Home Eerherstel voor de ervaring

Eerherstel voor de ervaring

Door Ger Groot op 13 december 2012

Cover van 03-2002
03-2002 Filosofie magazine Lees het magazine
Met open zinnen is het meest ambitieuze boek van Ton Lemaire, waarin hij verschillende lijnen uit zijn eerdere werk oppakt en bijeenbrengt. Pleidooi voor een herwaardering van de zintuiglijke ervaring.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Ruim over de helft van Ton Lemaires nieuwe boek Met open zinnen komt plotseling de aap uit de mouw. Lemaire bekent dat Mondriaans late, geometrisch-abstracte werk hem veel minder doet dan diens vroege landschappen. Het is ‘dor en cerebraal spiritualisme’, terwijl er uit de doeken van rond 1907 volgens hem nog een aangrijpend soort zwaarmoedigheid sprak. Zo’n voorkeur zou iedere kunstkenner ‘reactionair’ noemen. Frontaal ingaan tegen de geheiligde verworvenheden van de avant-garde: je moet maar durven.

Lemaires voorkeur is exemplarisch voor zijn hele boek. Hij weigert te aanvaarden dat wat het laatst gekomen is ook per se het beste is. Als evolutie een tastende vooruitgang is, dan zijn correcties op de ingeslagen weg immers altijd mogelijk. En een stap terug doen is wat Lemaire wil, niet alleen in de schilderkunst, maar ten aanzien van de hele westerse beschaving. Hij zou het woord ‘reactionair’ als geuzennaam kunnen omhelzen.
Maar de reden Lemaire kiest voor Mondriaans vroege werk is symptomatisch. Daarin had de schilder de tastbare werkelijkheid nog niet opgeofferd aan een geestelijke realiteit, die hij op zijn latere doeken probeerde uit te drukken. Daarmee beantwoordde hij aan een hoofdstroom in de westerse traditie, die er steeds vanuit is gegaan dat er iets meer moest zijn dan alleen de tastbare werkelijkheid. Dat ‘meer’, dat tegelijk de grond en de kern van diezelfde werkelijkheid was op het spoor komen, was niet alleen de opgave van de kunst, maar ook van de filosofie en de wetenschap. Alledrie probeerden ze op hun eigen manier de wereld opnieuw tot eenheid te brengen, maar wel via de omweg van iets wat aan die wereld zelf ontheven was. En daar, aldus Lemaire, ging het fout. De concrete wereld, die de enige is waarin wij leven, werd ermee uit elkaar getrokken en daarna paste het geheel nooit meer ineen.

Met de hoop de eenheid van de werkelijkheid ten diepste te doorgronden, ontdeed de moderne wetenschap de wereld van alle betovering. Wat overbleef was naakte natuur, uitsluitend gekenmerkt door haar primaire, meetbare kwaliteiten, uitgedrukt in mathematische verhoudingen. Wat verdween was de natuur van onze ervaring. Daarin is de wereld er niet alleen, maar bezit ze ook een betekenis. De dingen zijn niet alleen zo-en-zo groot en zwaar, maar ook overweldigend, afstotend, ontroerend of walgelijk.

Dit middengebied van de ervaring is volgens Lemaire niet alleen weggevallen uit de kunst en de wetenschap, maar uit vrijwel alle gebieden van de westerse cultuur. In Met open zinnen inventariseert hij de oorzaken en verschijningsvormen van die onevenwichtigheid en probeert hij een remedie te geven. Dit tiende boek in zijn oeuvre is dan ook het meest ambitieuze en het resumeert in veel opzichten al datgene wat Lemaire tot nu toe geschreven heeft.

Toen Lemaire twaalf jaar geleden afscheid nam van de Universiteit van Nijmegen, sprak hij in de geruchtmakende rede Twijfel aan Europa zijn reserves uit jegens een cultuur die zich had schuldig gemaakt aan slavernij, etnocide, totalitarisme, mondiale uitbuiting, groeiend materialisme en ecologisch wanbeheer. Descartes, die de mens had opgesplitst in een denkend en een lichamelijk wezen, was in die rede al stilzwijgend aanwezig als zondebok die hij in Met open zinnen uitdrukkelijk geworden is. Maar met een elegante beweging die direct op diezelfde Descartes leek te zijn geïnspireerd, damde Lemaire zijn twijfel aan Europa onmiddellijk met behulp van diezelfde twijfel weer in. De grootheid van dit in zichzelf verscheurde continent is immers juist in het feit dat het aan zichzelf twijfelt, en dus de eigen koers kan bekritiseren.



