Home Filosofie en literatuur Loflied op het lezen
Filosofie en literatuur Taal

Loflied op het lezen

Echte vrienden wachten in mijn boekenkast geduldig tot ik ze letter tot letter tot leven wil wekken, schrijft Désanne van Brederode.

Door Désanne van Brederode op 28 februari 2012

boeken boek lezen boekwinkel beeld Stephanie LeBlanc/Unsplash

Echte vrienden wachten in mijn boekenkast geduldig tot ik ze letter tot letter tot leven wil wekken, schrijft Désanne van Brederode.

Cover van 03-2012
03-2012 Filosofie magazine Lees het magazine

Venijniger dan een negatieve romanrecensie is het compliment: ‘Het is wel een heel filosofisch boek.’ Iets ergers kan een beroepslezer je niet aandoen. De dodelijkheid schuilt in dat volstrekt neutraal klinkende woordje ‘wel’.

Gek genoeg zijn er auteurs die heel tevreden lijken met dit in gif gedrenkte troostsnoepje. Misschien hebben ze inderdaad zodanig weinig taalgevoel dat ze het kwetsende element in de formulering niet eens opmerken. Of acteren ze onverschilligheid.

Maar te vrezen valt dat een enkeling oprecht blij is dat de lezer zijn boek niet op fraaie versiersels, vernuftige verbeeldingskracht en een even virtuoze als ambachtelijke compositiedrang beoordeelt, omdat ‘alleen ideeën ertoe doen.’ Uiteindelijk gaat het om de inhoud, nietwaar, en is lezen niet gewoon een vorm van kennisgaring?

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Een opvatting die maakt dat ook degenen met een diepgaande belangstelling voor filosofie, het begrip ‘schone letteren’ soms monkelend van minachting uitspreken. Op een enkele als zodanig gepresenteerde ideeënroman na is een gewoon fictieverhaal toch vooral knap gemaakte, soms spannende, maar altijd tegelijk ook ontspannende verstrooiing – waarbij fictielezers vooral graag bevestigd worden in hun denkbeelden. Vrijwel iedere roman handelt over dood en liefde, alsof er geen andere thema’s zijn; hooguit veranderen de uitdrukkingwijzen van de personages, net als het decor waartegen er bemind, verraden, gedroomd, gemist en gestorven wordt.

Opmerkelijk: zoals fictielezers misprijzend kunnen reageren op boekverfilmingen in algemene zin (er gaat hoe dan ook van alles verloren; een toevoegende artistieke waarde bestaat niet), zo geborneerd spreken sommige filosofieliefhebbers over schrijfstijl als criterium voor een goed boek.

Plato

Liever een gortdroge verhandeling over de begrenzingen van het menselijk kenvermogen, dan een meerduidige, poëtische parafrase van Plato’s grotmythe; in dergelijke lectuur zou niets op het spel staan, aangezien er kennelijk al bij voorbaat niet naar waarheidsvinding of op z’n minst waarachtigheid wordt gestreefd.

Taal behoort voor het denken een dienstbaar middel te zijn, niet een doel in zichzelf, heet het dan.

Je mag met de ogen van de schrijver kijken, met zijn oren luisteren, met zijn handen voelen

Inmiddels groeit het aantal filosofen dat deze opvatting niet alleen met argumenten bestrijdt, maar door close reading van de grote meesters uit de westerse literatuur (Shakespeare, Proust, Dostojevski, Thomas Mann), tegelijk bewijst dat er wel degelijk morele vraagstukken of levenslessen aan de verhalen vallen te ontwringen. Verheugend?

Vaak lijkt hun werkwijze toch op het bekende ‘krenten uit de pap pikken’. Waarmee meteen helder is hoe ze over vorm, toon en compositie denken: dat is de pap. Misschien zullen ze hier nu zelf aan toevoegen: ‘Het is wel heel lekkere pap.’ Maar ook in dit verband is het woordje ‘wel’ niet minder dan dodelijk.

Grieks eilandje

De agenda in dit blad bewijst: de belangstelling voor filosofische samenkomsten neemt gestadig toe. Onder leiding van een ‘echte’, dus academisch gevormde filosoof, mogen leken hardop nadenken over uiteenlopende thema’s als burgerschap, optimisme, het kwaad, of (vergeef me de afschuwelijke term) lichamelijkheid.

