Wie was Nietzsche, de man die van zichzelf zei dat hij geen mens is, maar dynamiet? We kunnen een beeld van hem schetsen, maar dat betekent niet dat we daarmee de denker zelf te pakken krijgen. Nee, want hij roept uit:
Ja, elk beeld van mij dat me door anderen wordt voorgehouden, brengt mij van mijn stuk: ‘dat ben ik stellig niet!’ is mijn gevoel daarbij;
Hij was bovendien van mening dat een mens elk moment anders is, en ook nog eens vele personen in zich heeft. Een statisch beeld moet dus wel de plank misslaan.
De kleine dominee
Friedrich Wilhelm Nietzsche wordt op 15 oktober 1844 geboren in Röcken, een dorpje in Pruisen. Hij raakt er gepokt en gemazeld in het christendom: zijn moeder, Franziska Oehler, is een vrome, puriteinse vrouw; zijn vader, Karl Nietzsche, is dominee. Twee jaar later, in 1846, komt zijn zus Elisabeth ter wereld. Zij zal na 1900 nog veel van zich laten horen in verband met het door haar vervalste gedachtegoed van haar broer. Weer twee jaar later, in 1848, wordt zijn broertje Joseph geboren. Vervolgens wordt het gezin getroffen door rampspoed: in juli 1849 sterft zijn vader aan ‘hersenverweking’. In januari 1850 droomt Friedrich dat zijn broertje zal overlijden, en de dag daarop komt die droom uit.
Jan Keij (1948) is filosoof en schreef verschillende boeken over Levinas, Nietzsche en het postmodernisme. Hij gaf jarenlang cursussen filosofie, onder andere in de gezondheidszorg.
Na de vroegtijdige dood van zijn vader verhuist het gezin naar Naumburg, waar Friedrich door vijf hem omringende vrouwen wordt vertroeteld en in de watten gelegd. Kwajongensstreken haalt de stille, voorbeeldige jongen niet uit. Van zijn medescholieren krijgt hij de bijnaam ‘de kleine dominee’, omdat hij Bijbelse teksten en liederen zo mooi kan voordragen. Die kleine dominee zou later een ‘grote’ worden: zijn filosofie is als een prediking, met name via het personage van Zarathoestra, maar zonder enige theologische inhoud.
Als Nietzsche tien jaar oud is, gaat hij naar het gymnasium in Naumburg. Zijn filosofische aanleg komt dan al naar voren als hij daar op twaalfjarige leeftijd een betoog schrijft over de oorsprong van het kwaad. In oktober 1858 wordt hij toegelaten op het gerenommeerde internaat Schulpforta, vlak bij Naumburg. In de jaren die volgen, verliest hij langzaam maar zeker zijn geloof, maar desondanks gaat hij in 1864 als twintigjarige theologie studeren aan de universiteit van Bonn. Inmiddels is hij geheel niet meer gelovig, en hij haakt daarom al snel af. Hij volgt nog even filosofiecolleges en stapt in het najaar van 1865 over naar de studie filologie aan de universiteit van Leipzig. Hij gaat zich dus richten op de studie van de klassieke talen, en daarmee op een uitleg van teksten, want de filologie ‘leert ons goed te lezen’.
Lou Salomé
Een tijdlang drinkt Nietzsche. Seksueel contact met vrouwen heeft hij amper. Zijn jeugdvriend Paul Deussen schreef dat hij nooit een vrouw aanraakte. Hij bezoekt in 1865 tegen zijn wil een bordeel, maar hij schrikt van de dames en zoekt zijn toevlucht bij de aldaar aanwezige piano. Wat er daarna gebeurd is, blijft onduidelijk. Hij is in de loop van zijn leven zeker meerdere keren verliefd geweest. In 1876 doet hij Mathilde Trampedach een huwelijksaanzoek, na een enkele, vluchtige ontmoeting. Zij is echter al verliefd op een ander en gaat daarom niet op zijn verzoek in. In 1882 ontmoet Nietzsche Lou Salomé. Zij schreef hoezeer zij gebiologeerd was door de (halfblinde) ogen van Nietzsche, die meer naar binnen leken te kijken dan naar buiten:
Ze zagen er veeleer uit als hoeders en bewakers van zijn schatten, stilzwijgende geheimen waar geen onbevoegde blik overheen mocht glijden.
