Home Politiek Waarom de open samenleving opnieuw onder druk staat
Politiek

Waarom de open samenleving opnieuw onder druk staat

Door Alicja Gescinska op 1 mei 2025

President Donald Trump kondigt handelstarieven aan
De Amerikaanse president Donald Trump kondigt handelstarieven aan voor een groot aantal landen. Beeld Andrew Leyden/Shutterstock
Filosofie Magazine 5 2025 Zijn we slim genoeg om intelligentie te begrijpen
05-2025 Filosofie Magazine Lees het magazine
De open samenleving en haar vijanden bestaat tachtig jaar. Dit boek kan opnieuw een wegwijzer zijn, schrijft filosoof Alicja Gescinska.

Bij de verschijning van The open society and its enemies in 1945 (in het Nederlands: De open samenleving en haar vijanden) had Karl Popper al naam gemaakt als wetenschapsfilosoof. Hij werd in 1902 in Wenen geboren in een Joods gezin. In 1928 promoveerde hij in de filosofie en in de eerste helft van de jaren dertig gaf hij les op een middelbare school (later zou hij uit die ervaring putten voor zijn beschouwingen over het onderwijs). Ondertussen werkte Popper aan zijn eerste belangrijke geschrift: Logik der Forschung (1934). Daarin zette hij zijn kern­idee van het falsificatiecriterium uiteen: een theorie is pas wetenschappelijk als zij getoetst en onderuitgehaald kan worden. Je moet een bewering kunnen falsificeren. Het boek had onmiddellijk invloed op het filosofische debat en daarbuiten. Zo steunde Carl Jung erop in zijn ontwikkeling van de analytische psychologie.

In 1936 hield Popper in Brussel een voordracht waarin hij een andere kerngedachte voor het eerst uitwerkte. De voordracht diende als eerste versie van het boek dat hij in 1957 herwerkte tot The poverty of historicism. De grondstelling ervan werd ook het onderliggende motief van De open samenleving en haar vijanden: theorieën die steunen op het idee van historische of (boven)natuurlijke noodzakelijkheid in hun verklaring van mens en maatschappij zijn je reinste bijgeloof, pseudowetenschappelijk en mythologisch. Popper had daarbij de fascistische, nationalistische, marxistische en communistische kijk op geschiedenis en toekomst in gedachten. Het is dan ook veelzeggend dat The poverty of historicism is opgedragen aan ‘de talloze mannen en vrouwen van alle geloofsovertuigingen, naties en volken; die het slachtoffer zijn geworden van het fascistische en communistische geloof in de Onverbiddelijke Wetten, die de loop van de geschiedenis zouden bepalen’.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Geen abonnee? Bekijk de abonnementen Log in als abonnee

Het was het totalitaire tumult van de twintigste eeuw dat Popper ertoe bracht om de stap te zetten van wetenschapsfilosofie naar politieke filosofie. Enkele maanden voor de Anschluss en met de hete adem van de nazi’s in zijn nek emigreerde Popper in 1937 naar Nieuw-Zeeland. Hij kon er als docent aan het Canterbury University College in Christchurch aan de slag. Daar, terwijl Europa verscheurd werd door de oorlog, werkte hij jarenlang aan zijn tweedelige, bijna duizend bladzijden tellende magnum opus.

Wensdenken

In ‘De betovering van Plato’, het eerste en kortste deel van De open samenleving, gaat Popper terug naar de antieke wortels van de gedachte die hij zo intens verafschuwt: dat de geschiedenis zich volgens onwrikbare mechanismen zou voltrekken en de toekomst bijgevolg voorspelbaar én maakbaar is. Die wortels vindt hij terug bij Plato, en dan specifiek in diens ideeënleer en De Staat. Zoals Alfred North Whitehead beweerde dat de westerse filosofie weinig meer is dan een reeks voetnoten bij Plato, stelt Popper dat de westerse filosofie platonisch dan wel anti-­platonisch is, maar nooit non-platonisch.

In Plato’s essentialisme en politieke filosofie vinden we volgens Popper de vroege rechtvaardiging van het totalitarisme: een strikte scheiding van sociale klassen, de suprematie van de heersende klasse, de machtsmonopolie van machthebbers en de censuur van intellectuele arbeid en kunst. Maar ook: de autarkie en economische onafhankelijkheid van machthebbers door middel van een alomvattende staatseconomie. Popper noemt Plato’s denken ‘zuiver totalitair en anti-humanitair’.

