Home Het hele verhaal door Bertrand Russell

Het hele verhaal door Bertrand Russell

Door Bert Keizer op 27 februari 2000

02-2000 Filosofie magazine Lees het magazine

Wie niet goed naar binnen durft in die overweldigende tempel van het westerse denken, kan niets mooiers overkomen dan op de drempel begroet te worden door Bertrand Russell. Hij is een even geestige als briljante gastheer.

In 1969 deed ik een jaar lang de afwas in een oud kasteel in Devon, Dartington Hall, ooit een buiten van Hendrik de Achtste. Dartington was niet de ideale tussenstop op weg naar een filosofische faculteit. Het was onder meer een beroemde kostschool en werd bevolkt door een heerlijke troep artistiekerige jongelui die zichzelf te ‘gevoelig’ achtten voor zoiets ‘rationeels’ als filosofie. Zij waren allemaal kunstenaars in de dop en geloofden heilig in het verschil tussen voelen en denken. Zij dansten, musiceerden en schilderden. Ik waste af. En ’s avonds keken we allemaal naar de sterren. Ik wilde niet afwassen, ik wilde filosofie studeren, maar ik kende niemand die mij kon helpen of adviseren. In mijn onwetendheid had ik een boek van Karl Jaspers uit Nederland meegenomen: een Aula-pocket met de titel Kant. Wat een teleurstelling. Ik kon het niet volgen en begon me een beetje grimmig te voelen tegenover die ongenaakbare citadel van filosofie, waarbinnen men naar ik hoopte aan de diepste vragen over mens, God en wereld sleutelde, zonder mij er evenwel in te laten. Ik kon tenminste nergens een toegang ontdekken en bleef buiten staan mokken, totdat ik op een dag in de familiebibliotheek in Dartington Russells History of Western Philosophy ontdekte en voor onbeperkte tijd mocht lenen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Ondeugende scherpte

Uit de sombere burcht die ik had opgedroomd, kwam deze opgewekte man naar buiten drentelen en met één handgebaar veegde hij al mijn verongelijktheid weg. Met die ondeugende jongensachtige scherpte die het kenmerk is van zijn schrijven en denken, neemt Russell zijn lezers/lezeressen mee op een onvergetelijke reis door vijfentwintig eeuwen westerse filosofie. Je leest hem zo graag omdat je je steeds van zijn aanwezigheid bewust bent, terwijl hij Plato, Augustinus of Descartes voor je uitlegt. Afgezien van al die filosofen, kom je in dit boek vooral ook Bertrand Russell zelf tegen en dat is een onvergetelijke ontmoeting.

Al meteen in zijn inleiding spreekt hij met een zelfverzekerde openhartigheid die vertrouwen wekt. Waar de meeste schrijvers in geveinsde nederigheid zichzelf als beginners afschilderen die alles te danken hebben aan vele andere grote namen, zegt Russell zonder omhaal: ‘Met uitzondering misschien van Leibniz is iedere filosoof die ik bespreek beter bekend aan enkele anderen dan aan mij.’

Russell gaat nooit aan iemands voeten gaat liggen;
hij durft terug te praten

Die zelfverzekerdheid, die zijn grenzen kent, maakt Russell tot de ideale gids in het gebied waar hij ons rondleidt. Met iedere filosoof gaat hij een gesprek aan, waarin hij zich naast de denker plaatst en nooit aan diens voeten gaat liggen. Russell durft terug te praten, om het zo maar te zeggen, en hij doet dat altijd in zijn eigen onnavolgbare stijl. Dat hij in die ontmoetingen ook wel eens hele rare dingen zegt, is onvermijdelijk. Maar het aardige van zijn benadering is dat de mannen die hij beschrijft niet alleen worden gewogen op het al of niet ‘kloppen’ van hun filosofische werk. Russell heeft ook een uitstekend oog voor hun al dan niet aanwezige literaire talent en hun persoonlijke eigenaardigheden en schept er duidelijk plezier in om ons daar iets over te vertellen. Wat zijn benadering oplevert, is dan ook veel meer dan een galerij vol op zichzelf staande diepgravers die er nooit echt uit komen. Hij probeert bij elk denken een leven te vinden en dat leven in een tijdsgewricht te plaatsen. Zijn oordeel, en hij geeft het grif toe, is dan ook niet alleen gevormd op grond van een logische analyse, maar ook door een blik op de maatschappij waarin de besprokenen leefden. Hij weegt de mogelijke gevolgen van hun ideeën mee. Hij was zelf getekend door twee wereldoorlogen en streed een bijna wanhopige strijd tegen door mensen aangerichte ellende. Zijn persoonlijke bezorgdheid over wat fascisme en communisme hadden teweeggebracht klinkt in vrijwel al zijn oordelen door, maar zijn humor verliet hem gelukkig nooit.