Nietzsche en zijn vriend Paul Rée gaan met Lou samenwonen in een ménage a trois, wat niet naar de zin van Nietzsche is. Mede om aan dit trio een einde te maken vraagt hij om haar hand. Weer loopt hij een blauwtje, want zij wil slechts een platonische verhouding. Of zijn vurigheid richting haar iets te maken had met lichamelijke verlangens, blijft trouwens de vraag. Sommige biografen vermoedden dat Nietzsche homoseksueel was, al heeft hij voor zover we weten geen relaties met mannen gehad. Maar ja, hem werd wel meer in de schoenen geschoven, allemaal beelden waarover Nietzsche zelf zou zeggen: ‘Dat ben ik stellig niet.’ Lou Salomé voelde waarschijnlijk meer voor Paul Rée, met wie ze een tijd gaat samenwonen, tot verontwaardiging en diepe teleurstelling van Nietzsche.
In 1867 wordt Nietzsche, ondanks zijn bijziendheid, opgeroepen voor militaire dienst. Hij verwondt zich tijdens zijn dienst aan het zadel van zijn paard en wordt vervolgens afgekeurd. Na zijn diensttijd zet hij zijn studie klassieke talen voort. Nog vóór zijn afstuderen krijgt hij op voorspraak van zijn leraar Ritschl in 1869 een professoraat in de Griekse taal- en letterkunde aan de universiteit van Basel aangeboden. Hij geeft daar les van 1869 tot 1879.
Wagner
Nietzsche houdt zich vanaf zijn jeugd hartstochtelijk bezig met muziek. Dat is heel begrijpelijk, want, zegt hij: ‘Zonder muziek zou het leven een vergissing zijn.’ Hij overweegt enige tijd een carrière in de muziek. Al in zijn jeugd componeert hij koorwerken, symfonische schetsen, pianowerken en liederen. In 1872 componeert hij een contra-ouverture voor piano als reactie op de volgens hem sentimentele ouverture Manfred van Robert Schumann. Nadat hij deze Manfredmeditaties ter beoordeling naar de dirigent en muziekcriticus Hans von Bülow heeft gestuurd, ontvangt hij per kerende post de volgende reactie:
Uw Manfred-Meditation is het extreemste van fantastische extravagantie, het onverkwikkelijkste en onmuzikaalste wat mij sedert lang van aantekeningen op notenpapier onder ogen is gekomen.
Eind 1868 ontmoet Nietzsche de componist Richard Wagner, wat het begin inluidt van een intense haat-liefderelatie. Hij bezoekt een aantal jaren regelmatig het landgoed Tribschen bij Luzern, waar Wagner en zijn vrouw Cosima wonen. Cosima is de dochter van Franz Liszt en was eerder gehuwd met Von Bülow. Af en toe speelt Nietzsche eigen composities voor, maar die kunnen Wagner niet bekoren. Meer waardering heeft hij voor Nietzsches boek De geboorte van de tragedie, dat in 1872 verschijnt. Later, in 1876, wendt Nietzsche zich van Wagner af, terwijl de componist hem tegelijk altijd blijft aantrekken. In 1888 schrijft hij bijvoorbeeld dat Wagner ‘de man was die verreweg het meest met mij verwant was’, en dat hij de grote weldoener van zijn leven was. Hij bejubelt ook ‘de huiveringwekkende en zalige oneindigheid van de Tristan’, een opera van Wagner. De verwijdering ontstaat onder andere vanwege Nietzsches tegenvallende ervaringen met het Wagnerfestijn, de Festspiele in Bayreuth. Hij schrijft:
Mijn fout was dat ik met een ideaal naar Bayreuth kwam: daardoor moest ik dan ook de bitterste ontgoocheling meemaken. De overvloed aan lelijks, verdraaids, dikdoenerigs stootte me hevig af.

‘Wagner, u bent een ziekte’
Het publiek vond hij decadent en mondain, volgens hem een verzameling van leeglopers en gespuis uit heel Europa. Wagners Parsival doet voor hem de deur dicht. Deze laatste opera zou met zijn lofzang op christelijke, kuise en ascetische deugden zwanger zijn van ‘christelijk- ziekelijke en obscurantistische idealen’. Nietzsche breekt mede met Wagner vanwege diens antisemitisme. In Ecce homo noemt hij hem een Rijksduitser, wat zeker geen compliment is, want volgens Nietzsche bederft Duitsland de cultuur.
