Home Ik ben een vreemde in het landschap van mijn jeugd

Ik ben een vreemde in het landschap van mijn jeugd

Door Martijn Meijer op 29 januari 2015

Cover van 02-2015
02-2015 Filosofie magazine Lees het magazine

Filosoof Ton Lemaire kan zich moeilijk neerleggen bij de voortrazende veranderingen. ‘Ik wil het goede van het verleden bewaren en tot een synthese komen met het goede uit het heden.’
 
‘In de ochtend heb ik vaak de meeste inspiratie om te schrijven’, vertelt Ton Lemaire. ‘Dan voel ik me fit en fris. Na een uur sta ik meestal op om mijn benen te strekken. Of ik ga even in de tuin werken, spitten, schoffelen in de moestuin, hout zagen voor de kachel. Er is altijd wat te doen. Ik wissel graag het lichamelijke af met het geestelijke, handenarbeid met hoofdarbeid. Als ik vastloop in het boek waaraan ik werk, ga ik wandelen en dan begint het weer te stromen.’

Ton Lemaire (1941) is even in Amsterdam om interviews te geven over zijn nieuwe boek Mettertijd, maar de volgende dag gaat hij alweer terug naar Frankrijk, waar hij al jaren op het platteland woont. Tot 1990 was Lemaire docent cultuurfilosofie aan de Universiteit van Nijmegen. Generaties studenten in de sociale wetenschappen lazen zijn boek Over de waarde van kulturen uit 1976. Lemaire raakte overspannen, nam afscheid van de universiteit en vertrok naar Frankrijk, als ‘ecologisch vluchteling’, zoals hij zelf zei. Daar schreef hij een aantal belangrijke boeken, zoals De val van Prometheus (2010), waarin hij het moderne vooruitgangsgeloof bekritiseert, de illusie dat de technologie voor alles een oplossing heeft.

In Met open zinnen (2002) schrijft Lemaire dat hij niet alleen de natuur wil bestuderen, maar haar tevens lijfelijk-zintuiglijk wil ondergaan. Ook uit zijn andere boeken blijkt dat de praktijk voor hem minstens zo belangrijk is als de theorie. ‘Ik kan niet vrijblijvend filosoferen, zodat het geen enkele invloed zou hebben op mijn privéleven en persoonlijke opvattingen. Er moet een correspondentie zijn tussen de leer en het leven, zoals ook de klassieke filosofen vonden. Ik begrijp ook niet dat er natuurkenners en ecologen zijn die nauwelijks milieubewust leven. Blijkbaar beleven zij de natuur van een afstand. Voor mij is die vooral interessant als ik voel dat ik er deel van uitmaak. Alleen als ik uitga van mijn ervaring en emotie kan ik over de natuur schrijven. Dat geldt voor al mijn boeken: ik kan alleen de discipline opbrengen om een paar jaar met een onderwerp bezig te zijn als ik er ook emotioneel door gegrepen ben. Tegelijk gebruik ik mijn verstand om die emotie te beteugelen en te stileren, zodat ze bruikbaar wordt voor mijn werk.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

Niet meer thuis

Lemaires laatste boek Mettertijd is een reflectie op de tijd, legt hij uit. Zijn ideeën ontwikkelt hij aan de hand van bijzondere ervaringen die hij heeft gehad, vaak in de natuur of op historische plekken. De overheersende emotie in het boek is weemoed om het verstrijken van de tijd. ‘Al vrij jong had ik een neiging tot melancholie, die zit in mijn karakter. Ik was bijvoorbeeld al vroeg getroffen door de poëzie van Bloem, bij uitstek een melancholisch dichter. In onze tijd is melancholie not done, maar ik kom er graag voor uit, omdat ik het een belangrijke emotie vind. Die komt des te sterker naar voren in een maatschappij waarin dingen snel veranderen. En veel van de veranderingen die ik de afgelopen vijftig jaar heb meegemaakt ervaar ik als een verlies – dat is de keerzijde van de vooruitgang.’

Lemaire constateert in het boek enkele keren dat een dierbare plek die hij vroeger bezocht is aangetast of zelfs verdwenen. Zoals het ven waar hij altijd ging zwemmen: daar blijkt jaren later een autoweg vlak langs te lopen. De landschappen in West-Europa hebben volgens Lemaire de duurzaamheid verloren waardoor ze ooit vele generaties overleefden. ‘Nu overleeft een individu het landschap’, schrijft hij in Verre velden (2013), ‘en voelt zich een vreemde worden in het land waarmee hij vertrouwd was.’