Popper trekt van Plato een rechte lijn dwars door de ideeëngeschiedenis naar Hegel en Marx. Zij staan centraal in deel twee van De open samenleving. Zevenhonderd bladzijden lang wijdt Popper uit over de theoretisch wankele onderbouwing van het hegelianisme en marxisme. Hij levert kritiek op hun historicisme, hun geloof in de doelmatigheid van de geschiedenis en de overtuiging dat alles wat mensen doen te verklaren is vanuit vaste wetmatigheden. De aannames en stellingen van Hegel, Marx en hun adepten zijn niet-falsifieerbaar, en dus onwetenschappelijk. Elke heilsleer is volgens Popper in het beste geval een wensdenken. Maar: het zijn wel levensgevaarlijke wensen. ‘De poging om de hemel op aarde te verwezenlijken, brengt steeds de hel voort,’ aldus Popper.

Over het hegelianisme is Popper relatief beknopt. Hij begint met de aristotelische wortels ervan, om deze uit wartaal bestaande ‘orakelfilosofie’ vervolgens te omschrijven als een ‘revolte tegen de rede’ die haaks staat op zijn eigen ‘kritische rationalisme’. Popper omschrijft Hegel als ‘de bron van elk historicisme’. Daarmee typeert hij hem niet enkel als peetvader van het marxisme en vervolgens het communisme, maar ook als de wegbereider van het fascistische en nazistische historicisme. Het overgrote deel van De open samenleving gaat vervolgens over de armoede van het marxisme. In drie afzonderlijke hoofdstukken haalt Popper uit naar de marxistische methodologie, profetie (de noodzakelijke komst en triomf van het socialisme) en ethiek.

Hierbij is het belangrijk om het jaar van publicatie voor ogen te houden: 1945. De Tweede Wereldoorlog kwam ten einde, Stalin en de Sovjet-Unie triomfeerden mee en in het Westen sympathiseerden vele intellectuelen met het marxisme en communisme. Over de goelagkampen, de Holodomor en de jaren van de Grote Zuivering was nog niet heel veel bekend. Maar Popper wist genoeg om zijn tijdgenoten en het Westen te waarschuwen. De morele gebreken en intellectuele mankementen van het marxisme en het communisme zijn ondertussen al uitentreuren beargumenteerd, maar Popper was hierin wel degelijk een pionier. Dat is een van de redenen waarom De open samenleving zo’n belangrijk boek was en blijft.

Offerblok

Nauwelijks te overschatten is Poppers invloed op filosofen die zich na hem bogen over de grondbeginselen van de liberale democratie en haar absolute tegendeel: het totalitarisme. Isaiah Berlin heeft met Twee opvattingen van vrijheid (1958) misschien wel het belangrijkste politiek-filosofische essay over vrijheid van de vorige eeuw geschreven. Zonder Popper is dat essay haast ondenkbaar. Berlin herneemt Poppers kritiek op het historicisme en denkers die een sociaal-economische heilsleer aanhangen. Ook Albert CamusDe mens in opstand (1951) is schatplichtig aan Popper, evenals Czeslaw Milosz’ The captive mind (1953). En ook voor Hannah Arendt en Judith Shklar was Popper een klankbord voor hun eigen gedachten. Allen maken ze verwante analyses van het totalitarisme, waarin het geloof in een hoger doel alle middelen legitimeert, de belofte van een glorieuze toekomst een rechtvaardiging is voor een desastreus heden, het utopisme uitmondt in een dystopische realiteit en het individu altijd weer op het totalitaire offerblok belandt.

Een andere reden waarom De open samenleving zo’n waardevol boek is, is dat Popper hierin zijn befaamde ‘tolerantieparadox’ formuleert. Een gesloten samenleving laat geen ruimte voor dissidentie en meningsverschil. De staat heeft een onwrikbaar doel bepaald en iedereen heeft zich ernaar te schikken. In een open samenleving is er daarentegen zoiets als tolerantie: je tolereert mensen met een andere mening, een ander geloof, een andere achtergrond, een andere identiteit. Sterker nog, volgens Popper moet je die verschillen cultiveren. Je moet je eigen opvattingen voortdurend toetsen aan die van anderen. Het falsificatiecriterium van zijn wetenschapsfilosofie dient ook toegepast te worden op een politiek en persoonlijk niveau: de kritische zelftwijfel moet tot levenswijze worden gemaakt.

Maar hoe ver kun je gaan in die twijfel en in het toelaten van andere en afwijkende meningen? Ruim halverwege De open samenleving formuleert Popper zijn paradox: ‘Onbeperkte tolerantie moet leiden tot het verdwijnen van tolerantie. Als we ongelimiteerd tolerant zijn, zelfs jegens hen die zelf intolerant zijn… dan zal de tolerante mens te gronde gaan, en met hem de tolerantie.’

