Home Politiek Verbeelding kan de wereld veranderen
Economie Politiek Taal

Verbeelding kan de wereld veranderen

Filosoof Sophie van Balen vraagt zich af of we nog durven te dromen van een toekomst die werkelijk anders is. Een essay over het belang van verbeelding.

Door Sophie van Balen op 25 februari 2019

verbeelding Europa Europese Unie sterren vrouw beeld Gino Bud Hoiting

Filosoof Sophie van Balen vraagt zich af of we nog durven te dromen van een toekomst die werkelijk anders is. Een essay over het belang van verbeelding.

Cover van 03-2019
03-2019 Filosofie magazine Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Mijn 28ste verjaardag zou weleens de geschiedenisboeken in kunnen gaan als het begin van een nieuwe tijd, waarin Europa onherroepelijk verandert. Op 29 maart 2019 verlaat het Verenigd Koninkrijk de Europese Unie. Voor de Belgische kunstenaar en oprichter van de opleiding Speculative Documentary Thomas Bellinck is dit scenario aanleiding om een van zijn kunstwerken te veranderen. In Domo de Europa Historio en Ekzilo uit 2013 verbeeldt Bellinck een toekomstig historisch museum waarin de bezoeker vanuit een fictionele toekomst waarin de EU niet langer bestaat terugkijkt op onze tijd, als ware het geschiedschrijving. Maar ‘er zitten nu te veel feiten in de tentoonstelling’, stelt Bellinck in een interview na het nieuws van de Brexit, ‘en daarom moet ik me nieuwe ficties en beginpunten voorstellen.’ Die opvallende uitspraak laat me niet los.

Sophie van Balen (1991) is filosoof, docent en schrijver. Ze is gefascineerd door de manieren waarop denken de wereld beïnvloedt en verdiept zich daarom graag in de hedendaagse politieke en wetenschapsfilosofie van denkers zoals Michel Foucault, Herbert Marcuse, Bruno Latour en Donna Haraway.

Waarom is het erg als de tentoonstelling feiten bevat, en wanneer zijn het er ‘te veel’? Belangrijker nog: waar komt die fascinatie voor ‘ficties’ vandaan, terwijl Bellinck met zijn werk ons ook iets duidelijk lijkt te willen maken? Mijn gevoel zegt dat reflecteren op onze toekomst moet plaatsvinden in termen van ‘echte’ scenario’s, zoals we doen met zeespiegelstijgingen, CO2-reducties en bevolkingsaantallen. Maar in een tijd waarin verlamming en ‘eigen land eerst’-politiek de internationale betrekkingen beheersen moeten we wellicht toegeven dat kennis van feiten niet langer het effect heeft waar we op hopen. En dus zijn we terug bij een eeuwenoude vraag: kan een fictie, een verzinsel, een kunstwerk, de wereld veranderen?

Mensen zijn niet te reduceren tot wandelende rekenmachines

Moeten we, en willen we, onze toekomst in handen leggen van een ‘mooi idee’? Misschien wel, want ik heb het gevoel dat de traditionele bronnen van verandering zijn opgedroogd. Neem ideologie, de motor achter de grote veranderingen in de twintigste eeuw. Welke ideologie heeft anno 2019 de kracht om miljoenen mensen in beweging te krijgen? Of economische ongelijkheid, de hoop van de (neo)marxistische school. Wat hebben de cijfers van Thomas Piketty nou daadwerkelijk teweeggebracht?

Stenen

Het meest hoopgevend van de afgelopen decennia zijn misschien de internationale verdragen. Klimaatdoelstellingen, vluchtelingenverdragen, jacht- en kapverboden… De hoeveelheid kleine lettertjes die het doen en laten van regeringen moeten sturen groeit gestaag. Helaas lijkt het er toch niet op dat dit veel uithaalt. Je hoeft de krant maar open te slaan en het duizelt je van de teleurstellingen: geschonden verdragen, gebroken beloftes. De homo economicus, zoals economen mensen en staten graag begrijpen, heeft namelijk wel baat bij de inzet van anderen voor een gedeelde betere toekomst, maar heeft geen enkele reden om daar zelf ook zijn steentje aan bij te dragen.