Pijn en ziekte
In 1870 begint de Frans-Duitse (of Frans-Pruisische) oorlog, onder leiding van Bismarck. Nietzsche vraagt verlof van zijn werk als hoogleraar en meldt zich vrijwillig aan voor het leger. Hij doet dienst als verpleger aan het front, waar hij de meest afgrijselijke verwondingen ziet. Bij het gewondenvervoer loopt hij dysenterie en difterie op. Hij verkeert op het randje van de dood, en wordt daarom al na een paar maanden dienst naar huis gestuurd. Eenmaal thuis vervolgt hij zijn professoraat. Aan zijn oorlogsavontuur houdt hij een afkeer van het militarisme over.
Al in zijn jeugd had Nietzsche problemen met zijn gezondheid, en na 1870 wordt dat er niet beter op. Vanaf 1873 is hij voortdurend ziek. Schadelijk voor de studenten is dat niet; door zijn in 1872 verschenen boek De geboorte van de tragedie heeft hij een flink aantal medeprofessoren tegen zich ingenomen, en hun invloed op de studenten maakt dat hij ten slotte voor stoelen en banken praat. In 1876 verleent de universiteit hem een jaar verlof vanwege zijn gezondheid. Zijn lichamelijke klachten zijn veelvormig. In de roman Nietzsches tranen van Irvin Yalom somt Nietzsche voor dokter Joseph Breuer zijn kwalen op:
gruwelijke, martelende hoofdpijnen; zeeziekte aan vaste wal – hoogtevrees, evenwichtsstoornissen, misselijkheid, braken, anorexia, afkeer van voedsel; koortsen, hevige, nachtelijke zweetaanvallen (…) een verpletterende vermoeidheid die soms bijna neerkwam op algehele spierverlamming; maagpijn; bloed opgeven; darmkrampen; ernstige constipatie; aambeien; en fnuikende oogklachten (…) hardnekkige slapeloosheid; ernstige, nachtelijke spierkrampen; en snelle, onverklaarbare stemmingswisselingen.
Sue Prideaux gaat in haar biografie over Nietzsche, Ik ben dynamiet, uitgebreid in op Nietzsches lijden:
Elke pijnlijke aanval stelde zijn vermogen op de proef niet het onderspit te delven, elk herstel een wedergeboorte die bevestigde dat pijn lijden waarde had, omdat het de prijs was die je betaalde voor openbaring.
Pijn is vreselijk, maar kan ook tot prachtige nieuwe inzichten leiden. Ik doe een kleine greep uit Nietzsches opmerkingen over zijn ziekte uit zijn brieven aan vrienden. Nietzsche schrijft in juni 1875 aan Carl von Gersdorff:
Ik heb een zeer slechte tijd achter mij en wellicht nog een ergere voor mij. De maag was niet meer in te tomen, ook niet bij het belachelijk strenge dieet, dagenlang hoofdpijn van het ergste soort, na een paar dagen terugkomend, urenlang overgeven, zonder dat ik iets heb gegeten, kortom, de machine leek in stukken te zullen breken, en ik wil niet ontkennen dat ik enkele malen gewenst heb dat dat gebeurd zou zijn.
In september 1881 aan Peter Gast (Heinrich Köselitz):
Het waren gevaarlijke tijden, de dood keek mij over de schouders, ik heb de hele zomer vreselijk geleden: waarheen kan ik mij wenden? (…) De erge dagen brachten toestanden, zo afschuwelijk als ik in Basel beleefd heb.
In februari 1883 aan Franz Overbeck: ‘de loop van een pistool is nu voor mij een bron van betrekkelijk aangename gedachten’. En in mei 1885 aan zijn zus:
’s Morgens kan ik het leven nog harden, maar ’s middags en ’s avonds nauwelijks meer, en het komt mij zelfs voor, dat ik genoeg heb gedaan, onder ongunstige omstandigheden, om er eervol tussenuit te knijpen.
Maar in 1888 noteert hij terugblikkend:
Nooit ben ik zo goed met mezelf af geweest als in die het meest door ziekte en pijn gekwelde periodes van mijn leven.
De oorzaak van zijn ziekten blijft onbekend. Een arts wijt het aan de ogen en verbiedt hem een paar jaar te lezen en te schrijven. Wagner meent dat zijn kwalen te maken hebben met masturbatie. Wat Nietzsche zelf van die verklaring vond, is onbekend. Zeker is wel dat diagnosticeren in die tijd vooral een kwestie was van koffiedik kijken.