Over Plato: ‘Ik wil hem begrijpen, maar hem met niet meer eerbied behandelen dan wanneer hij een hedendaags Engels of Amerikaans voorstander van het totalitaire stelsel was geweest.’
Over Plotinus: ‘Hoe men ook over hem denkt als theoretisch filosoof, het is onmogelijk niet van hem te houden als mens.’
Over het christendom: ‘Organisaties leiden hun eigen leven, onafhankelijk van de bedoelingen van hun stichter. Het meest frappante voorbeeld is de katholieke kerk, die Jezus en zelfs Paulus verbazen zou.’
Over Machiavelli: ‘Het is de gewoonte hem schokkend te vinden.’

Sierlijke boog

‘Hij was ongeneeslijk en ongegeneerd literair.’
Over Descartes: ‘Het was een groot geluk voor de moderne filosofie dat haar baanbreker zo buitengewoon literair begaafd was.’
Over Spinoza: ‘… wat betreft ethiek is er niemand die zelfs maar in zijn schaduw kan staan. Het natuurlijk gevolg was dat hij gedurende zijn leven, en tot een eeuw na zijn dood, werd beschouwd als een buitengewoon slecht mens.’
Over Hume en Rousseau: ‘Rousseau was gek, maar invloedrijk, Hume was verstandig maar had geen volgelingen.’
Over Byron: ‘De aristocratische rebel moet, omdat hij nou eenmaal genoeg te eten heeft, een andere oorzaak voor zijn ongenoegen vinden.’

Maar zoals ik al zei: Russell zat er ook wel eens naast. Zijn opmerkingen over Hegel en Nietzsche missen die fairness waarmee hij vrijwel iedere denker benadert. Hij schrijft iets te leuk over Hegel en de argeloze lezer zou wel eens kunnen denken dat deze filosoof de moeite niet waard is, nadat hij heeft gezien met welk een sierlijke boog Russell hem in de vijver doet belanden. Zo zou iemand kunnen denken: ‘die Hegel da’s niks, dat zie ik zo’, waarbij hij vergeet dat hij helemaal niets gezien heeft, maar alleen naar Russell heeft geluisterd. Het verraderlijke is dat Russell zo persoonlijk naar je toe schrijft dat je zijn opinie zonder erg overneemt.

Russell schreef het boek tijdens en kort na de Tweede Wereldoorlog en was in zoverre een kind van zijn tijd dat hij Nietzsche direct in verband bracht met de nazi-terreur. Zo komt het dat hij Nietzsches imposante oeuvre als volgt meent te mogen opsommen: ‘We kunnen nu Nietzsches ethiek formuleren. We doen hem, lijkt me, geen onrecht als we die als volgt samenvatten: de overwinnaars in een oorlog, en hun nakomelingen, zijn in de regel biologisch superieur aan de overwonnenen; het is daarom wenselijk dat zij alle macht in handen houden en in hun bestuur uitsluitend rekening houden met hun eigen belangen.’ Zo’n ‘opsomming’ doet Nietzsche natuurlijk geen recht. Maar dat is dan ook niet waar Russell op uit is. Dit klinkt door in de bittere verzuchting waarmee hij dit hoofdstuk besluit: ‘Zijn volgelingen hebben hun kansen gehad, maar we mogen hopen dat daar nu snel een eind aan komt.’

We zijn nergens aangekomen, maar dat zegt niks over de afgelegde weg

In het hoofdstuk over Nietzsche lijkt het alsof Russell zijn grip enigszins kwijt is en het is misschien onvermijdelijk dat hij, naarmate het heden dichterbij komt, minder trefzeker overkomt. Bergson en Dewey zijn niet direct de twee filosofen waar wij nu aan denken als we over het einde van de negentiende eeuw spreken. De analytische filosofie komt in zijn laatste hoofdstuk wel aan de orde, maar dat gaat zo vlug en de uiteenzetting is zo gecondenseerd, dat het nauwelijks als een inleiding kan gelden. In deze laatste bladzijden wordt ook nog de invloed van moderne fysica behandeld en wil Russell wiskunde, wetenschap, ruimte, tijd, geest en lichaam als het ware allemaal op hun plek hebben, of ten minste op weg naar hun plek, voordat hij afsluit en dat lukt natuurlijk niet helemaal.

