Home Ton Lemaire: ‘Ik ben hartstikke rationeel en tegelijk een romanticus’

Ton Lemaire: ‘Ik ben hartstikke rationeel en tegelijk een romanticus’

Door Vanno Jobse op 27 november 2012

04-2007 Filosofie Magazine Lees het magazine

‘Het idee om me aan de consumptiemaatschappij te onttrekken, leefde bij mij al heel lang.’ Ton Lemaire brengt in Frankrijk zijn cultuurfilosofische overtuigingen in praktijk.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

‘Jammer dat het zo’n rotweer is, anders hadden we kunnen gaan wandelen,’ is het eerste wat Ton Lemaire zegt bij onze begroeting. Het is een grauwe dag, en de regen valt met bakken uit de lucht. Tijdens het gesprek zal Lemaire steeds één oog op het raam houden, want gewandeld moet er worden. Ook Tessa, z’n hond, heeft er zin in. Het wordt uiteindelijk een klein rondje op laarzen en tussen de druppels door, langs zijn vijver, door het bos waar hij z’n brandhout haalt, langs de moestuin, de kippenren en de bijenkasten. Lemaire leeft energiezuinig en deels zelfvoorzienend: hij stookt alleen hout, maait met de zeis en doet de was met de hand met regenwater.
Voor de gelegenheid heeft hij uitgebreid gekookt, serveert hij een aperitiefje (‘mijn zelfgemaakte notenwijn is jammer genoeg net op’) en trekt hij een fles wijn open. Ondertussen valt hij geen moment stil. ‘Neem me niet kwalijk dat ik zo veel praat,’ zegt hij, ‘maar ik krijg niet zo vaak iemand over de vloer.’ Openhartig zal hij over zijn denken en leven praten, wat bij hem ongeveer op hetzelfde neerkomt. Alles draait bij Lemaire, filosoof en antropoloog, om de overtuiging die hij al in zijn hoofdwerk Over de waarde van kulturen (1976) uiteenzette: de consumptiemaatschappij is in wezen gericht op natuurvernietiging, en vervreemdt ons van de natuur – en daarmee van onszelf.

Hij ondervond het in zijn laatste jaren in Nederland aan den lijve, toen hij een baan als universitair docent in Nijmegen probeerde te combineren met een ecologisch boerenbestaan. ‘Al heel lang was ik ervan overtuigd dat de consumptiemaatschappij op een doodlopende weg zat. Er was radicale verandering nodig, maar ik zag geen serieuze tegenkracht. Het was om gek van te worden. Op zeker moment ben ik toen vastgelopen, zowel in mijn leven als in mijn denken.’ Lemaire werd afgekeurd en vluchtte ‘gillend’, zoals hij zelf zegt, uit Nederland weg.

Fabriekskaas

In de Périgord, op een oude boerderij in de bossen bij het dorp Saint-Astier, vond hij de rust, ruimte en natuur die hij zocht. ‘Oorspronkelijk ben ik hier gekomen om min of meer als boer te leven en met mijn handen te werken. Na verloop van tijd ontdekte ik dat ik toch een intellectueel ben en een schrijver. Dat gevoel is de afgelopen jaren steeds sterker geworden.’ Het schrijven (met de hand of aan de elektrische schrijfmachine) wisselt hij af met tuinieren en hout kappen: een uur aan het bureau, een uur buiten. De leefwijze die hij in de praktijk probeert te brengen, noemt hij in Met open zinnen (2002) ‘spiritueel naturalisme’. Hij pleit in dat boek voor ‘een tegelijk ecologische, spirituele en poëtische geest’ die ‘zich verzet tegen de verenigde krachten van markt, multinationals en mobilisme, om de aarde als onze woonplaats en die van ontelbare andere soorten te redden.’

‘Ik leef vrij sober, maar ben geen asceet, eerder een hedonist. Eenvoud vind ik belangrijk, maar ik ontzeg me niets; ik heb een rijke beleving, zonder afhankelijk te zijn van apparaten en comfort. Ik loop technisch achter, en dat doe ik bewust, want technologie is de aanjager van de economie. Ik wil niet fanatiek zijn, maar ben wel principieel antikapitalistisch. Daarin voel ik me verwant aan de andersglobalisten.’ Ook José Bové, de Franse presidentskandidaat van de altermondialistes, is een neoruraal: een stedeling die zich op het platteland heeft gevestigd. Bové werd na een studie filosofie boer in de Aveyron.

Lemaire is om z’n consequente leefwijze wel een doemdenker en een kluizenaar genoemd, en zelfs een Heideggeriaanse ecofascist. Maar hij ís niet dogmatisch: hij heeft ‘gewoon’ een auto en een televisie, dient op het kaasplateau een fabriekskaas op in een plastic bakje, en als hij ergens te eten wordt gevraagd, maakt hij van zijn principiële vegetarisme geen halszaak. ‘Nu kan ik je wel vertellen dat het hier ‘s winters heel zwaar is. Ik leef al tien jaar alleen, maar ik bén helemaal geen kluizenaar. Ik vind niks leuker dan dingen samen doen.’
Plotseling veert hij op en loopt hij naar het raam: ‘Kijk, je hebt geluk!’ Er komt een vlucht kraanvogels over. Het is Lemaires favoriete vogel die een een eigen hoofdstuk heeft gekregen in zijn nieuwste boek Op vleugels van de ziel, dat vorige maand verscheen. ‘Het was aanvankelijk bedoeld als hoofdstuk in Met open zinnen om het spiritueel naturalisme te concretiseren. Maar ik had zo veel materiaal dat ik er een apart boek van heb gemaakt. Tussendoor heb ik nog De leeuwerik geschreven. Vond ik leuk.’