Dat zit zo. Stel, de zeespiegel stijgt en om natte voeten te voorkomen nemen de kustbewoners zich voor om een dijk te bouwen. Als alle tienduizend bewoners één steen komen brengen, dan is de klus geklaard. De plichtsgetrouwe buren gaan direct op pad. Jijzelf hebt twijfels, want als iedereen een steen brengt, dan maakt het eigenlijk niet uit of jij ook gaat. Het is een verschil tussen 9999 en 10.000 stenen op een dijk, ofwel: de winst is al binnen. Bovendien kost het je moeite om die steen te versjouwen, en heb je wel iets beters te doen. Nu ben jij niet de enige die er zo over denkt, en ook dat is niet erg. Want twee stenen minder maakt het verschil niet, drie stenen ook niet. Uitgaande van de rationeel calculerende mens kunnen we voorspellen dat slechts een klein aantal inwoners hun steen naar de dijk brengt. Dit is bij lange na niet voldoende om een functionerende dijk te bouwen, en dus spoelt de aanwassende zee het schamele hoopje stenen uit elkaar. Ziehier het lot van de vele internationale verdragen.

Feitenkennis en rationaliteit bieden niet wat we nodig hebben

Waar hebben de stenendragende stumpers al die moeite voor gedaan? Op die vraag volgt binnen het economische rationaliteitsdenken een ontluisterend antwoord. Je steentje bijdragen is geen rationele handeling, behalve als degenen die het nalaten bestraft worden of ernstige reputatieschade lijden. Met andere woorden, we zijn veroordeeld tot de mallemolen van de internationale bureaucratie en juridische haarkloverij. We leven nu bijna dertig jaar in het tijdperk dat begon met Francis Fukuyama’s aankondiging van het ‘einde van de geschiedenis’: overal ter wereld zou de liberale democratie als het enige model overblijven. Dromen van een andere toekomst speelt geen rol meer, heeft überhaupt geen zin.

Maar is dat wel echt zo? Want zelfs als we, zoals de Frankfurter Schule-denker Herbert Marcuse gruwelend beschreef, sterk geïndividualiseerde wezens zijn geworden die eerst en voornamelijk hun door domme tv-series afgevlakte behoeftes bevredigen, dan nog denk ik dat mensen niet te reduceren zijn tot wandelende rekenmachines. Waar zijn onze hoop en plannen in dit plaatje? Onze zorgen om onze nalatenschap, onze kinderen, de idealen waarmee we ons identificeren en die ons richting geven in het leven, de dromen van een betere wereld, de angst voor de dood? Vrij naar de Engelse filosoof David Hume, die de rede tot slaaf van de passies maakte, vermoed ik dat onze passies met betrekking tot de toekomst ons motiveren de ene toekomst te prefereren boven een andere. Om onze tijd uit het slop te trekken moeten we dus juist dromen en verlangen, of in de woorden van speculatieve-toekomstverkenner Thomas Bellinck: nieuwe ficties en voorstellingen ontwikkelen en ons daarbij niet laten remmen door de realiteit, die ons gebiedt conservatief te denken. Laten we in plaats daarvan verdergaan dan de negatieve doelen die we haast tot mantra’s hebben verheven: geen opwarming van de aarde boven de 2 graden Celsius, geen vluchtelingencrisis, geen mensenrechtenschendingen, geen natte voeten. In plaats van te dromen in negatief moeten we op zoek naar de toekomstidealen die de potentie hebben om ons in positieve zin te motiveren en aan het denken te zetten. Toekomsten die ons verbazen of verrassen, laten gruwelen of lachen. Toekomsten dus waarin we een wereld durven op te roepen die werkelijk anders is, die een afdruk kan zijn van het negatief, maar met veel verschillende mogelijkheden om hem in te kleuren.

Onderzeeër

Een mooi voorbeeld is het Parlement van de Dingen dat Bruno Latour bedacht. Latour is een Franse wetenschapsantropoloog die bekendstaat om zijn ‘materialistische ontologie’, waarin de hiërarchie tussen mensen, dieren en dingen als het ware wordt platgewalst. We gaan nu eens niet, zoals veel filosofen neigen te doen, uit van het immateriële (de menselijke rationaliteit), dat mensen boven de rest van de wereld plaatst. Op het tastbare niveau van de materie beïnvloeden en bewegen alle verschillende delen elkaar: mensen hebben effect op dingen, maar dingen beïnvloeden ons ook. En dingen beïnvloeden op hun beurt weer dieren, of andere dingen, zonder dat daar een menselijke intentie of geest aan te pas komt. Als we de wereld willen begrijpen, stelt Latour, moeten we ons niet langer blindstaren op menselijke intenties en handelingen. We zijn niet alleen. We delen onze wereld met dieren, planten en natuurgebieden, met objecten en technologieën, met de ozonlaag, de plasticsoep en Gaia, de aarde zelf.