Men treft elkaar in kroeg of leegstaande collegezaal, in een conferentieoord in het bos, of zelfs op een zonovergoten Grieks eilandje – misschien om te ervaren hoe het er in de tijd van Socrates aan toe ging. (Leve de verbeelding!) Deelnemers ontdekken dat je kunt léren nadenken, met elkaar, hardop, onuitputtelijk, soms over één enkel onderwerp, en dat dit in zichzelf al opwindend en verrijkend kan zijn.

Prachtig. Behalve wanneer deze samenspraak wordt vergeleken met het in afzondering lezen van een filosofisch boek, ten nadele van het laatste, dat dan weinig sociaal zou heten.

Zielsverhuizing

Wat mij betreft kan het lezen juist een verheviging, een intensivering van het (Socratische) gesprek zijn; de gesprekspartner of leermeester zit niet naast of tegenover je, maar nodigt je uit tot tijdelijke zielsverhuizing. Je mag met zijn ogen kijken, met zijn oren luisteren, met zijn handen voelen, met zijn gemoed meebewegen, met zijn stemmingen reageren, in al zijn kleuren en toonaarden. Door middel van zijn verstand, zijn begrippen, zijn zinsbouw en vaak onbewust gehanteerde stijlkenmerken mag je zijn waarnemingen analyseren, om hierna zijn verbanden aan te brengen, zijn conclusies te trekken, tot zijn inzichten te komen. Althans tijdelijk. Je als lezer met huid en haar en ziel inleven in een schrijvende filosoof, dead or alive, betekent niet dat je je geest ook inlevert, of je als een willoze slaaf uitlevert aan diens ideeën. Integendeel.

Zelfs de meest meeslepende schrijvers onder de denkers, kunnen hun lezers niet tegen hun wil in hersenspoelen. Het mooie van lezen is dat je boeken op je eigen tijd kunt openslaan en weer dichtklappen, dat je een bij eerste lezing betoverende passage een paar maal nauwkeurig kunt herlezen en ontleden, en dat je, binnen welke periode dan ook, van mening over het gelezene kunt veranderen, in gunstige of negatieve zin. En dit weer zonder dat de auteur je inconsequentie verwijt en je probeert te overtuigen of verleiden om toch vooral in zijn gezelschap (of: onder zijn invloed?) te blijven. Hoe innig de relatie ook kan zijn, ze laat zich zonder scrupules verbreken, aangezien de schrijver er niets van merkt. Zoals hij het evenmin doorheeft wanneer je na jaren weer eens een boek van hem ter hand neemt, en moet toegeven dat je nu pas oog hebt voor de diepte van bepaalde beweringen, voor elegante overgangen van het ene naar het andere thema, of voor wat er aan eigen denkkracht wordt opgeroepen, juist door de aanvankelijk zo ergerlijke, opzettelijke wrijving tussen elkaar tegensprekende beweringen.

Nietzsche

‘Ik wil weten waar ik aan toe ben! Is er niet ergens een legenda voor de symbolische beelden en typische uitdrukkingen die Nietzsche onder meer in Aldus sprak Zarathoestra gebruikt? En waarom betekent eenzelfde metafoor in de ene context iets geheel anders dan in die van een vorig hoofdstuk of boek?’ riep ooit een medestudent tijdens een werkcollege vertwijfeld uit.

Op dezelfde manier worden mensen soms wanhopig van het gegoochel met heteroniemen en bijbehorende stijlen van Kierkegaard, van de mystieke geheimtaal van Heidegger en Levinas, en van het amorele, schijnbaar willekeurig door elkaar heen citeren van fragmenten uit hoge en lage kunst, wetenschap, filosofie, religie en amusement waarin bijvoorbeeld Georges Bataille en Roland Barthes ieder een eigen stijl ontwikkelden, nog voordat de verzamelnaam postmodernisme was gemunt.

Mijn reactie op de hartenkreet van mijn medestudent was een laatdunkende: ‘Dat moet je ook niet willen begrijpen, dat moet je voelen.’ Gemakzuchtiger kan het niet. Natuurlijk is het zinvol om bij ieder woord, iedere metafoor, ieder wending in een zin stil te staan, en terugkerende elementen in een tekst te controleren op geleidelijke betekenis- of waardeverandering.

