Het is 28 maart 1984 als Michel Foucault, een van de grote filosofen van de twintigste eeuw, zijn laatste publieke woorden uitspreekt aan het Collège de France te Parijs. Het zijn geen indrukwekkende woorden. En toch, wie nu de collegeteksten leest die aan die woorden voorafgaan, kan niet anders dan diep onder de indruk raken. Hij zegt, zo valt te lezen in De moed tot waarheid, een vertaling van de laatste collegeteksten: ‘Nu, luister, ik had u dingen willen zeggen over het algemene kader van deze analyses. Maar nu is het te laat. Dus dank ik u.’
Geen woord missen
Negen colleges van elk twee uur heeft Foucault er voor dit jaar op zitten. Minder dan gebruikelijk. Het lukte niet om in januari te beginnen, zoals hij voorafgaand aan het eerste college uitlegt, hij was ziek, echt ziek.
De colleges die hij geeft zijn, volgens traditie van het Collège de France, openbaar. Elke hoogleraar, en dus ook Foucault, die in 1970 als hoogleraar werd benoemd, dient 26 uur per jaar nieuw onderzoek aan het publiek te presenteren. Foucault is een geliefd spreker, er komen honderden toehoorders op zijn colleges af. Wanneer hij de zaal betreedt, kost het hem gewoonlijk moeite om het katheder te bereiken. Eenmaal daar moet hij de vele taperecorders opzij schuiven wil hij zijn papieren kunnen neerleggen. Men wil geen woord van de grote filosoof missen.
Toch behandelt Foucault geen gemakkelijk onderwerp. De colleges van 1984 gaan over vrijmoedig spreken, de parrhêsia, zoals die beoefend werd in de Griekse Oudheid. Parrhêsia is een manier van waarheid spreken die altijd verbonden is met het subject, met dat wat we het ‘ik’ of het ‘zelf’ noemen. Het thema is hoe je je ‘zelf’ manifesteert als je de waarheid uitspreekt.
Hoe kan het dat een moeilijk onderwerp, uit een zo ver verleden, zoveel mensen trekt? Om dat te begrijpen moeten we terug naar 1966, het jaar waarin De woorden en de dingen verschijnt. Dit boek maakt Foucault op slag beroemd. Dat komt vooral door de aankondiging van wat recensenten ‘de dood van de mens’ noemen. Roemrucht is de slotzin van het boek, waarin Foucault zegt dat: ‘de mens zal verdwijnen zoals een gelaat in het zand aan de rand van de zee.’
Die zin betekent niet dat de menselijke soort van de aarde zal verdwijnen. Foucault heeft het over de mens als een autonoom individu, als een wezen dat onafhankelijk en soeverein over zichzelf kan denken. Die mens, dat zelf, zal worden weggespoeld. Dat autonome zelf is weliswaar pas aan het einde van de achttiende eeuw ten tonele getreden, met Kant en de Verlichting, maar inmiddels is het einde van die zelfervaring in zicht.
Tekst loopt door onder afbeelding
Macht
In de colleges uit 1984 klinkt de echo van die vraag naar het zelf, hoewel anders geformuleerd, nog altijd door. Opnieuw spreekt Foucault over de vraag: wie zijn wij in het heden? Hoe ervaren we tegenwoordig onszelf? Hoe komt die ervaring tot stand?
Eerder, in de jaren zestig en zeventig, verbindt Foucault de vraag naar de relatie tussen zelf en waarheid aan twee elementen: ten eerste aan weten en ten tweede aan macht. Het eerste element, het weten, vormt ons zelf via de kennis. Wat we weten heeft invloed op hoe we ons zelf ervaren en hoe we ons gedragen. Vooral de menswetenschappen (de psychologie, sociologie, antropologie, maar ook de geneeskunde) hebben invloed op de zelfervaring. Het weten dat uit de menswetenschappen voortvloeit leert ons wat normaal of abnormaal is, wat gezond of ongezond is, kortom wie wij zijn in dat wat we op dit moment over de mens weten. Dat weten vormt de zelfervaring.