Nomadenbestaan
In augustus 1877 schrijft Nietzsche in een brief aan zijn vriendin Marie Baumgartner te weten en te voelen dat voor hem een hogere bestemming is weggelegd dan die van een professoraat. Die bestemming komt in zicht als hij in juni 1879 om gezondheidsredenen zijn hoogleraarschap in Basel beëindigt. Hij krijgt van de universiteit voor de duur van zes jaar een jaarlijks pensioen, dat het mede mogelijk maakt om zijn leven naar eigen goeddunken, als een vrije geest, in te richten. Zijn ziekte maakt dus de realisatie van Nietzsches ‘hogere bestemming’ mogelijk, wat voor hem een belangrijke ‘ziektewinst’ is.
De komende tien jaar zal hij zijn belangrijkste boeken schrijven, terwijl hij een bestaan als filosofische zwerver en kluizenaar leidt, trekkend van pension naar pension. In de zomer is hij vaak te vinden in het Zwitserse plaatsje Sils Maria (bij Sankt Moritz) en ’s winters verblijft hij voornamelijk in Italiaanse steden zoals Venetië, Genua, Napels en Turijn. Hij leest talrijke boeken, waaronder veel natuurwetenschappelijke, allemaal voor zover zijn oogkwaal dat toelaat. Dit nadeel wordt enigszins gecompenseerd door zijn vaardigheid om veelal in een oogwenk door te hebben wat een schrijver wil zeggen.

Nietzsches wandelfilosofie
De eenzaamheid valt Nietzsche niet altijd gemakkelijk, erkent hij in vele brieven. Hij schrijft:
De antinomie van mijn bestaan is erin gelegen dat ik alles wat ik als radicaal filosoof radicaliter nodig heb – vrij te zijn van beroep, vrouw, kind, vrienden, maatschappij (…) – als evenzoveel ontberingen ervaar.
En in een brief aan zijn beste vriend Franz Overbeck (februari 1888) bekent hij:
Het jarenlange gemis aan een werkelijk opbeurende en heilzame menselijke liefde, de absurde vereenzaming die met zich meebrengt dat bijna elke resterende binding met mensen slechts aanleiding tot verwondingen wordt: dat is allemaal heel erg en het heeft als enige rechtvaardiging dat het noodzakelijk is.
Nietzsche lijdt dus daadwerkelijk aan de eenzaamheid die hij opzoekt, móét opzoeken. Die eenzaamheid wordt versterkt doordat hij geen weerklank vindt voor zijn ideeën. Zijn boeken vinden geen aftrek, en ten slotte moest hij ze op eigen kosten laten drukken. Een in 1883 geplande lezingencyclus aan de universiteit van Leipzig gaat niet door vanwege zijn radicale gedachtegoed. Zijn eenzaamheid vindt ook zijn grond in het feit dat zijn inzichten hem scheiden van zijn medemens. Hij leeft geestelijk gezien haast op een andere planeet, waardoor de communicatie met anderen niet meer dan oppervlakkig kan zijn. Maar in dit koetjes-en-kalfjescontact is Nietzsche een hoffelijke, vriendelijke, milde man die mensen gemakkelijk voor zich inneemt.
Krankzinnig
In een brief aan zijn vriendin Malwida von Meysenbug, waarin opnieuw zijn eenzaamheid ter sprake komt, bericht Nietzsche in 1884:
De hoofdzaak is deze: er drukken dingen op mijn ziel die honderd keer moeilijker te dragen zijn dan de menselijke domheid. Het is mogelijk dat ik voor alle komende mensen een noodlot, het noodlot ben – en het is bijgevolg heel mogelijk, dat ik op een dag stom word, uit liefde voor de mensen!!!
Hij zal inderdaad gaan zwijgen. Vanaf september 1888 blijven zijn zware hoofdpijnaanvallen weg. Wellicht was het vermogen van zijn brein om pijn waar te nemen aangetast. Deze ‘vooruitgang’ is dus misschien de voorbode van zijn mentale instorting in Turijn. Tijdens een wandeling op 3 januari 1889 ziet hij hoe een koetsier zijn paard afranselt. Hevig aangedaan valt hij het paard om de nek en stort ter plekke in.