Deze kritische traditie is gebaat bij interne tegenspraak en pluriformiteit. Paradoxaal genoeg wordt de Europese cultuur dus meer zichzelf naarmate ze meer (sub-)culturen in zich verenigt, zo concludeerde Lemaire. Op die manier trachtte hij een uitweg te vinden uit het dilemma tussen cultuurrelativisme en (westerse) universalisme dat hij vijftien jaar eerder had geanalyseerd in Over de waarde van kulturen en later in De Indiaan in ons bewustzijn.

Er is dus een grens aan de westerse zelftwijfel, die tegelijk de grens is van de ‘reactionaire’ stap-terug die Lemaire in Met open zinnen bepleit. De scherpe kritiek die hij in dit boek uitspreekt over de globalisering, geldt vooral de eenzijdigheid daarvan – niet het feit op zich. Bijsturing van het globaliseringsdrama veronderstelt bijsturing van de dominante cultuur, en dat betekent voor Lemaire een eerherstel van het middengebied van de ervaring. De directe zintuiglijkheid heeft meer en meer plaats moeten maken voor abstractie, en daarmee is de cultuur haar maat kwijtgeraakt. Het is deze vervreemding die Lemaire terugziet op de doeken van de late Mondriaan.

Deze ontsporing kan volgens Lemaire alleen worden voorkomen wanneer het menselijk bewustzijn weer concreet durft te worden. Het moet erkennen dat de wereld alleen in dat concrete, zintuiglijke, lokale bestaan zijn wereld kan worden. Want localisme zonder uitzicht moge dan bijziend zijn, kosmopolitisme zonder eigen plek is blind – zo zou Lemaire Kant kunnen parafraseren. Dertig jaar geleden bereidde hij die inzichten al voor in zijn boek Filosofie van het landschap.

We leven met en in onze concrete omgeving, niet in een plek-loze algemeenheid, aldus Lemaire. Daarom pleit hij voor een hernieuwde erkenning van de zinnelijkheid. Dat mag vreemd klinken in een wereld wier voornaamste zonde een hedonistisch consumentisme is. Maar dit hedonisme holt slechts van sensatie naar sensatie. Het kent geen maat en is daarom in zekere zin onwerkelijk. Tenslotte gaat het aan zijn eigen genotsexplosie ten onder.

Daartegenover spreekt Lemaire van een ‘tragisch hedonisme’, dat zich er niet alleen van bewust is dat de eigen verlangens nooit geheel en duurzaam bevredigd zullen worden, maar ook weet dat iedere genieting doorschoten is van pijn. Terughoudendheid is misschien de belangrijkste deugd waartoe Lemaire aan het einde van zijn boek oproept. De liefde voor de wereld en de dingen om ons heen moet zichzelf in toom weten te houden, opdat het voorwerp van verlangen niet wordt verzwolgen en het verlangen zelf ontgoocheld achterblijft.

Met die inzichten keert Lemaire terug naar het allereerste boek dat hij ooit publiceerde: De tederheid uit 1968. Eenmaal bij tederheid aangeland, zo constateerde hij daar, is de onstuimige passie voorbij, getemd door het besef dat de liefde altijd maar gedeeltelijk wordt bevredigd. Die wijsheid heeft Lemaire in zijn ‘tragisch hedonisme’ tot een cultuurfilosofie uitgebouwd. ‘Er is een lyrische instemming met de aarde mogelijk die niettemin de melancholische bodem van het leven aanvaardt’, schrijft hij tegen het einde van Met open zinnen. In zijn eerste boek staat als motto: Apprenons lart, mon coeur, daimer sans espérance.
 
Met open zinnen, Ton Lemaire,  uitg. Ambo, Amsterdam, 2002, 356 blz., €19,50