Het hoofdstuk over Nietzsche laat duidelijk zien hoezeer Russells boek een tijdgebonden document is. En als je er eenmaal met die blik naar kijkt, dan valt ook op dat er wel heel erg weinig vrouwen in het boek rondlopen, en dat er voornamelijk in West-Europa en in de Verenigde Staten werd nagedacht over West-Europa en over de Verenigde Staten. Het is dan ook de History of Western Philosophy. Maar westerse filosofie spreekt niet meer op een zelfgenoegzame wijze over zichzelf. Wij hebben, op de drempel van de eenentwintigste eeuw, allang niet meer alleen met ‘onszelf’ te maken, maar met de hele wereld en de invloed van wetenschap ziet er nu heel anders uit dan in Russells dagen, toen de atoomdreiging vrijwel alle aandacht opeiste. Maar dat die laatste hoofdstukken niet de allersterkste zijn, vergeef je hem graag omdat er zoveel briljants aan voorafgaat.

Het hele verhaal

Wat het boek zo levendig maakt is dat je nergens het gevoel krijgt dat iets klaar is. Er is geen afronding. Wat wij het westerse denken noemen, begon ooit in Griekenland – niemand kan goed zeggen waarom juist daar – en het duurt tot op de dag van vandaag voort. We zijn nergens aangekomen en weten nog steeds niet of er een manier van leven is die de moeite waard is of dat alle leven futiel is in het zicht van een onverschillig heelal. Maar ‘nergens aangekomen’ zegt niks over de afgelegde weg, en de beschrijving die Russell daarvan geeft, vormt een van de boeiendste verhalen die je over die route kunt vertellen.

Naast zijn analytisch filosofische scherpte beschikt Russell daarbij ook over voldoende algemeen historische kennis om in een paar heldere zinnen overzicht te scheppen in historische ontwikkelingen: ‘De katholieke kerk had haar bestaan aan drie factoren te danken: haar heilsgeschiedenis was joods, haar theologie Grieks en haar bestuur en canonieke wet, in elk geval indirect, Romeins. De Reformatie wees de Romeinse elementen af, matigde de Griekse invloeden en versterkte in hoge mate de joodse elementen.’ Een overzicht waar echte kenners zich aan zullen storen als veel te grof, maar zij vergeten dat Russell niet schreef voor die ene hooggeleerde die de Reformatie al dertig jaar lang heeft bestudeerd en die daarom nog slechts in staat is tot een redelijk onderbouwde gissing naar de waarschijnlijke aard van sommige aspecten van die historische omwenteling.

Ik durf geen oordeel te vellen over de kwaliteit van Russells beschrijving van de politieke en sociale omstandigheden waarmee hij zijn filosofen in verband wil brengen. Maar feit blijft dat hij een van de weinigen is die het hele verhaal van het westerse denken zo heeft geprobeerd te vertellen dat er naast Socrates ook ruimte is voor Alcibiades. Naast Kant is er ook Byron.

Russell schreef uiteindelijk een introductie, geen boek voor experts. Wie Kants Kritik der reinen Vernunft voor de aardigheid wel eens herleest, en dan nog steeds aanleiding vindt om met potlood herhaalde malen opgewonden ‘JA! JA!’ in de marge te krabbelen, die wordt niet veel wijzer van Russell.

Maar wie niet goed naar binnen durft in die overweldigende tempel van het westerse denken, kan niets mooiers overkomen dan op de drempel begroet te worden door Bertrand Russell. Hij is een even geestige als briljante gastheer. Niet alle aanwezigen op het feestje krijgen de aandacht die ze verdienen, maar daar staan enkele onvergetelijke ontmoetingen tegenover die u ook na een betere kennismaking als een warme herinnering zullen bijblijven.

Op de hoogte blijven van filosofie? Neem nu een halfjaarabonnement op Filosofie Magazine en kies een mooi geschenk.