Home Waarom je altijd tegen jezelf in moet denken

Waarom je altijd tegen jezelf in moet denken

Door Bart Coster op 22 oktober 2018

Waarom je altijd tegen jezelf in moet denken
Cover van 11-2018
11-2018 Filosofie magazine Lees het magazine

Grote idealen en utopieën zijn aan Karl Popper niet besteed. Hij vernieuwt de wetenschapsfilosofie en verheft kritische rationaliteit tot praktisch, nuchter ideaal.

Tekst loopt door onder afbeelding

Illustratie: Maartje de Sonnaville

Karl Popper wordt geboren in het Wenen van 1902, toen nog het culturele en intellectuele centrum van Europa. In zijn jeugd ziet en hoort hij overal propaganda van Oostenrijks-nationalistische, marxistische en fascistische aard. Popper is hier niet immuun voor: kortstondig verdedigt hij de rechtvaardigheid van de Oostenrijkse daden in de Eerste Wereldoorlog. Zijn gevoeligheid voor propaganda schokt hem. Wanneer kan ik iets nou echt weten, vraagt hij zich af. Zijn ervaring met de verleidende kracht van mooie verhalen maakt hem tot een nuchtere wetenschapsfilosoof en politiek denker, die een kritische houding verheft tot ideaal.
 

Reality check

Het Wenen waarin Popper opgroeit is dan wel het culturele en intellectuele centrum van Europa, er is ook veel armoede, net als in de rest van Europa. Deze armoede treft Popper diep en wakkert zijn nieuwsgierigheid naar het socialisme aan. Een twintig jaar oudere vriend stimuleert Popper hierin, maar waarschuwt hem ook tegen de bolsjewistische, communistische variant van het socialisme. Deze ideologie vindt zijn doel zo belangrijk dat het alle middelen heiligt. Andere vrienden halen Popper op 17-jarige leeftijd alsnog over om marxist te worden. Maar een incident dat Popper voor zijn leven zal tekenen smoort zijn idealisme al snel in de kiem: wanneer een groep ongewapende marxisten probeert hun kameraden te bevrijden uit de gevangenis schieten politieagenten zeven van hen neer, onder wie een aantal vrienden van Popper.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Door het marxisme te steunen, vindt Popper, is hij medeverantwoordelijk voor deze tragische gebeurtenis. Dit stort hem in diepe twijfel: is de communistische heilstaat deze offers wel waard? Hoe zeker is hij ervan dat het communistische doel realistisch is? Heeft hij het marxisme wel kritisch genoeg bekeken? Deze reality check confronteert Popper met zijn twijfels over het marxisme. Hij ontdekt dat hij die twijfels had weggestopt om op te gaan in zijn vriendengroep. Hij veracht zichzelf: iedereen moet kritisch op zichzelf zijn, en zeker de intellectueel, zoals hij zichzelf op dat moment al ziet. Partijdigheid bedreigt kritisch en onafhankelijk denken, merkt Popper. Daarom zal hij nooit meer lid worden van een politieke partij, al zal hij nog wel invloedrijke politiek-filosofische werken schrijven.

Feilbaar

Het jaar 1919 noemt Popper het belangrijkste jaar voor zijn intellectuele vorming. Niet alleen vindt dan het bovengenoemde incident plaats, ook maakt hij kennis met de psychoanalyse van Freud en de relativiteitstheorie van Albert Einstein. Popper is met name onder de indruk van Einsteins open houding: in zijn lezingen en artikelen beschrijft Einstein expliciet welke waar­nemingen zijn relativiteitstheorie onderuit zouden halen. Dit contrasteert, zo ziet Popper, sterk met de psychoanalyse van Freud. Deze werd zo aangepast dat de theorie alle mogelijke waarnemingen kon verklaren. Waar critici ook mee kwamen, de psycho­analyse had een antwoord.

Tekst loopt door onder afbeelding

Op het eerste gezicht lijkt dit juist een sterk punt van de psychoanalyse. Hoe meer een theorie kan verklaren, hoe beter, toch? Maar Popper stelt dat achteraf verklaren niet zo moeilijk is. Waar het om gaat is voorspellen, en daar is de psychoanalyse een stuk slechter in. Voorspellen maakt een theorie wetenschappelijk, omdat voorspellingen getest kunnen worden. En als de voorspellingen niet uitkomen, heeft de theorie de test niet overleefd.