Ook het tweede element, macht, is bepalend voor wie we zijn. Foucault geeft in het boek Discipline, toezicht en straf (1975) het voorbeeld van de koepelgevangenis om te laten zien hoe macht op mensen inwerkt. De koepelgevangenis maakt het mogelijk om gevangenen permanent te bekijken. Maar de gevangenen weten niet of de bewakers werkelijk kijken (zoals wij nu niet weten of er werkelijk een bewaker achter de vele bewakingscamera’s zit). Het gevolg van dat virtuele, permanente toezicht is dat de macht wordt geïncorporeerd. We gaan onszelf bewaken en ervaren ons ‘ik’ als een zelf dat zich goed of slecht naar de bestaande normen gedraagt, en dat zichzelf zo nodig moet verbeteren.
Aids
Macht en weten zijn in deze periode bepalend voor hoe de mens zichzelf ervaart. Maar is dat alles? Is er geen relatie met jezelf mogelijk buiten het weten en de macht? Foucault heeft daar aanvankelijk geen antwoord op. De stroom aan boeken die sinds begin jaren zestig van zijn hand verschijnt, valt gedurende zeven jaar stil. In 1984, slechts enkele weken voor zijn dood, komt Foucault met een onverwacht antwoord. Zijn aandacht, die tot die tijd niet verder terugreikte dan tot de zeventiende eeuw, is verlegd naar de Griekse Oudheid van de vijfde en vierde eeuw voor Christus en de Romeinse Cultuur van de eerste eeuwen na Christus.
In de filosofische literatuur van die tijd ziet hij dat mensen zichzelf anders ervaren zonder dat ze belemmerd worden door weten en macht. Hij voegt aan de waarheid en macht een derde element toe: die van de ethische relatie tot zichzelf. Hoe verhoud ik mij tot mijzelf? Met deze vraag roept Foucault een ‘ik’ in het leven dat met zichzelf in gesprek gaat. Dat ‘ik’ kan reflecteren op wie het is in relatie tot het weten, tot macht, en tot slot ook in relatie tot zichzelf. In de antieke tijd hebben mensen de opdracht zich om zichzelf te bekommeren. Het is voor hen de kunst om de relatie tot zichzelf een zekere schoonheid te geven.
Foucault rondt de twee boeken waarin hij deze ‘zorg om zichzelf’ presenteert (Het gebruik van de lust en De zorg voor zichzelf) af in een fase waarin hij al ziek is. Een derde boek, dat handelt over de overgang van Oudheid naar christendom, blijft onafgerond. Niet lang na het laatste college, op 25 juni 1984, overlijdt Foucault aan de gevolgen van aids. Overigens zonder dat zelf zeker te weten. Aids wordt op dat moment nog als een kanker gezien die vooral homoseksuele mannen treft. Foucault lacht er hartelijk om als een goede vriend hem er enkele maanden voor zijn dood over vertelt. Het aidsvirus wordt enkele weken voor hij overlijdt ontdekt.
Maar ook al was er nog relatief weinig bekend over aids, Foucault lijkt het naderende einde wel te hebben voorvoeld. Tijdens de colleges verontschuldigt hij zich regelmatig omdat hij fysiek niet in orde is. Maar het zijn vooral de thema’s die hij in deze laatste colleges behandelt en de taak die hij zichzelf stelt om het project waaraan hij jaren heeft gewerkt om te zetten in boeken en colleges die suggereren dat Foucault wist dat het einde nabij was.
Tekst loopt door onder afbeelding
Socrates
Foucault toont zich in de laatste colleges een ware Socrates. De dood onder ogen zien betekent voor hem, net als voor zijn illustere voorganger, dat hij tot op het laatst de moed toont om de filosofische strijd aan te gaan. Voor hij sterft laat hij zien dat er iets ten onrechte uit de filosofie is verdwenen. Dat iets is het filosofische leven, een leven dat de waarheid spreekt. ‘Waarheidspreken’ betekent dat iemand zich om de waarheid over zichzelf, over anderen en over de wereld bekommert. En dat hij die waarheid, die nooit hetzelfde zal zijn, uitdrukt in het leven dat hij leidt.
Anders dan Socrates, die de waarheid en zorg voor zichzelf in de ziel zoekt, zoekt Foucault de waarheid in het leven zelf, in de levenswijze. De bios zoals het in het Grieks heet. Foucault wil de geschiedenis hervinden van ‘het ware leven’: hoe werd in de Oudheid het waarheidspreken verbonden met het leven? Op welke wijze gaf het ‘waarheidspreken’ vorm aan de levenswijze?
