Wanneer Paul Ricoeur in 1933 toegangsexamen doet voor de prestigieuze Parijse universiteit École normale supérieure zakt hij op het filosofiegedeelte. De vraag waarop hij het verkeerde antwoord geeft gaat over de stelling van René Descartes, die stelde dat we niets makkelijker kunnen kennen dan onze eigen geest, omdat we directe toegang hebben tot onze gedachten en ideeën.
De mislukking van zijn examen blijft Ricoeur nog lang achtervolgen. Als hij in de decennia daarna uitgroeit tot een van de belangrijkste Franse denkers van de twintigste eeuw is dat met een filosofie die precies het omgekeerde betoogt dan die van DesÂÂcartes: we kunnen onszelf nooit direct kennen – zelfkennis komt altijd met een omweg.
Ricoeur (1913-2005) is al jong wees. Zijn moeder sterft kort na zijn geboorte en zijn vader sneuvelt in 1914, tijdens de Eerste Wereldoorlog in de Slag bij de Marne. Hij wordt opgevoed door zijn grootouders in Rennes en krijgt een uitkering als pupille de la nation (pleegkind van de natie), een status voor kinderen die een ouder verloren in de oorlog. Van dat geld koopt hij telkens in de zomer alle schoolboeken voor het jaar daarop, om ze alvast te kunnen lezen. Hij is acht jaar wanneer hij voor het eerst bij de scouting Simone Lejas tegenkomt, een vriendin van zijn zus Alice. Met Simone zal Ricoeur vanaf 1935 tot haar dood in 1998 getrouwd zijn.
Elke vrije keuze betekent instemming met wat je niet kunt kiezen
Na zijn mislukte toegangsexamen wordt Ricoeur filosofiedocent op een middelbare school, werk dat hij later combineert met een studie filosofie aan de Sorbonne-universiteit in Parijs. In 1939 breekt de Tweede Wereldoorlog uit en wordt hij opgeroepen als dienstplichtige. Deze strijd duurt niet lang. Parijs wordt ingenomen en Ricoeur komt samen met andere Franse officieren in een krijgsgevangenenkamp in Duitsland terecht. Daar ontstaat ondanks de zware omstandigheden een intellectuele cultuur, waarbij officieren – veelal dienstplichtigen met een baan buiten het leger – elkaar les geven over hun eigen vakgebied. Sommigen schrijven romans die ze na de oorlog uitbrengen, en er worden in het kamp vakken gegeven, examens afgenomen en zelfs diploma’s uitgereikt die na de oorlog geaccepteerd worden door de Franse overheid.
Tekst loopt door onder afbeelding

Wapenstilstand
Ricoeur houdt zich gedurende de vijf jaar gevangenschap bezig met filosofie, en dan vooral met Duitse denkers. Hij leest met een vriend de boeken van Karl Jaspers, over wie ze na de oorlog een boek publiceren. Ook vertaalt hij Ideen I (1913) van de Duits-Joodse denker Edmund Husserl. Bij gebrek aan papier krabbelt hij de Franse vertaling minuscuul in de kantlijn.
De invloed van Husserls filosofie is terug te zien in Ricoeurs eerste grote werk, dat hij schrijft na de oorlog en in 1950 uitkomt: Le volontaire et l’involontaire (het vrijwillige en het onvrijwillige). Ricoeur onderzoekt daarin de menselijke vrijheid aan de hand van Husserls fenomenologische methode, waarbij de manier waarop de werkelijkheid aan ons verschijnt centraal staat.
Ook de kampervaring keert terug in dit werk. Ricoeur stelt in het boek dat vrijwilligheid altijd onvrijwillige elementen in zich heeft. Steeds als we vrij handelen hebben we te maken met allerlei zaken die al gegeven zijn: de situatie waarin je je bevindt, je lichamelijke vermogens, je karakter. Zo kan iemand in een krijgsgevangenenkamp niet ervoor kiezen om goed voor zijn kinderen te zorgen, zeker als hij niet sterk genoeg is om te ontsnappen of geduldig genoeg om een tunnel te graven. Elke vrije keuze betekent instemming met wat je niet kunt kiezen. Daarmee zet Ricoeur zich af tegen het existentialisme van Jean-Paul Sartre, dat in die jaren zeer populair was in Frankrijk. De menselijke vrijheid is voor Ricoeur geen radicale vrijheid om te kiezen wie je wil zijn: onvrijwilligheid maakt een wezenlijk deel uit van vrijheid.