Zo komt Popper eind 1919, op 17-jarige leeftijd, al op de eerste formulering van zijn wetenschapsfilosofie: een wetenschappelijke houding is een kritische houding, waarbij de wetenschapper zoekt naar mogelijke tests die zijn theorie onderuit kunnen halen. De jaren erna zal Popper deze filosofie verder ontwikkelen, die hij falsificationisme zal dopen. Deze naam wijst op de kern van Poppers wetenschapsfilosofie: elke wetenschappelijke theorie is feilbaar. Elke theorie die niet feilbaar is, oftewel niet onderuitgehaald kan worden door een wetenschappelijke waarneming of experiment, is niet wetenschappelijk.

Dit betekent dat we harder moeten zoeken naar ervaringen die niet stroken met ons wereldbeeld dan naar waarnemingen die ons wereldbeeld bevestigen. Het is sowieso onmogelijk een theorie te bevestigen aan de hand van ervaring, denkt Popper. Hij geeft het voorbeeld van de stelling ‘Alle zwanen zijn wit’. Deze stelling kun je nooit volledig bevestigen door het zien van witte zwanen, want het blijft altijd mogelijk dat er ergens een anderskleurige zwaan rondzwemt. Helemaal zeker weten kun je het dus nooit. Popper stelt dat je daarom altijd open moet staan voor tegenbewijs.

Zo’n houding voldoet aan Poppers ideaal van kritische rationaliteit. Dit ideaal is volgens hem niet alleen relevant voor wetenschappers, maar ook voor leken. Er is namelijk geen exclusief wetenschappelijke houding, stelt Popper: wetenschap is een direct gevolg van de menselijke nieuwsgierigheid en ons probleemoplossend vermogen. Ook in ons dagelijks leven moeten we dus het ideaal van kritische rationaliteit omarmen. Sta open voor tegenbewijs, sterker nog: ga er actief naar op zoek. Bedenk bij welke waarnemingen je theorie over de werkelijkheid niet zou kloppen. Stel dat je ervan uitgaat dat iemand een afspraak is vergeten, waardoor je geïrriteerd raakt. Maar weet je dit wel echt? Het enige wat je weet is dat diegene op dit moment niet is waar jij dacht afgesproken te hebben. Dit kan allerlei redenen hebben. Als je achter een van die redenen zou komen, zou dat je theorie over de situatie al onderuit­halen. Zo zeker weet je dus niet wat er gebeurd is.
 

Neptunus

Maar waarom stellen we eigenlijk theorieën op over hoe de werkelijkheid in elkaar zit? Volgens Popper ontwikkelen we theorieën om problemen op te lossen. Dit begon met praktische problemen, maar later wilden we ook theoretische problemen oplossen. Als we iets waarnemen om een probleem op te lossen doen we dat altijd met een bepaalde verwachting. Observaties zonder verwachtingen leiden niet tot theorieën, stelt Popper. Denk bijvoorbeeld aan Newtons anekdote over hoe hij zijn idee kreeg voor de ontdekking van zwaartekracht: hij zat onder een appelboom en er viel een appel op zijn hoofd. Natuurlijk waren er al velen voor hem die objecten op hun hoofd hadden voelen vallen, maar niemand zag dit als indicatie van het bestaan van zwaartekracht. Alleen omdat Newton zat met de vraag waarom dingen over het algemeen naar beneden vallen en waarom hemel­lichamen bewegen zoals ze doen, had deze waarneming betekenis en leidde hij tot een theorie.

Onze waarnemingen zijn dus geladen met verwachtingen. Dit maakt het niet zo makkelijk om te zeggen wanneer een waarneming correct is en wanneer niet. Ook hier moeten we dus kritisch blijven. Is wat we zien wel echt wat er aan de hand is, of vullen we te veel in met onze verwachtingen? De wens is niet alleen de vader van de gedachte, maar soms ook van de waarneming.

Later ontwikkelt Popper zijn falsifi­cationisme verder. Hij merkt op dat wanneer wetenschappers een waar­neming doen die een theorie zou ontkrachten, ze de theorie vaak ad hoc aanpassen om deze nieuwe waarneming toch te kunnen verklaren met de bestaande theorie. Popper ziet dat dit bij het marxisme gebeurd is: toen de revolutie die Marx voorspeld had niet tot stand kwam, werd de theorie zo aangepast dat marxisten ook dit verschijnsel konden verklaren. Dit is voor Popper een duidelijk voorbeeld van een ontwijkende ad-hoc-aanpassing: de theorie wordt aangepast, zodat de theorie minder makkelijk te testen en dus onderuit te halen is. Zulke aanpassingen maakten van het wetenschappelijke marxisme een pseudowetenschap.

