Quote
“Wat is tijd? Als niemand het mij vraagt, weet ik het; als ik het wil uitleggen, weet ik het niet”
Augustinus van Hippo, ook wel bekend als Aurelius Augustinus of Sint Augustinus, was filosoof, theoloog en bisschop van Hippo. In zijn filosofische uitleg van het christendom verwerkt hij elementen van het denken van Plato en de stoa, en werkt hij onder meer een begrip uit van tijd, vrijheid, de aard van God en de oorsprong van het kwaad.
Leer van Augustinus
Alles begint in de leer van Augustinus met God, de eeuwige, perfecte en onbewogen kracht achter alles. Net daaronder in zijn kosmische hiërarchie bevinden zich de geestelijke zaken, zoals het denken en de ziel, en daaronder de materiële wereld. Alles wat door God geschapen is heeft deel aan zijn goedheid en bestaan. Er zit dus een stukje God in alles, en hoe dichter bij God iets zich bevindt, hoe beter en echter het is.
God is een eeuwige en perfecte kracht, maar volgens Augustinus is de eigenschap ‘perfectie’ niet aan God toe te schrijven. Hij heeft namelijk geen eigenschappen, want dat zou betekenen dat er iets toegevoegd kan worden aan God, en dan zou God niet meer perfect zijn. God ‘bezit’ daarom geen perfectie, maar ‘is’ perfectie. Dit geldt ook voor eigenschappen als liefde en wijsheid: God ‘heeft’ geen liefde en wijsheid, maar ‘is’ liefde en wijsheid. De beoefening van filosofie, de begeerte of liefde voor wijsheid, is dus een soort ‘eenwording’ met God: door wijsheid te benaderen, komen we steeds dichter tot God. Filosofie en theologie kunnen daarom volgens Augustinus niet zonder elkaar.
Liefde
Een centraal begrip in de leer van Augustinus is liefde. In navolging van Plato beschrijft hij dat als een kracht die ons aantrekt tot de ‘ware’ schoonheid, die alleen in de immateriële wereld is te vinden – dus bij God. Deze liefde noemt hij caritas, en onderscheidt hij van cupiditas, de liefde voor het materiële en onszelf. Cupiditas is pervers, omdat de mens zich ermee op gelijke hoogte schaalt met God.
Met het onderscheid tussen de juiste en de perverse liefde construeert Augustinus zijn ethiek van naastenliefde. Als we onze naasten liefhebben, hebben we ook de liefde zelf lief die het mogelijk maakt onze naasten lief te hebben. En die liefde is, zoals we weten, God. In Augustinus’ ethiek is de intentie van de handeling daarom belangrijk: die moet ontspruiten uit een liefde voor de liefde. Dit betekent niet dat Augustinus slechte daden ‘met de beste bedoelingen’ zou vergeven: het kwaad moet altijd vermeden worden, ook als iemands bedoelingen goed zijn.
Kennis en wijsheid
Net zoals Augustinus de wereld opdeelt in een immateriële en een fysieke wereld en een goede en een perverse liefde, onderscheidt hij ook twee soorten weten. Kennis (scientia) is volgens hem een praktisch weten, gericht op de materiële wereld, terwijl wijsheid (sapientia) te maken heeft met reflecteren op immateriële, eeuwige waarheden.
Wijsheid kan niet zonder geloof, zegt Augustinus. Voor je de wereld kunt begrijpen, moet je volgens hem eerst de waarheid van de Bijbel onderschrijven. Door je te realiseren dat de Bijbel een tekstuele vertaling is van een diepere werkelijkheid, word je volgens Augustinus aangespoord om je innerlijke waarheid te raadplegen en zo tot ware wijsheid te komen.
Taal
Volgens Augustinus verwijzen woorden altijd naar iets in de werkelijkheid. Als ergens ‘boom’ geschreven staat, is dat een signaal voor een ding. We begrijpen: dat woord gaat over een boom. Maar volgens Augustinus weet ik alleen wat ‘boom’ betekent omdat ik al bomen ken uit mijn ervaring.
Omdat we een woord alleen begrijpen als we al weten waar het naar verwijst, zouden we strikt genomen nooit iets kunnen leren door middel van taal, beredeneert Augustinus. Want om een woord te begrijpen, moet je het ding waar het naar verwijst al kennen. Toch kunnen we wijzer worden uit taal, schrijft Augustinus, door in dialoog te gaan met een soort innerlijke leraar. Uit dit gesprek leer je de betekenis van een begrip doordat je zelf gaat nadenken. Dit innerlijke gesprek is volgens Augustinus ook altijd een gesprek met God, die ons toegang verschaft tot de kennis die we niet uit woorden kunnen halen. Begrip van taal is hierdoor voor Augustinus een combinatie van het werk van een woord, een lezer en God.