Op vleugels van de ziel is een rijk geïllustreerd boek over vogels. ‘Er zit weinig filosofie in hoor’, waarschuwt Lemaire. Maar het is tegelijk een cultuurbeschouwing, want ‘voor zover aan vogels betekenis is of werd toegekend – als symbool, metafoor, embleem – behoren ze tot de cultuur.’ In onze cultuur vormen de vogel en zijn vlucht ‘het zinnebeeld van het zich verheffen boven de aarde, boven het alledaagse, symbool van de vrijheid van de geest of ziel tegenover de beperkingen van het materiële.’ Die symboliek zit diep in onze geest verankerd: Christus en Maria stegen na hun dood op naar de hemel, engelen hebben vleugels, de ziel en de heilige geest worden wel als vogels voorgesteld en ook heksen worden geacht te kunnen vliegen. ‘Kortom, vleugels symboliseren het elan tot het geestelijke en goddelijke’, schrijft Lemaire.

Die betekenis en symboliek komen nog tot uitdrukking in de kunst, bijvoorbeeld in de poëzie – een reden voor Lemaire om veel gedichten aan te halen in zijn boek . Maar buiten het domein van de kunst heeft de natuur die spirituele waarde verloren en is verworden tot een gebruiksvoorwerp. Die natuuropvatting hangt samen met ons mensbeeld, meent Lemaire. Het boek is daarom ‘tevens een reflectie op de voor- en nadelen van de moderne wereld.’

Onbehagen

In de moderne tijd plaatst de mens zichzelf tegenover zijn (natuurlijke) omgeving, stelt Lemaire. Maar er zit meer dier in ons dan we beseffen. ‘Omdat het bewustzijn primair naar buiten is gericht, kon de mens zichzelf pas als zelf ontdekken via anderen, met name de andere dieren, in de spiegel namelijk van de patronen en expressies van hun gedrag’, schrijft hij. ‘Kortom, de dierenwereld (…) heeft bijgedragen tot de constituering van ons zelf.’ Pas via het dier kon de mens zichzelf gaan begrijpen. Een deel van het onbehagen dat de moderne mens voelt, is volgens Lemaire het gevolg van een disharmonie tussen het bewustzijn en zijn omgeving. Om evenwichtig te kunnen bestaan, moeten we daarom ‘betekenisvolle relaties onderhouden met andere mensen en in verbinding staan met zowel de door de mens gemaakte als de natuurlijke omgeving.’ We kunnen onze ‘gebrokenheid’ overwinnen door onze band met de aarde en de natuur te herontdekken. Dat heeft ook een ecologische kant: ‘Want wie beseft dat zijn zelf vervlochten is met de wereld, dat het iets te maken heeft met wolken en water, met bomen en vogels, met bloemen en mineralen, zou de aarde nooit kunnen behandelen als een ding, zou niet in staat zijn om de planeet te gaan plunderen.’ Lemaire spreekt in dit verband van een ‘dialectiek tussen de zelfbewustwording van de menselijke soort én de bewustwording van het andere en eigene van het dier.’

Dit zelfbewustzijn ‘met open zinnen’ kan in de volle natuur leiden tot het gevoel van een ‘tijdelijke versmelting’ met de omgeving. Lemaire noemt deze extatische, natuurmystieke ervaring een ‘immanente transcendentie’. Zo’n ervaring kan worden opgeroepen door het gezang van een vogel: ‘Een mooi zingende vogel kan ons vervullen met de volheid en eeuwigheid van het moment.’ Ter illustratie haalt hij een bekende strofe van Rilke aan: ‘Durch alle Wesen reicht der eine Raum: / Weltinnenraum. Die Vögel fliegen still / durch uns hindurch. O, der ich wachsen will, / ich seh hinaus, und in mir wächst der Baum.’

‘Ik neem afstand van het zoeken naar een zin buiten de wereld’, zegt Lemaire over zijn boek. ‘Om het antropocentrisme te doorbreken, zouden we voor een “natuurreligie” moeten kiezen. Maar we kunnen de onttovering van de natuur door de natuurwetenschappen niet ongedaan maken. Ik distantieer me daarom van de mystificatie van de natuur, van dweperij. Ik houd afstand tot zowel de biologie als de natuurreligie en blijf uiteindelijk een westerse intellectueel die zich bewust is van zijn eigen beperkingen.’