Maar niet alle aanpassingen zijn gelijk, en soms zijn zulke ad-hoc-aanvullingen juist goed. Zo ontdekte men halverwege de negentiende eeuw dat de beweging van Uranus niet klopte met Newtons wetten en het tot dan toe bekende model van het zonnestelsel. Op basis hiervan hadden wetenschappers kunnen zeggen dat Newtons theorie niet klopt. In plaats daarvan stelden ze dat er een hemellichaam moest zijn dat invloed uitoefent op de beweging van Uranus. In dat geval zou Newtons theorie namelijk nog wel kloppen. Deze oplossing bleek juist te zijn. Toen onderzoekers gericht op zoek gingen naar dat hemellichaam, vonden ze Neptunus.

Hoe kunnen we nu onderscheid maken tussen een goede aanvullende hypothese zoals deze en hypothesen die een theorie onwetenschappelijker maken? Volgens Popper is het verschil dat je goede aanvullende hypothesen kunt testen en dus ook kunt ontkrachten door observaties. Goede aanvullende hypothesen dragen daarom bij aan de inhoud van een theorie. Door de ad-hoc-aanvulling van een hemellichaam ging Newtons theorie nog meer voorspellen en werd de inhoud ervan nog groter. Ontwijkende aanvullende hypothesen verminderen daarentegen de inhoud van een theorie. Zulke aanpassingen doet men namelijk om het testen van een theorie te voorkomen.

Tekst loopt door onder afbeelding

Anschluss

Popper blijft betrokken bij het socialisme, ondanks zijn desillusie met het communisme. Het stuit hem tegen de borst dat veel van zijn intellectuele vrienden zichzelf zien als toekomstige leiders van de arbeidersklasse, terwijl ze geen arbeider kennen en nog nooit een uur in een fabriek gewerkt hebben. Popper besluit daarom dat hij met zijn handen moet gaan werken. Tijdens de oorlog werkt hij in een fabriek. Zijn werk bestaat verder uit het afgraven van wegen met een pikhouweel, maar hij merkt dat hij daar het uithoudingsvermogen niet voor heeft. Uiteindelijk komt hij bij een meubelmaker terecht. Dit werk vindt hij interessant, maar hij komt erachter dat hij ook hier niet geschikt voor is. Hij is te veel aan het dagdromen over filosofische ideeën. Hierna geeft Popper het fysieke werk op. Na vijf jaar studeren en schrijven vestigt hij zich als schoolmeester.

Hij blijft dit zeven jaar doen, tot 1937. Drie jaar eerder publiceert hij zijn Logik der Forschung, de ‘Logica van wetenschappelijk onderzoek’, en dit maakt hem aardig bekend in academische kringen. De dreiging van nazi-Duitsland komt steeds dichterbij en Popper voelt de Anschluss al aankomen. Dit is voor hem extra bedreigend: hoewel zijn ouders zich al voor zijn geboorte luthers hadden laten dopen, zijn ze van Joodse afkomst, wat Popper zelf ook Joods maakt. Popper krijgt een aanbod van de Universiteit van Cambridge om daarheen te vluchten, maar hij slaat het aanbod af. Hij heeft namelijk ook een aanbod uit Nieuw-Zeeland gekregen, waar hij daadwerkelijk aan de slag kan bij een universiteit. Hoewel Engeland hem meer trekt, staat hij zijn plek af aan een collega en vertrekt zelf naar Nieuw-Zeeland. Zijn redenering: de gastvrijheid van Cambridge kan aan iedereen gegeven worden, maar niet iedereen krijgt een aanbod om als universitair docent in Nieuw-Zeeland aan de slag te gaan. Daarom vindt hij het beter om de plek in Engeland vrij te houden voor een andere politiek vluchteling.

In Nieuw-Zeeland werkt Popper aan zijn bekendste werk, De open samenleving en haar vijanden. Hoewel hij sinds het incident uit 1919 al zijn bedenkingen heeft bij het marxisme, ziet hij ook dat het socialisme de belangrijkste tegenstander was van het fascisme. Daarom wil hij lange tijd zijn bezwaren tegen het socialisme niet publi­ceren. Door de successen van het communistische Rusland in de Tweede Wereldoorlog krijgt het communisme ook in West-Europa steeds meer aanhang. Dat ziet Popper als een te grote bedreiging voor de vrijheid, en hij besluit zijn bezwaren tegen het communisme en andere totalitaire ideologieën alsnog te publiceren.