Om dit perspectief zeggingskracht te geven ontwikkelde Latour het Parlement van de Dingen, een artistiek-filosofische performance waarin dingen en ook dieren een stem krijgen in het ons welbekende democratische instituut. Tijdens zo’n parlement nemen mensen het perspectief aan van verschillende betrokkenen in een vraagstuk, en geven zo een stem aan de belangen van al die niet-menselijke onderdelen van onze wereld. Denk aan het perspectief van een onderzeeër in de Noordzee, die volledig samenvalt met dat waarvoor hij gemaakt is: oorlog voeren. Of een zeemeeuw, die baat heeft bij rondslingerend voedsel. Of – een voorbeeld dat mij altijd is bijgebleven – het perspectief van de aarde zelf. Die gaf in een zitting van het parlement een behoorlijk onderkoelde reactie op het nieuws van haar ‘desastreuze’ opwarming. Op de lange termijn is zij immers degene die het toch wel overleeft, vertelt ze, en de lange termijn ís haar perspectief. Wat maakt het haar uit als een aantal soorten verdwijnt?

De aarde zelf reageerde onderkoeld op het nieuws over haar opwarming

Nu kun je je afvragen wat dit soort fictieve parlementen ons oplevert. Is het niet volkomen onrealistisch om te denken dat we ooit een onderzeeër een stem zullen geven in democratische processen? Of, dichter bij huis, dat we varkens of koeien hun eigen belangen laten formuleren (bij monde van mensen, maar toch) en die belangen net zo zwaar laten meewegen als de onze? Erg realistisch is dat niet. Toch betekent dat niet dat er geen kracht uitgaat van deze verbeeldingen, of uitbeeldingen, van niet-menselijke perspectieven in dit fictieve parlement. De vraag is: waar zit die kracht dan? Opvallend genoeg is het de taalfilosofie die me verder helpt.

Van oudsher gaat het in de taalfilosofie over de waarheid of onwaarheid van een uitspraak. Maar omdat taal veel meer lijkt te doen dan ware of onware uitspraken genereren is er een school ontstaan die naar uitspraken kijkt als taalhandelingen. Bij een taalhandeling is de vraag niet wat een uitspraak waar maakt, maar wat een uitspraak ‘doet’. Neem bijvoorbeeld de woorden van een trouwambtenaar ‘En hierbij verklaar ik u man en vrouw’. Deze woorden hebben een ‘performatief’ effect; ze brengen iets teweeg in de wereld – namelijk, ze bezegelen een huwelijk. Dit soort performatieve uitspraken, uitspraken die in een bepaalde vorm en context reëel effect hebben op de wereld, heet indirecte taal­handelingen. Voor de volledigheid: directe taalhandelingen brengen bepaalde klanken of letters voort. Elke mondelinge uitspraak is dus een directe taalhandeling – want hij brengt geluid voort –, maar slechts een klein deel van de uitspraken is een indirecte taalhandeling.

Even tussendoor… Meer lezen over filosofie, taal en waarheid? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:

Meld u aan voor onze nieuwsbrief

Ontvang elke woensdag het laatste filosofie nieuws, de beste artikelen van de week en af en toe een aanbieding.
Ontvang wekelijks het laatste filosofienieuws, de beste artikelen en af en toe een aanbieding.

Als we parallel aan deze taaltheorie niet zoeken naar de waarheid van het Parlement van de Dingen, in hoeverre er bijvoorbeeld ‘echte’ politiek wordt gevoerd, en of we denken dat zo’n parlement praktisch realiseerbaar zou zijn binnen een democratie, maar in plaats daarvan kijken naar wat een Parlement van de Dingen doet, wat het teweegbrengt, wat zien we dan? Een van de effecten van het parlement, kunnen we zeggen, is dat de stem van niet-menselijke betrokkenen een plek krijgt. De mensen die meedoen aan het parlement proberen als het ware zo’n stem uit, en representeren dus, zij het in deze beperkte en tijdelijke context, de positie van niet-mensen.

Deze representatie is interessanter dan ze op eerste gezicht lijkt. Want het effect ervan is een directe kritiek op een meer klassieke ontologie, die ze eigenlijk zelfs letterlijk omverwerpt. De mens, die in de klassieke ontologie als een hogere vorm van Zijn wordt gezien dan niet-bewuste of niet-rationele wezens, verliest binnen een Parlement van de Dingen zijn hogere rang. De ozonlaag, de drone die door de lucht vliegt, de meeuw die moet uitwijken en de mens die de drone bestuurt zijn ineens allemaal op gelijke voet met elkaar in gesprek; het zijn allemaal handelende en willende onderdelen, met elkaar verbonden in een interactief netwerk. Analoog aan de trouwambtenaar die een huwelijk bezegelt, zou je kunnen zeggen dat een Parlement van de Dingen een tijdelijke en plaatselijke gelijkheid bewerkstelligt tussen mensen en dingen. Deze emanciperende werking is vermoedelijk ook de reden waarom zoveel filosofen en schrijvers inspiratie putten uit de filosofie van Latour: die laat ons een wereld zien die we ons anders niet of nauwelijks kunnen voorstellen.