‘Dat is niet alleen mijn ervaring’, zegt Lemaire, ‘maar ook die van veel andere mensen: dat het landschap van je jeugd zo verandert dat je je daar niet meer thuis voelt. De meeste landschappen hebben hun historische diepte verloren. Door de modernisering zijn veel historische tekens verdwenen. Dat is een van de redenen dat ik zo’n vijfentwintig jaar geleden uit Nederland ben weggegaan. Door alle snelle veranderingen ben ik vervreemd geraakt van het land. Ik kan in zekere zin het tempo van de moderne tijd niet bijhouden. In Frankrijk, in de Dordogne, heb ik iets van het landschap van mijn jeugd teruggevonden. De veranderingen gaan daar langzamer, onder andere omdat de bevolkingsdruk minder groot is.’

In Mettertijd gaat Lemaire vaak op zoek naar sporen van het verleden, zoals oude grafheuvels of verlaten herdershutten. ‘Mijn aandacht voor zulke sporen in het landschap is een vorm van verzet tegen de harde kant van de modernisering die het verleden zo veel mogelijk uitwist. Het historisch bewustzijn wordt ondieper. Dat zie je ook bij de jeugd; die interesseert zich nauwelijks nog voor geschiedenis.’
Vlak bij zijn huis is een oude bron, waar hij iedere dag een fles vult met water, vertelt Lemaire. ‘We hebben nu allemaal een waterleiding, maar vroeger moesten de bewoners bij deze bron al hun water halen. Eeuwenlang zijn zulke bronnen onmisbaar geweest, en daarnaast waren ze ook een symbool van levenskracht en van verjonging. Door regelmatig water uit mijn bron te halen, hou ik voeling met de elementaire dingen van het leven. En zo’n kleine rite brengt me even in verbinding met de geschiedenis van het land waar ik woon. Ja, ik heb een zekere devotie als het gaat om zulke oude elementen, terwijl de mensen uit de streek zelf het al niet meer interessant vinden.’

Oppervlakkige toerist

In zijn boeken schrijft Lemaire regelmatig over oude gebruiken zoals hout sprokkelen, aren lezen en koren oogsten met de zeis. Sommige critici verwijten hem dat hij vlucht in nostalgie. ‘Ik ben opgegroeid op het platteland in Limburg en heb nog net de nadagen meegemaakt van het traditionele boerenbedrijf, toen er ook nog grote graanvelden waren. Zelf heb ik nog meegeholpen de oogst binnen te halen. Ik vind het zonde dat die tijd vergeten wordt. Niet dat ik het ouderwetse boerenleven wil idealiseren. In Verre velden heb ik een essay geschreven over de romantische afbeeldingen van het boerenleven in de schilderkunst en de ideologie die achter die schilderijen zit. Zo corrigeer ik mijn eigen emotie. Daar ben ik realistisch en kritisch genoeg voor.

Ik weet heel goed dat we niet terug kunnen naar het verleden. Wat ik wel wil bepleiten, is om het goede van het verleden te bewaren en tot een synthese te komen met het goede uit het heden. Mijn ideaal zou zijn om een beschaving te creëren die niet lijdt onder een aantal nadelen van de vooruitgang – zoals de aantasting van het milieu en de vervreemding tussen de mensen – en die te combineren met een aantal nuttige dingen uit het verleden. Een vrij bescheiden positie is dat, denk ik.’

Overigens spaart Lemaire zichzelf niet als hij kritiek heeft op de moderne tijd. ‘Wat ik betreur aan de moderniteit en wat ik bekritiseer, daar ben ik zelf ook een exponent van. Dus als ik het toerisme bekritiseer met zijn vluchtige consumptie van bezienswaardigheden, dan heb ik het ook over mezelf, want ik ben ook toerist geweest. Tegelijk hoop ik dat ik een ander soort toerist ben dan de typische toeristen die ik tegenkom.’

Mettertijd opent met een citaat van Herder: ‘Ik heb op menige wandeling van een paar uur meer geleerd dan ik door het lezen van honderd boeken ooit geleerd zou kunnen hebben.’ Lemaire: ‘Als je de kunst van het observeren goed verstaat, onbevangen kijkt en alert bent op details, dan kun je op een wandeling, in de natuur maar ook bij het bezoeken van een stad, veel indrukken en ideeën opdoen. Door goed waarnemen kun je in korte tijd veel zien. Denk maar aan Sherlock Holmes, van wie ik een bewonderaar ben. De meeste mensen zien wel, maar nemen niet waar. De waarneming moet namelijk geoefend worden. Je ziet dan geen gras, maar een heleboel soorten gras. Je ziet geen bomen, maar eiken en beuken.’

De zintuiglijke ervaring van de natuur is een belangrijk thema voor Lemaire. ‘Ik verzet me tegen de reductie van de natuurervaring tot het louter kwantitatieve. De levende natuur is uit beeld geraakt in de moderne natuurwetenschappen, en dat wil ik graag corrigeren. Daarnaast wil ik mensen erop wijzen dat ze verantwoordelijk zijn voor het landschap waarin ze wonen. En dat gaan ze beseffen als ze gevoed worden met de concrete ervaring van de natuur, met name ook de lijfelijke en zintuiglijke ervaring. Daarom is het zo belangrijk dat mensen goed om zich heen kijken als ze door de bossen en de velden lopen.’