Als Le volontaire et l’involontaire verschijnt, is het tij gekeerd voor Ricoeur. Hij is terug in Frankrijk, zijn boek over vrijheid vormt samen met de Husserl-vertaling zijn proefschrift en hij wordt aangesteld als hoogleraar filosofie, eerst in Straatsburg en later aan de Sorbonne in Parijs. Elk jaar leest hij het gehele oeuvre van een belangrijke denker, onder wie Kant, Nietzsche en Aristoteles, om er het volgende jaar college over te kunnen geven. Ook wordt Ricoeur een publiek figuur, vanwege zijn kritiek op het geweld van de Fransen in de Algerijnse Onafhankelijkheidsoorlog.
In 1960 verschijnen L’homme faillible (de feilbare mens) en La symbolique du mal (de symboliek van het kwaad), die het vervolg vormen op Ricoeurs onderzoek naar vrijheid. Hij richt zich in het ene werk op feilbaarheid, in het andere op kwaad, schuld en boete.
In de keuze voor die onderwerpen klinkt Ricoeurs protestantse achtergrond door. Ricoeur wordt christelijk opgevoed door zijn grootouders en blijft zijn leven lang gelovig. Vormen geloof en filosofie in zijn jongere jaren nog strijdende partijen die ‘zich van de ene wapenstilstand naar de andere bewegen’, zoals Ricoeur in zijn autobiografie memoreert, later houdt hij ze strikt gescheiden. Religieuze veronderstellingen moet je tussen haakjes zetten als je met denken begint. Je kunt de ideeën en begrippen uit het geloof hoogstens inzetten, zoals je geld inzet bij een weddenschap, meent Ricoeur: ‘Wedden dat men het wezen van de mens en van al het zijnde beter kan begrijpen’ aan de hand van die begrippen, en dan kijken of je gelijk krijgt.
Meesters van het wantrouwen
In La symbolique du mal stuit Ricoeur op een probleem. Hij wil begrijpen hoe mensen het kwaad ervaren, maar het is volgens hem onmogelijk om daar rechtstreeks over te spreken. We kunnen het kwaad alleen via een omweg onder woorden brengen: via mythen, symbolen en andere metaforische taal. Daarom spraken mensen vroeger over het kwaad als een ziekte die je besmet, of als een slang die je verleidt, zoals in het Bijbelverhaal van Adam en Eva. Ook nu nog kan iemand die een ander woedend in elkaar heeft geslagen zeggen ‘dat de drift hem overmeesterde’ en noemen we oorlogsgebieden ‘brandhaarden’. We kunnen het kwaad, zegt Ricoeur, alleen begrijpen via de omweg van de symbolische taal.
Bij nader inzien geldt dat niet alleen voor het kwaad. Na La symbolique du mal komt Ricoeur langzaam tot het inzicht dat onze gehele verhouding tot de wereld en tot onszelf bemiddeld wordt door symbolen, verhalen en metaforen. We interpreteren onszelf altijd via talige tekens. Om de mens te begrijpen moet je dus beginnen bij de vraag naar interpretatie. Tot die conclusie gekomen, begint Ricoeur aan een omweg die de rest van zijn oeuvre zal omvatten. Hij breekt zijn grote filosofische project over vrijheid en kwaad af, en zal pas aan het einde van zijn carrière terugkeren bij het lijden en het juiste handelen.
De ander is iemand die we in eerste instantie moeten geloven
In zijn volgende boeken, De l’intérpretation (over interpretatie, 1965) en Le conflit des interprétations (het conflict van interpretaties, 1969), onderzoekt Ricoeur verschillende vormen van interpretatie. Bij denkers als Karl Marx, Friedrich Nietzsche en Sigmund Freud bespeurt hij een manier van betekenis geven die voortkomt uit wantrouwen. Ze interpreteren met als doel te ontmaskeren, illusies door te prikken. Zo zag Marx religieuze verhalen en rituelen als ‘opium voor het volk’, een manier om arbeiders zoet te houden zodat ze niet in opstand komen. Religie is in Marx’ argwanende interpretatie niet wat het lijkt. Op soortgelijke wijze kijken Freud en Nietzsche naar de mens, die ze ontmaskeren als een irraÂtioneel wezen zonder vaste identiteit. Marx, Nietzsche en Freud noemt Ricoeur daarom ‘de meesters van het wantrouwen’.
De argwanende interpretatie is soms nodig, zegt Ricoeur, maar zelf is hij eerder een meester van het vertrouwen. De ander is iemand die we in eerste instantie moeten geloven. In zijn boeken bespreekt Ricoeur veelvuldig andere denkers, variërend van John Locke en Emmanuel Levinas tot Elizabeth Anscombe en John Langshaw Austin, wier ideeën hij telkens uitgebreid en welwillend bespreekt alvorens hij kritiek levert. Liever dan partij te kiezen zoekt hij een middenweg tussen verschillende manieren van denken. Iedere denker heeft een deel van de waarheid en niemand de gehele, is zijn grondgedachte.
