je dat schaamte erg overheerst bij de arbeidersklasse. Daaruit blijkt dat schaamte geen individuele aandoening of gevoel is; het is een sociaal construct. Of kijk naar het schuldgevoel waar veel kinderen met ­ouders in een verpleeghuis mee kampen. Zij voelen zich voortdurend tekortschieten. Maar dat schuldgevoel is collectief; de situatie waarin ze verkeren is een sociale situatie, evenals de wanhoop die mijn moeder ervaarde. Wanneer we dit beseffen, kunnen we als politieke subjecten optreden.’

Uw relatie met uw moeder is tamelijk ambivalent. U beschrijft haar als racistisch.
Eribon lacht. ‘Dat is zacht uitgedrukt. Mijn moeder was dwangmatig in haar racisme. Ik vond het vaak moeilijk om een hele middag bij haar te zijn. Er waren momenten waarop ik dacht: wat doe ik hier, bij deze racistische vrouw. En dan vroeg ik me af wat zo’n familieband eigenlijk voorstelde. Ik reageerde altijd tamelijk mild op mijn moeder, terwijl ik dergelijke racistische uitspraken van een ander niet zou accepteren. En tegelijkertijd besefte ik dat ik geworden ben wie ik ben ondanks, maar ook dankzij haar.’

Die familieband hebt u ook vaak verbroken.
‘Ik ben een zoon met onderbrekingen. Toen ik uit Reims wegging en in Parijs ging wonen, verwijderde ik me van mijn familie. Ik kon de homofobie van mijn vader en het racisme niet meer verdragen. Ik wilde vrijer leven, en dat was in Reims zo goed als onmogelijk. Het was bijna een bewuste vlucht, een verraad van mijn sociale klasse. Ik wilde mezelf opnieuw uitvinden en vormgeven.’

Uw familie maakte plaats voor vrienden, onder wie Pierre Bourdieu en Michel Foucault.
‘Wanneer je geen familie meer hebt of wanneer je je daarvan hebt verwijderd, verzin je je eigen familie. Pierre ­Bourdieu en Michel Foucault waren heel goede vrienden. We gingen samen met vakantie, we deelden onze levens. Michel en ik konden enorm lachen samen. We hadden een prachtige verstandhouding. Helaas duurde die maar kort, vanwege zijn vroege overlijden. De vriendschap met Pierre Bourdieu bestreek ruim twintig jaar, tot aan zijn dood in 2002. We belden elkaar meerdere malen per dag. Beiden waren ontzettend genereus en loyaal; ze hebben me enorm geholpen, ze hadden oog voor de moeilijkheden waarmee ik worstelde.’

En toen werd u uiteindelijk toch weer zoon.
‘Ja, na dertig jaar afwezigheid. Mijn moeder was zwakker en had zorg nodig. Maar nu, na haar dood, ben ik niemands zoon. Ik belde mijn moeder om allerlei kleine dingen. Kwam ik bijvoorbeeld iemand met mijn achternaam tegen, dan belde ik haar. “Ken je die, is dat familie?” Ze was een soort archief, ook al is het feitelijk niet zo belangrijk om te weten of een volstrekt onbekend persoon in de verte familie is. Maar het idee dat ik nu afgesneden ben van mijn verleden maakt me triest. Mijn moeder was het geheugen van mijn verleden, iemand die mijn voorouders kende, die mij als kind kende. Wie kan ik nu bellen om daarnaar te vragen? Ik wilde geen zoon meer zijn toen ik ooit uit Reims wegging. Nu betreur ik het niemands zoon te zijn.’

Het vonnis van de samenleving
Didier Eribon
Leesmagazijn
250 blz.
€ 27,95

Terug naar Reims
Didier Eribon
Leesmagazijn
207 blz.
€ 27,95