Popper is niet zozeer tegen het totalitarisme omdat staten die het complete leven van hun inwoners willen beheersen moreel slecht zijn; hij bekritiseert het totalitarisme op een theoretische manier. Hij valt de onderliggende aannames ervan aan, zodat hij kan laten zien dat het totalitarisme simpelweg niet klopt. De belangrijkste aanname van het totalitarisme is dat de geschiedenis zich ontwikkelt via bepaalde wetten en daarom voorspelbaar is. Daarom denken totalitaire regimes dat ze de samenleving kunnen ontwerpen en de geschiedenis kunnen sturen door verregaand in te grijpen in de samenleving.

Maar deze aanname klopt geheel niet, stelt Popper. Zijn belangrijkste tegenwerping is dat mensen simpelweg niet voorspelbaar zijn. Aangezien groepen mensen altijd bestaan uit individuen, zijn ook groepen mensen niet voorspelbaar. Daarom zijn mensen niet zo stuurbaar als totalitaire regimes denken. Dit maakt dat de verregaande ingrepen van zulke regimes altijd onvoorziene gevolgen hebben. De doelen van totalitaire regimes zijn dus onmogelijk te bereiken, terwijl ze hier wel enorme offers voor brengen, waarvan de vrijheid van alle inwoners niet de minste is. Het doel heiligt dus nooit de middelen. In plaats van blauwdrukdenken suggereert Popper piecemeal social engineering: stapje voor stapje de slechte dingen in de samenleving elimineren. Dit is een effectievere en veiligere manier om tot een betere samen­leving te komen.

De publicatie van De open samenleving is een moeizaam proces. De fysieke afstand tussen Popper en Amerikaanse dan wel Europese uitgevers is problematisch. Voordat Popper een antwoord kan krijgen op een verstuurd bericht zijn er zo enkele maanden verstreken. Maar ook de nauwgezette instructies van Popper maken het er niet makkelijker op; hij stuurt regelmatig vele pagina’s vol met verbeteringen. Ten slotte vinden uitgevers het boek nogal lang — de Nederlandse uitgave telt bijna duizend pagina’s. Toch is Popper fel gekant tegen inkortingen: ‘Het boek is geschreven met uitzonderlijke zorg; ik ken bijna niemand die zo nauwgezet en gewetensvol kijkt naar details als ik; met het gevolg dat, zoals iedereen direct toegeeft, het boek een zeldzame mate van helderheid en eenvoud bereikt; en dit is een boek dat, zoals je zult toegeven, vol zit met gedachten op elke afzonderlijke pagina.’ Popper was misschien een nuchtere filosoof, bescheiden was hij niet.

 
Koala

Tegen het einde van de oorlog krijgt Popper een aanbod uit Australië. Hij overweegt het om een verrassende reden: ‘Het leukste dier daar (en misschien wel het mooiste dier dat bestaat) is de koalabeer. Kangoeroes zijn misschien leuk, maar de mogelijkheid om een koalabeer te zien is zonder uitzondering mijn belangrijkste reden om naar Australië te willen gaan’, schrijft hij in een brief aan een vriend. Mede om deze reden staat een aanstelling aan de Universiteit van Sydney hem wel aan, tot hem ter ore komt dat de Australische kranten kritisch berichten over het aanstellen van een buitenlander. Ook stellen Australische parlementariërs vragen over dit ‘probleem’. Deze xenofobie staat Popper niet aan en hij slaat het Australische aanbod alsnog af. Gelukkig krijgt hij via de bekende liberale econoom Friedrich Hayek een aanbod om aan de prestigieuze London School of Economics te doceren.

Tot aan zijn dood zal Popper in Engeland blijven wonen en werken. Het is niet gek dat hij zich thuis voelt in een land dat bekendstaat om zijn nuchterheid. Zowel in zijn politieke filosofie als in zijn wetenschaps­filosofie streeft Popper niet naar een hoog ideaal. Van utopieën en een verheven Waarheid moet hij niks hebben. In tegenstelling tot de bekende uitdrukking vindt Popper dat je met grote stappen helemaal niet snel thuis komt, omdat je met grote stappen vaak je doel voorbijschiet. Als je kleine stapjes neemt, kun je je doel bijtijds bijstellen. Daar moet je niet te hoogmoedig voor zijn, vindt Popper – onderken je eigen feilbaarheid. Hieruit volgt ook zijn pleidooi voor openheid. Alleen door open te staan voor kritiek kunnen we onze samenleving beter maken en onszelf wijzer.