Tekst loopt door onder afbeelding

Oude clown
Ricoeurs houding van vertrouwen komt onder druk te staan wanneer hij vertrekt naar de pas opgerichte universiteit van Nanterre, waar hij in 1969 decaan wordt van de letterenfaculteit. In dat jaar laaien de heftige studentenprotesten die Parijs in de zomer van 1968 domineerden weer op. Demonstraties tegen de regels van de universiteit lopen uit op rellen. Ricoeur wordt voor vieux clown (oude clown) uitgemaakt en een student te paard probeert hem te lijf te gaan met een stok. Uiteindelijk moet Ricoeur toegeven dat zijn pogingen tot wederzijds begrip en dialoog gefaald hebben. Hij haalt de politie erbij, die hardhandig de campus leegveegt. Ricoeur treedt af als decaan en vertrekt uit Frankrijk om hoogleraar te worden in Chicago. Hij zal pas jaren later terugkeren.
In de Verenigde Staten vindt Ricoeur de rust om te denken en te schrijven – hij zal in zijn leven meer dan dertig boeken schrijven en duizenden artikelen. Van de meesters van het wantrouwen neemt Ricoeur het idee over dat onze identiteit geen vast gegeven is en dat we onszelf niet zomaar kunnen doorzien. Maar dat betekent niet dat er helemaal geen ‘zelf’ bestaat. Als iemand vraagt ‘Wie ben jij?’ of ‘Wie deed dat?’, zijn we wel degelijk in staat antwoord te geven. We hebben het vermogen om over onszelf te vertellen, of beter gezegd: om onszelf te vertellen. Want door antwoord te geven op de vraag ‘Wie?’ creëren we onze identiteit, zegt Ricoeur. Getuigen wie je bent is een speech act, een taaluiting die iets tot stand brengt.
En deze taalhandeling heeft volgens Ricoeur altijd de vorm van een verhaal. Verhalen kunnen namelijk de tijd overbruggen, schrijft hij in Temps et récit (tijd en verhaal, 1983-1985). Als je jezelf vergelijkt met twintig jaar geleden, is bijna niets hetzelfde gebleven: de cellen in je lijf zijn bijna allemaal vernieuwd en je meningen en uiterlijk zijn misschien sterk veranderd. Maar doordat je verhalen kunt vertellen die structuur geven aan je ervaringen gedurende die twintig jaar kun je zeggen: ‘Ik ben dezelfde.’ Paul Ricoeur blijft de eindeloos lezende jongen, de docent die graag ideeën van bekende filosofen uitlegt, de denker die de middenweg tussen uitersten zoekt.

Is de mens een verhaal?
Je levensverhaal is echter niet statisch. Ingrijpende gebeurtenissen kunnen je verhaal veranderen. Voor Ricoeur gebeurt dit wanneer zijn zoon Olivier, die vlak na de Tweede Wereldoorlog geboren werd en vernoemd werd naar de vrede, in 1985 zelfmoord pleegt. Ricoeur ervaart Oliviers dood als ‘de Goede Vrijdag’ van zijn leven, het absolute dieptepunt. Vanaf dat moment spreekt hij in zijn filosofische werk niet meer alleen over handelen, maar altijd ook over lijden. De mens is niet alleen een wezen dat in actie komt, hij heeft ook te lijden onder wat anderen doen. Je staat altijd in verhouding tot andere mensen.
Dat geldt ook voor onze identiteit, zegt Ricoeur. De verhalen die we over onszelf vertellen zijn niet alleen bedoeld zodat wijzelf begrijpen wie we zijn; ze tonen vooral aan anderen dat we nog altijd dezelfde zijn. We laten zien dat we betrouwbaar zijn en dat de ander, die een appel op ons doet, op ons kan rekenen. In zijn laatste grote werk, Soi-même comme un autre (jezelf als een ander, 1990) geeft Ricoeur het voorbeeld van de belofte. Als we beloven om iemand niet in de steek te laten, zeggen we iets over hoe we zullen handelen ondanks alle veranderingen in de wereld en in onszelf. Een belofte drukt uit: ik ben betrouwbaar. En omgekeerd werkt een belofte alleen als de ander jou vertrouwt.
Boeken
Fallible man
Paul Ricoeur
Fordham University Press
146 blz.
€ 53,45
Oneself as another
Paul Ricoeur
University of Chicago Press
374 blz.
€ 30,41
Paul Ricoeur. His life and his work
Charles E. Reagan
University of Chicago Press
162 blz.
€ 74,95
Gezichten van de mens bij Paul Ricoeur
Koen Boey
Garant
133 blz.
€ 20,85