 
Tegenbewegingen

Lemaire schreef in 1997 een boek over wandelen, Wandelenderwijs. Uit Mettertijd blijkt dat hij ook lange fietstochten heeft gemaakt en weleens de auto pakt; toch blijft wandelen in zijn woorden ‘de meest directe en natuurlijke vorm van zich verplaatsen’. ‘Het is een fysieke bezigheid die heel ontspannend is en waar al je zintuigen bij betrokken zijn; het is een onderdompeling in het landschap, met zowel een zintuiglijke als een geestelijke dimensie. Daarom biedt het wandelen een beleving van de wereld die veel verfijnder en rijker is dan wat je ervaart vanuit de auto.’

Het gesprek komt op filosofen die graag wandelden, zoals Nietzsche en Kant. Ook de oude Grieken wandelden graag tijdens het filosoferen. ‘Maar daar vond het wandelen vooral binnen de stad plaats’, merkt Lemaire op. ‘De Grieken hadden weinig met het landschap. Ook Socrates was een door en door stedelijke filosoof. In de Phaedrus van Plato zit een scène die zich afspeelt in een mooi landschap. Socrates en Phaedrus zitten onder een plataan te praten. Phaedrus merkt op dat hij Socrates haast nooit buiten de stad ziet en Socrates zegt dan: “Ik heb weinig te leren van de bomen en meer van de mensen.”’

Zou Lemaire het omgekeerde kunnen zeggen? ‘Dat is overdreven. Bepaalde bomen zijn me erg dierbaar, maar ik zou ze zeker niet boven de mensen willen stellen. Van mensen heb ik uiteindelijk veel meer geleerd. Toch hoef ik ze niet steeds in de buurt te hebben, terwijl ik niet zonder bomen om me heen kan.’

In Mettertijd staat een mooi essay waarin Lemaire zijn liefde voor bomen belijdt: ‘Om me prettig te voelen heb ik bomen en struiken om me heen nodig en liefst ook een bos; ze stellen me gerust, ik voel me erdoor omhuld en omhelsd.’

‘Wanneer je bomen leert kennen’, zegt hij, ‘kunnen ze een soort vrienden worden. Dat geldt vooral voor oudere bomen; die hebben in de loop van de tijd echt een persoonlijkheid gekregen. In de negentiende eeuw hadden dichters als Gezelle en schilders als Koekkoek nog een empathische relatie tot bomen, zoals je aan hun werk kunt zien. Zij zagen het menselijk lot uitgedrukt in bomen; de oude symboliek van de levensboom werkt daarin door. Bomen speelden trouwens een belangrijke rol in het oude volksgeloof. Veel vroegere heiligdommen waren bij bomen gevestigd. In de twintigste eeuw is die archaïsche verhouding tot de boom nagenoeg verdwenen.’

Lemaire heeft er vaak op gewezen dat ons levenstempo is versneld en onze mobiliteit is toegenomen. De rusteloosheid van het moderne leven resulteert volgens hem in een vluchtige, oppervlakkige omgang met dingen en mensen. Kunnen de essays in Mettertijd ook gelezen worden als een pleidooi voor langzamer leven? ‘Jazeker, daarom benadruk ik in dat boek het belang van continuïteit, duurzaamheid en historisch besef. Er is ook een andere verhouding tot ruimte en tijd mogelijk, een andere manier van leven, waarbij we meer aandacht voor onze omgeving opbrengen. We zijn bezig dat weer te ontdekken, een aantal tegenbewegingen pakt dat op. Denk aan de groeiende interesse in ambachtelijkheid of aan de opkomst van mindfulness.

Wat door de vooruitgang verloren dreigt te gaan, wordt dus herontdekt. Dat geeft mij hoop, en tegelijk ben ik bang dat het te weinig is. Het technologisch-kapitalistisch systeem is zo krachtig dat zulke bewegingen in de marge niet voldoende zijn om het geheel te veranderen. Ze worden eenvoudig weer opgenomen in het systeem. De moderne kapitalistische samenleving is er goed in alles te assimileren zonder dat de kern ervan wordt aangetast.’

Hoe ziet Lemaire de toekomst? ‘Ik denk dat onze samenleving op een doodlopende weg zit, dat het kapitalisme in een ernstige crisis verkeert en zichzelf misschien zal vernietigen, en ons erbij. Ik denk niet dat we in staat zijn langs democratische weg het roer om te gooien. Desondanks vind ik dat je moet blijven strijden voor verandering, zonder dat je de hoop hoeft te hebben dat die wordt gerealiseerd.’