De meest typische vorm waarin waarheid en levenswijze met elkaar verbonden werden ziet Foucault in het oud-Griekse en Romeinse cynisme. Dat cynisme is niet de spottende, afstandelijke houding zoals we die nu kennen, maar een filosofische stroming die in de 4e eeuw voor Christus opkomt en tot aan het begin van het christendom voortduurt. Meer dan een filosofie is het een filosofische levensvorm: de cynicus leeft als een hond (kunos in het Grieks, vandaar het woord cynicus), hij toont zich naakt, zonder iets te verbergen of achter te houden, hij doet wat alleen dieren in het openbaar durven te doen, staat onverschillig tegenover alles wat zich kan voordoen, bindt zich aan niets en niemand, hij stelt zichzelf en de waarheid op de proef, vecht tegen vijanden en waakt als een hond over het leven van de mensen.
De cynicus kan rekenen op afkeuring. Zijn schaamteloosheid, onverschilligheid en vrijpostigheid passen niet in de filosofie. Dat is niet terecht, zo laat Foucault zien. Want de cynicus baseert zich in de zoektocht naar het ware leven op dezelfde beginselen als de andere filosofische stromingen in de Griekse Oudheid: op het onverhuld de waarheid spreken, zich niet laten afleiden door verlangens, leven conform regels, wetten en principes en het zich niet door veranderingen van zijn stuk laten brengen. Het grote verschil is echter dat de cynicus die principes radicaliseert en omkeert. Daarom is hij schaamteloos, onverschillig, kritisch en waakzaam als een hond.
Cynische levenskunst | recensie
Het cynisme houdt de filosofen een gebarsten spiegel voor. Wat mensen belangrijk vinden (vrijuit spreken, zich niet door verlangens laten leiden, het zoeken van de waarheid) wordt in het cynisme extreem doorgevoerd. De levenswijze van de cynicus laat mensen zien dat het ware leven een ander leven is dan wat mensen in het algemeen en filosofen in het bijzonder leiden.
‘Moet het leven, om een waar leven te zijn, niet een ander radicaal en paradoxaal ander leven zijn?’, zo vraagt Foucault in navolging van het cynisme. Filosofisch acht hij die vraag van grote betekenis en van een grote historische reikwijdte. De vraag naar het filosofische leven is geëlimineerd uit de filosofie, de aandacht gaat uit naar de ziel of naar absoluut ware kennis. Met het schrijven van een geschiedenis van ‘het ware leven’ neemt Foucault de taak op zich om het leven zelf weer in de filosofie te brengen. Hij laat zien dat er ook een ander leven is.
Een andere soort filosofie
De taak die hij zich gesteld had heeft hij niet kunnen afronden. De transcriptie, publicatie en vertaling van zijn laatste colleges – hopelijk zullen de eerdere jaargangen eveneens worden vertaald – zijn juist daarom een schitterende nalatenschap. Zij bieden niet alleen zicht op een ander leven, waarin waarheid en levenswijze met elkaar verbonden zijn, maar ook op een ander soort filosofie, een filosofie die de levenswijze toetst, ondervraagt, onderzoek en op zijn waarheid beoordeelt.
Even tussendoor… Meer lezen over Foucault en andere grote denkers? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:
Meld u aan voor onze nieuwsbrief
Foucault heeft als een antieke cynicus tot aan zijn dood de taak op zich genomen om de filosofie te veranderen, en daarmee om het leven te veranderen. Dat doet hij op een manier die het lezen van dit boek tot een feest maakt. Als een echte leermeester geeft hij aan het begin van elk college aan wat hij de vorige keer heeft behandeld en wat hij vandaag zal bespreken. Elke denklijn werkt hij systematisch uit, zet hij in enkele punten neer en vat hij tot slot samen, en dat wisselt hij af met smeuïge portretten van levensechte cynici.
Maar de tekst is vooral zo mooi omdat die het gevoel geeft dat we real life aanwezig zijn bij de colleges. Alsof Foucault speciaal voor jou uit zijn ziekbed is opgestaan om deze laatste waarheid te vertellen. De suggestie dat we erbij mogen zijn, maakt dat je in de tekst gezogen wordt, dat je net zo wilt leven als Foucault, net zo toegewijd wilt zijn aan de filosofie en het filosofische leven als hij was. Dat hij dat voor elkaar heeft gekregen, maakt diepe indruk, ook nu nog.
De moed tot waarheid
Michel Foucault
Boom
356 blz.
€ 44,90