Tolerantie is een voortdurende afweging tussen wat men niet mag verbieden en wat men niet kan toelaten. Eigenlijk is heel het liberaal-democratische systeem zo’n voortdurende evenwichtsoefening. Dat is ook wat de Poolse filosoof Leszek Kolakowski beweerde. In navolging van Popper sprak hij van een vrijheidsparadox: te veel vrijheid leidt uiteindelijk tot de ondergang van de vrijheid, en de vrijheid van de één maximaliseren betekent vaak het tenietdoen van de vrijheid van anderen. Liberale democratie is het voortdurend zoeken naar een balans tussen botsende belangen en waarden.

Etalage van een souvenirwinkel in Moskou. Beeld EPA/Maxim Shipenkov

Kleine daden

Vakspecialisten die zich hun leven lang gebogen hebben over Plato en Hegel vinden dat Popper van deze denkers niet zoveel begrepen heeft. Maar vanuit politiek-filosofische hoek blijft Popper een referentiepunt. Hij is bovendien onmisbaar voor hedendaagse denkers die zich buigen over de liberale democratie en de evenwichts­oefening tussen wat moet kunnen en wat niet mag. Een voorbeeld in ­eigen taalgebied hiervan is Weerbare democratie (2015) van Bastiaan Rijpkema. Daarin wordt democratie omschreven als ‘op je schreden kunnen terugkeren’. De kleine corrigeerbare stap van vooruitgang versus het grootse mar­cheren van de revolutie. Dat is popperiaans par excellence.

Jaren vóór denkers als Arendt en Berlin was het Popper die met deze waarschuwing kwam: hoed u voor politici die de hemel beloven, hoed u voor hen die met grootse plannen, beloftes en dromen komen. Leg uw politieke vertrouwen niet in valse profeten, maar in mensen die geloven in de grootsheid van kleine daden, in het stapsgewijs oplossen van maatschappelijke problemen in plaats van met de grove borstel door de samenleving te gaan.

Vandaag de dag beleeft de liberale democratie in het beste geval een imagocrisis, in het slechtste een identiteitscrisis. Uit talloze indicatoren blijkt dat mensen ‘afhaken’: ze voelen zich niet meer verbonden met de politiek. Wereldwijd is liberaal-democratisch bestuur eerder uitzondering dan regel. Nu de democratie wordt bedreigd door aan de ene kant het populisme, dat drijft op grootspraak van klatergoud, en aan de andere kant door de lokroep van het autoritarisme, die terug is van nooit weggeweest, is Popper brandend actueel.

Zelfvoldaan

Tot slot leert Popper ons ook nog iets over het verschil tussen ­iemands denken en de persoon. Popper was in zijn wetenschapsfilosofie en politieke filosofie een vurig pleitbezorger van de twijfel, een prediker van de dialoog en een advocaat van het meningsverschil. Maar in zijn eigen leven de daad bij het woord voegen viel nog niet mee; Popper was notoir overtuigd van zijn eigen gelijk. In 1946 verhuisde hij naar Engeland, waar hij aan de London School of Economics doceerde. Onder collega’s en studenten maakte hij zich niet erg geliefd door zijn intellectuele zelfvoldaanheid. Studenten die hem tegenspraken stuurde hij de aula uit. Onder collega’s leefde de grap dat de titel van zijn magnum opus beter veranderd zou kunnen worden in ‘The open society by one of its enemies’.

Ook uit zijn correspondentie blijkt dat Popper zelf weinig onder zelftwijfel leed. Wat hij in De open samenleving had geschreven, zag hij als een onomstootbare waarheid waar ieder weldenkend mens mee akkoord is. In zijn boek The end of science maakte John Horgan gewag van een ‘Popper-paradox’: de diepe kloof die gaapt tussen wat iemands filosofie uitdraagt en de persoon zelf. Het doet denken aan Max Scheler, die in zijn werk een conservatieve seksuele moraal verdedigde, maar door zijn eigen liederlijke liefdesleven een tijdlang gold als een ‘schandaalprofessor’. Ach, zei Scheler hierover, een filosoof is een richtingbord: hij toont welke weg je moet gaan zonder zelf te hoeven bewegen. Ongeacht zijn tekortkomingen als mens, is Popper na tachtig jaar nog altijd een waardevolle wegwijzer.

Karl Popper De open samenleving en haar vijanden

De open samenleving en haar vijanden
Karl Popper
vert. Hessel Daalder

Lemniscaat
940 blz.
€ 59,99