Hoe innig de relatie met de schrijver ook kan zijn, die laat zich zonder scrupules verbreken

Een filosofische tekst die inhoudelijk zwak is, waarin de argumentatie niet deugt, de ideeën niet origineel zijn, waarin niet iets nieuws wordt gezegd of waardoor geen blikken worden geopend, wint niet opeens aan zeggingskracht omdat die mooi van taal is en dus ‘wel heel heerlijk leest’.

De omgekeerde wereld. Waarin dan nog steeds geldt dat het of/of is; of de inhoud, of de stijl. Of de vorm, of de vent. Of de zuivere ideeën, of de verleidelijke overtuigingskracht. Of anders wel: of de waarheid, of de schoonheid.

Terwijl iedere hartstochtelijke filosofielezer weet dat sommige boeken en hun auteurs alleen je vrienden voor het leven kunnen worden, omdat ze bij iedere zin tonen dat er geen onderscheid tussen vorm en inhoud behoort te zijn: het menselijke vermogen tot reflectie en het vermogen tot het uitspreken van je gedachten, voeden elkaar en voeden elkaar op. Bovendien gaat het hier idealiter niet om vermogens die je naar believen ‘aan’ en ‘uit’ kunt zetten; een echte filosoof is dat ook op de kermis, in de supermarkt, of wanneer hij een praatje maakt in de wachtkamer van de tandarts. Hij ordent en stileert zijn gedachten altijd en als hij ze uitspreekt of opschrijft, denkt hij altijd onmiddellijk ook over de stijl – en waarin en hoe die scherper, treffender, levendiger, geestiger, geestrijker, prikkelender kan.

Prachtig merkte ik dat toen de Nederlandse vertaling van Michel Foucaults laatste collegereeks verscheen, onder de titel De Moed tot Waarheid. In vrijwel niets verschilden deze door derden uitgeschreven voordrachten van de door Foucault zelf geschreven boeken. Het gevoel wat ik altijd al had gehad bij het lezen van zijn werk, namelijk dat hij mij liet reizen door de geschiedenis van de ideeën, niet als een vorm van onschuldig toerisme, maar als zware zintuigenfitness die mij in staat zou stellen om af en toe door de onzichtbare, door iedereen gelijkelijk geweven, keiharde sluiers van het zogeheten ‘vertoog’ heen te gluren, om daarachter niets dan normaliserende en conditionerende werkingen te schouwen, zonder oorsprong, zonder doel – dat gevoel had ik ook weer bij de colleges. En ik dacht er tevreden achteraan: ‘Hij klopt helemaal met de indruk die ik al eerder van hem had’ – waarbij ik niet eens opmerkte dat het voor de afstand tussen de dode denker en mijzelf natuurlijk niet uitmaakte of ik een geschreven tekst van hem las, of een door anderen op schrift vastgelegde monoloog.

Geheugen

De critici van dit digitale en multimediale informatietijdperk hameren er vaak op dat Plato stelde dat met de introductie van het schrift een aantal bijzondere vermogens van de mens verloren is gegaan, waaronder een abnormaal, bijna paranormaal goed geheugen.

Wat moet er inmiddels niet nog meer gesneuveld zijn, onder al die frequente sms’ers, facebookers en googelaars? En hoe zit dat met hedendaagse filosofen die nog wel knappe artikelen in elkaar zetten, vol moeilijk buitenlandstalig jargon en voorzien van tal van referenties aan andere artikelen uit een overgrote virtuele database, een overstromende ideeënzee, maar die zich noch als lezer, noch als schrijver bekommeren om de vorm?

Ik weet het niet. Ik weet alleen dat ikzelf behoefte blijf houden aan echte socratische gesprekken, met een aantal echte vrienden. Die op een plank in mijn boekenkast geduldig wachten tot ik ze even geduldig, letter voor letter tot leven wil wekken, op een plek waar niemand ons samen hoort en ziet.

Want lezen mag dan een saai, ingetogen, ouderwetse, antisociale en dus wat treurige activiteit heten, het is, op beminnen na, wél de meest enerverende en tedere, intieme bezigheid.

En mits de boeken muzikaal en kleurrijk, gloedvol, bewogen en beweeglijk zijn geschreven: zelfs minstens even onvergetelijk.