De indiaan in ons

‘In 1983 ben ik een paar maanden in Amerika geweest voor mijn boek De indiaan in ons bewustzijn. Ik heb toen in Dakota een groep Sioux-indianen bezocht, die probeerde terug te keren naar een ouderwetse, traditionele leefwijze. Daar kwam ik als westerse intellectueel, die tegelijk pro-indiaans en anti-Amerikaans was. Heel paradoxaal. “Deze natuur is heilig, zie je dat niet?” zeiden ze tegen mij. Ik zou wíllen dat de natuur heilig voor me was, maar ze ís het niet. Ze is heel belangrijk voor me, emotioneel, esthetisch, maar niet heilig. Mijn wetenschappelijk bewustzijn verspert me de weg terug naar een misschien wel rijker natuurbewustzijn. Daarom ben ik ook geen lid van de new-agebeweging. Daar ben ik toch te nuchter voor.’

Naar Nederland zou hij niet meer terug willen. ‘Mijn familie en vrienden wonen er nog, maar ik zou er niet meer kunnen leven. Nederland is zó aan het veranderen, aan het verharden en verruwen. En het loutere feit dat hier in Zuid-Frankrijk zo veel meer ruimte is. De natuur is zo veel rijker. Er staan meer soorten orchideeën op mijn terrein dan in het rijkste gebied van Nederland. Het gaf me natuurlijk een geweldige kick toen ik dat ontdekte.’
Sinds zijn vertrek van de universiteit heeft Lemaire ook in zijn denken steeds meer afstand genomen van de academische filosofie. Was Over de waarde van kulturen (‘mijn meest marxistische boek’) nog abstract en theoretisch, in Frankrijk werd zijn werk concreter, persoonlijker en poëtischer. ‘Sinds ik hier woon, zijn kunst, muziek en poëzie steeds belangrijker voor me geworden. Ik ontdek dat ik, naarmate ik ouder word, me meer schrijver voel dan filosoof. Ik zou liever een grote roman hebben geschreven dan filosofieboeken. In literatuur, net als in kunst en muziek, kun je natuurlijk beter uitdrukken wat in je diepste wezen leeft. Filosofie is mij uiteindelijk toch te schraal.’

‘Filosofie voert tot een bepaalde grens, en daar moet je ophouden. Daar voorbij neemt kunst de plaats van de filosofie in, zoals bij Schopenhauer en Nietzsche. Al zit er ook een gevaarlijke kant aan de esthetisering van de werkelijkheid, want esthetiek kan verleiden. Dat hebben we in het fascisme en communisme gezien en ook in de consumptiemaatschappij. De harde kern van de filosofie moet je daarom altijd behouden, namelijk kritisch denken.’

Anarchist

‘Ik bevind me op het snijpunt van de Verlichting en de reactie daarop, de Romantiek: ik ben hartstikke rationeel en tegelijk een romanticus. Rousseau was dat ook. Sinds de Verlichting zit de maatschappij voortdurend op twee sporen, en dat komt telkens in een of andere vorm terug. Het zijn twee onvermijdelijke componenten van onze identiteit. Ik ervaar die spanningsverhouding in mezelf.’

‘Ik ben misschien een romantische anarchist’, bekent hij ten slotte. ‘Op mijn twintigste had ik de jongensdroom om ooit een kleinschalige leefgemeenschap te beginnen met gelijkgezinde mensen, op socialistische en ecologische grondslag, met maximale privacy. Het was een vage utopie die vooral op feestjes ter sprake kwam; later ben ik me gaan realiseren dat ik te zeer individualist ben. Met mijn vriendin vormden wij het laatste restant van die utopie. Nu ben ik dus alleen overgebleven.’ Hij moet er zelf om lachen.
 

Ton Lemaire

Ton Lemaire (1941) werd geboren in Rotterdam en groeide op in Midden-Limburg. Daar ontstond rond zijn veertiende zijn natuurbewustzijn (‘ik heb de ontginning en asfaltering van Nederland van dichtbij meegemaakt’). Hij studeerde antropologie en filosofie, en volgde in Parijs college bij onder anderen Lévi-Strauss, wiens Tristes tropiques (‘moet je eens lezen, man’) hem diep heeft beïnvloed. Als docent aan de Katholieke Universiteit Nijmegen trok Lemaire volle zalen.

De titels van zijn boeken vormen tegelijk trefwoorden in zijn denken. Hij debuteerde als twintiger met De tederheid (1968), zijn meest verkochte boek, en schreef twee jaar later Filosofie van het landschap (1970), dat vorig jaar toe was aan een achtste druk. Over de waarde van kulturen (1976), waarin hij zijn cultuurpessimisme uiteenzette, is uitgegroeid tot een standaardwerk in de filosofische antropologie. Daarna volgden Het Vertoog over de Ongelijkheid van Jean Jacques Rousseau (1980), De indiaan in ons bewustzijn (1986), Binnenwegen (1988) en in het jaar van zijn emigratie Twijfel aan Europa (1990). In Frankrijk schreef hij Godenspijs of duivelsbrood (1995), een cultuurhistorische beschouwing over de paddestoel, Wandelenderwijs (1997), Met open zinnen (2002) en De leeuwerik. Cultuurgeschiedenis van een lyrische vogel (2004). Vorige maand verscheen Op vleugels van de ziel. Vogels in voorstelling en verbeelding.