Tekst loopt door onder afbeelding

Vormend

De Amerikaanse feminist Judith Butler wil nog een stap verder en verdiepte zich daarom in een derde soort taal­handeling. Behalve het geluid dat directe taalhandelingen voortbrengen en de mate van reële verandering die indirecte taalhandelingen teweegbrengen, kunnen uitspraken ook een performatieve werking hebben in de zin dat ze een wereld creëren, of vorm geven aan datgene waarover ze spreken. Dit soort performativiteit wordt ook wel ‘perlo­cutie’ genoemd en is minder direct dan de eerste twee vormen. Ze gaat bovendien gepaard met een groter risico: de context moet goed zijn wil het performatieve effect überhaupt plaatsvinden. De faalkans is, met andere woorden, groot.

Denk bijvoorbeeld aan Mark Rutte die verklaart dat de Nederlandse cultuur als een breekbaar vaasje is. Een opmerking als deze heeft geen direct effect zoals de uitspraak van een trouwambtenaar, en het is maar helemaal de vraag of mensen in zijn verhaal meegaan. Maar áls het concept landt, dan krijgt deze framing voet aan de grond en gaan steeds meer mensen de Nederlandse cultuur inderdaad zien als een vaasje (dat ze al dan niet kapot willen gooien). De politicus maakte met zijn woorden iets zichtbaar wat eerder niet te zien was en bracht hiermee wel degelijk verandering. Hij creëerde een beeld dat effect had op de wereld, door een bepaalde betekenis toe te voegen, of aan te passen, aan de wereld zoals wij haar kennen. Ook bij het Parlement van de Dingen zien we perlocutie terug, in de mate waarin de betekenis van een wereld waarin dingen, dieren en mensen gelijkwaardige onderdelen van een gedeelde wereld zijn door anderen overgenomen en aangenomen wordt. De mate dus waarin het parlement ‘vormend’ is zowel binnen als buiten de kaders van de performance zelf.

Een voorstelling of beeld kan daadwerkelijk effect hebben op de wereld

Dit perlocutieve effect is niet subjectief, hoewel het van persoon tot persoon kan variëren. Perlocutie is precair, tijdelijk en soms haast poëtisch van aard, maar de effecten ervan zijn zichtbaar en bij herhaling kan het effect zelfs zo groot worden dat we de verbeelding haast niet meer kunnen onderscheiden van ‘de realiteit’, of van de verbeelding ervoor. Butler wijst op het onderscheid tussen het economische en het sociale domein: vrijwel elke uitspraak over economie bevestigt deze tweedeling opnieuw, en dat al een aantal eeuwen, terwijl de veronderstelde autonomie van het economische veld niet zonder meer ‘waar’ is. Het is een fictie, een verbeelding, die zo sterk is en zo vaak herhaald is dat ze haast onwrikbaar blijkt.

Ik vraag me af: zou het idee van het einde van de geschiedenis er net zo een zijn? Hebben wij elkaar zo vaak verteld dat er na de liberale democratie niets beters meer komt dat we hier haast niet meer omheen kunnen denken, kunnen dromen zelfs? Het zou pure geschiedsvervalsing zijn als we Bellincks Domo de schuld geven van de Brexit. Maar nieuwe fictieve werelden en speculaties voorstellen om een andere toekomst denkbaar en dus mogelijk te maken, en om een kritische houding te kunnen aannemen tegenover ons eigen handelen, is belangrijker dan velen van ons durven te denken. Dat betekent, denk ik, dat we de touwtjes van onze rationaliteit en ons berekenende realisme iets moeten laten vieren en juist het niet-waarschijnlijke, het niet-begrijpelijke en het niet-feitelijke een plek moeten geven in ons denken.

Op mijn nachtkastje ligt momenteel Klont, het laatste boek van Maxim Februari. In een wereld die veel lijkt op de onze, maar die toch net anders is, doet een gerucht de ronde over een klont opstandige algoritmes. Kirsten, een jonge minister, denkt na over de toekomst: ‘Zolang die klont niet veel meer bleef dan een vage intuïtie van jonge activisten, stonden alle opties immers nog wagenwijd open. Gingen radicale kunst­matige systemen de wereldheerschappij overnemen? Zouden ze in het heelal reizen? Wie weet. Vanmiddag zat ze almachtig in haar verlaten vertrek en ongeduldig trok ze beurtelings haar rechter- en linkerwenkbrauw op.’