Over die instorting is volop gespeculeerd. Was zijn crisis een gevolg van een syfilisbesmetting? Medici gingen daar in zijn tijd wel van uit, maar de daarbij behorende ziekteverschijnselen waren in hun verloop atypisch (Nietzsche had wel gonorroe opgelopen). Of was die instorting misschien een gevolg van zijn denkbeelden, zoals tegenstanders van zijn ideeën graag suggereren? Waarschijnlijk geen van beide. Op grond van nieuw medisch onderzoek, gericht op zijn jarenlange klachten, was bij Nietzsche mogelijk sprake van een langzaam groeiende hersentumor.
Even tussendoor… Meer lezen over Nietzsche en andere grote denkers? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:
Meld u aan voor onze nieuwsbrief
De krankzinnigheid komt verder naar voren uit waanzinbrieven, gestuurd aan een aantal vrienden. Een van hen, Franz Overbeck, reist naar Turijn om poolshoogte te nemen. Hij arriveert op 15 januari. Hoe hij Nietzsche aantreft, beschrijft hij in een brief aan Peter Gast:
Ik zag Nietzsche in een hoek van de sofa ineengedoken zitten lezen (…) en ontzettend vervallen ogend; hij mij [ziende] stormt op mij af, slaat heftig zijn armen om mij heen, herkent mij, en barst in tranen uit, zinkt dan in stuiptrekkingen terug op de sofa; ook ik ben zo geschokt dat ik wankel op mijn benen. Heeft hij op dat moment de afgrond waargenomen waaraan hij stond of waarin hij veeleer al gestort is?
In dezelfde brief schrijft hij:
het kwam voor dat hij luid zingend en zich aan de piano mateloos te buiten gaand, flarden uit de gedachtewereld waarin hij als laatste geleefd had, uitbrulde en daarbij (…) sublieme, wonderbaarlijk heldere en onuitsprekelijk huiveringwekkende dingen over zichzelf als opvolger van de dode God liet horen, het geheel op de piano als het ware interpuncterend.
Overbeck zorgt voor psychiatrische hulp. Nietzsche belandt via zijn moeder in een gesloten inrichting in Jena. In mei 1890 neemt zijn moeder hem mee naar het huis uit zijn kindertijd in Naumburg om verder voor hem te zorgen. Die vaak moeilijke taak (Nietzsche schreeuwde het regelmatig uit en kon stijfkoppig zijn) wordt na haar dood in 1897 overgenomen door zijn zus Elisabeth. Zij verhuist hem naar de villa Silverblick in Weimar, waar zij het Nietzsche-archief inricht. Tot aan zijn dood verblijft hij bij haar in Weimar, comateus en als het ware ‘opgebaard’. Zo zagen hem de bezoekers die door Elisabeth tot haar broer werden toegelaten. Soms stootte hij rauwe klanken uit die volgens bezoekers door merg en been gingen. Op 25 augustus 1900 ten slotte komt ‘de grote koelte’ die hij in zijn Dionysusdithyrambe al voorzag: hij sterft.
Overgeleverd aan de levenden
Intussen is zijn werk begonnen aan een opmars door Europa. Eindelijk worden zijn boeken gelezen. In 1896 schrijft Richard Strauss zijn symfonische gedicht Also sprach Zarathustra. In 1899 verscheen de derde symfonie van Mahler, met daarin het vierde deel dat is getoonzet op een tekst uit Aldus sprak Zarathoestra. Nog voor Nietzsches dood prutst Elisabeth aan de filosofie van haar broer. Zij scharrelde aforismen bij elkaar, paste ze met knippen en plakken aan, bundelde dit broddelwerk tot een boek en gaf dat uit met de titel De wil tot macht. Voor dat boek werd ze – ongelofelijk maar waar – genomineerd voor de Nobelprijs voor de Literatuur, en de universiteit van Jena verleende haar een eredoctoraat. De dode Nietzsche was overgeleverd aan de levenden, die zijn filosofie mishandelden en misbruikten. Veel huidige misverstanden over Nietzsches filosofie zijn nog steeds aan haar te danken.
Dit is een bewerkt fragment uit Leven met Nietzsche van Jan Keij, dat op 1 augustus 2024 is verschenen bij uitgeverij Ten Have.
Leven met Nietzsche. Worden wie je bent
Jan Keij
Ten Have
400 blz.
€ 24,99