Home Disciplines Wetenschapsfilosofie
satelliet wetenschap wetenschapsfilosofie
4 artikelen

Wetenschapsfilosofie

Wat is goede wetenschap? Hoe gaat de wetenschap te werk? Wat zijn de ideologische kaders van de wetenschap?

De wetenschapsfilosofie is de discipline van de wijsbegeerte die onderzoekt hoe de wetenschap te werk gaat en tot kennis komt. Ze probeert dus zowel het wetenschappelijke bedrijf te beschrijven – dat kan historisch zijn, maar ook op grond van methoden en technieken – als te beoordelen. Voldoen wetenschappelijke waarheden wel altijd aan de maatstaf voor ware kennis? In die zin sluit het werk van veel wetenschapsfilosofen aan bij de epistemologie, de leer van de waarheid of zekere kennis.

Veel wetenschapsfilosofen hebben vanuit die optiek kritiek gegeven op de moderne wetenschap. Zo kaarten wetenschapsfilosofische critici bijvoorbeeld aan dat de wetenschap voornamelijk bedreven werd (en wordt) door witte heteroseksuele mannen, waardoor sommige vooroordelen inzake vraagstelling en hypothesen ingang vonden. Ook zou de wetenschap weinig open staan voor radicaal nieuwe perspectieven en nieuwkomers proberen te conformeren of uit te sluiten. Hoe neutraal en objectief is het wetenschappelijke bedrijf echt?

Kort overzicht

Thomas Kuhn, een van de bekendste wetenschapsfilosofen, beschrijft in De structuur van wetenschappelijke revoluties hoe er in de wetenschap paradigma’s werkzaam zijn. Een paradigma is de denkstructuur waarbinnen wetenschappers te werk gaan en die bepaalt welke vragen wetenschappelijke vragen zijn en hoe je die idealiter probeert te beantwoorden. Kuhn toont aan hoe in de geschiedenis verschillende paradigmawissels hebben plaatsgevonden, maar ook hoe moeizaam zo’n paradigmawissel plaatsvindt. De oude garde binnen de wetenschap staat immers niet te springen om een radicaal nieuwe manier van werken te omarmen. Wetenschap is dus niet één rechte lijn, een gestage evolutie richting meer en betere kennis, maar kent soms abrupte breuken, waarbij er na een grote crisis een heel ander soort wetenschap bedreven wordt.

Dit plaatst vraagtekens bij de ‘eeuwigheid’ of ‘waarheid’ van wetenschappelijke kennis. Hoe kan wetenschappelijke kennis immers waar zijn als ze steeds ingebed is in tijdsgebonden en culturele praktijken, in speculatieve theorieën en gewoontegetrouwe methoden? Anders gezegd: hoe kan wetenschappelijke kennis waar zijn als een paradigmawissel plots al het voorgaande werk van wetenschappers dom en onzinnig kan doen lijken? En hoe kunnen we anticiperen op nieuwe paradigma’s?

Verschillende wetenschapsfilosofen buigen zich dus over de vraag hoe de wetenschap te werk kan gaan om zo betrouwbaar mogelijke kennis te verkrijgen. Volgens de Oostenrijks-Britse filosoof Karl Popper moeten wetenschappers altijd op zoek gaan naar elementen die hun theorie of onderzoeksresultaten kunnen ontkrachten. In plaats van te proberen te bewijzen dat ze gelijk hebben, hun hypothesen te verifiëren, moeten wetenschappers dus steeds proberen te bewijzen dat ze ongelijk hebben. Dit principe noemt Popper falsificatie.

Met Popper kunnen we echte wetenschap dus van pseudo-wetenschap onderscheiden door het criterium van falsifieerbaarheid. Falsificatie is dan het demarcatiecriterium. Alleen als een theorie in principe ook te weerleggen is, kunnen we van echte wetenschap spreken.

Maar zijn alle wetenschappelijke theorieën en veronderstellingen wel te weerleggen of falsifiëren? Sommige aannames kunnen we niet eenvoudig testen, zoals de stelling dat het universum ontstond uit een Big Bang. Hoe zou je ooit kunnen weerleggen dat er een Big Bang was? Daarnaast blijkt het dikwijls mogelijk om een theorie ook na falsificatie zo aan te passen dat het nieuwe weerleggende feit, de anomalie, toch in de theorie past.

Popper heeft dus ook flink wat kritiek gekregen van filosofen, maar zijn falsificatie-beginsel lijkt nog steeds een uiterst nuttig instrument om wetenschap te bedrijven. En misschien is het, zolang een wetenschappelijke theorie niet gefalsifieerd is, wel voldoende om bescheiden in een wetenschappelijke theorie te geloven zolang het werkt. Dit soort pragmatisme staat een bescheidener opvatting van waarheid voor.

Vast staat dat wetenschap nooit los van filosofische wereldbeelden, theorieën en veronderstellingen beoefend wordt, maar de vraag is dus of dat wel zo erg is.