Spoedcursus: taal
Het kwaad
De wereld is volgens Augustinus geschapen door een perfecte God, die de goedheid zelve is. Maar hoe kan er kwaad bestaan in een wereld geschapen door een perfecte God? Augustinus stelt dat het kwaad een ontbreken van bestaan is, en niet een actieve kracht. Hoe lager iets staat op de ladder van het bestaan, hoe minder echt het is, en dus hoe minder goed de dingen worden. Volgens Augustinus bestaat het kwaad niet, maar is kwaad juist wat er gebeurt als bestaan ontbreekt, zoals het rot in een appel.
Verkeerde verlangens die tot kwade daden leiden verklaart Augustinus aan de hand van de schepping: ze komen voort uit een overblijfsel van het niets waar we uit geschapen zijn.
Vrije wil
Volgens Augustinus heeft God de mens geschapen met een wil: we hebben altijd de keuze om voor het goede of het kwade te kiezen. Richten we onze wil op onszelf, en dus het niets, dan is die wil slecht; richten we het op God, dan is de wil goed.
Augustinus maakt in de wil een onderscheid tussen een eerste en een tweede orde. De eerste orde van willen bestaat uit onze eerste impulsen, zoals trek in een ijsje of een frisse duik op een warme dag. De wil van de tweede orde is als een soort scheidsrechter waarmee we goedkeuring verlenen aan bepaalde wilsbeschikkingen van de eerste orde.
Volgens Augustinus hebben we naar vrije wil gehandeld als de wil van de eerste en de tweede orde met elkaar in overeenstemming zijn. Ook zijn we enkel voor onze wil van de tweede orde verantwoordelijk te houden, want enkel op dat niveau kunnen we bewuste keuzes maken.

Spoedcursus: vrije wil
Tijd
‘Wat is tijd? Wanneer niemand het me vraagt, weet ik het; wil ik het echter uitleggen aan iemand die het vraagt, dan weet ik het niet.’ Tijd laat zich niet gemakkelijk begrijpen, weet Augustinus. Dat komt doordat de drie ‘delen’ van de tijd niet lijken te bestaan. De toekomst is nooit hier, het verleden is al geweest en het heden is al vervlogen zodra je erbij stilstaat.
Even tussendoor… Meer lezen over Augustinus en andere grote denkers? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:
Meld u aan voor onze nieuwsbrief
Toch bestaan verleden, heden en toekomst wel degelijk, zegt Augustinus. De drie delen van tijd bevinden zich namelijk in onze ziel: de toekomst als verwachting, het verleden als herinnering, en het heden als huidige aandacht. Als we bijvoorbeeld een melodie neuriën, is het deel van de melodie dat nog moet komen eerst als verwachting in ons hoofd, passeert dan het nu, en bestaat daarna alleen nog als herinnering. Op geen enkel moment was de melodie volledig aanwezig, alleen maar in onszelf. Zo zit het ook met tijd: tijd bestaat daarom als ‘uitzetting’ van de ziel.
Augustinus’ filosofische invloed
Augustinus is tot op de dag van vandaag een van de belangrijkste denkers van het christendom, en wordt als ‘Sint Augustinus’ samen met denkers als Origenes en Ambrosius tot de ‘kerkvaders’ gerekend.
Maar ook binnen de filosofie is Augustinus nog steeds van grote invloed. Zo doet het ‘ik denk, dus ik ben’ van René Descartes verdacht veel denken aan Augustinus’ ‘Als ik me vergis, ben ik’. Twintigste-eeuwse denkers als Edmund Husserl, Martin Heidegger en Paul Ricoeur lieten zich inspireren door Augustinus’ tijdsbegrip en Hannah Arendt studeerde zelfs af op het liefdesbegrip bij Augustinus. Ludwig Wittgenstein zette zich ten slotte in zijn Filosofische onderzoekingen af tegen Augustinus’ ideeën over verwijzingen in de taal.
Augustinus’ quotes
- ‘Als ik me vergis, ben ik.’ Tegen de Academici
- ‘Ik ben voor mezelf een raadsel geworden.’ De Belijdenissen
- ‘Ga niet uit je zelf vandaan; richt je naar het binnenste, want in de innerlijke mens huist de waarheid.’ De stad van God
- ‘Ik zag met het oog van mijn ziel het Licht dat nooit verandert. Wie de Waarheid kent, kent dat Licht, en wie het kent, kent de eeuwigheid.’ De Belijdenissen
- ‘Liefdadigheid is de wortel van alle goede werken.’ Preken 179A:5:1