Home Waarheid Het postmodernisme is niet verantwoordelijk voor Trumps post-truth politiek
Waarheid

Het postmodernisme is niet verantwoordelijk voor Trumps post-truth politiek

Door Martine Prange op 19 juni 2025

president Donald Trump post-truth
Officieel portret van de Amerikaanse president Donald Trump voor de inauguratie van 2025. beeld Daniel Torok
Post-truth zou mogelijk gemaakt zijn door postmoderne filosofen als Nietzsche en Foucault. Maar zij hadden juist ontzag voor de waarheid, schrijft Martine Prange.

Dit artikel krijg je van ons cadeau

Wil je onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? Je bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en je hebt direct toegang.

Trumps ‘oorlog tegen de waarheid’, zo menen invloedrijke filosofen als Susan Neiman (1955) en Daniel Dennett (1942-2024), is het rechtstreekse resultaat van de postmoderne filosofie. Het postmoderne ‘relativisme’ en ‘irrationalisme’ zouden het geloof in de waarheid hebben aangetast en zo de weg hebben geplaveid voor post-truth politiek. In een interview met het Engelse dagblad The Guardian, uit februari 2017, stelde Dennett dat ‘het echte gevaar dat ons bedreigt, is dat we het respect voor waarheden en feiten zijn kwijtgeraakt’. Dit is zeker waar. Zonder aarzelen gaf hij hiervan echter de postmoderne filosofen de schuld: ‘Ik denk dat wat de postmodernisten deden echt slecht was. Zij zijn verantwoordelijk voor de intellectuele rage die het respectabel maakte om cynisch te zijn over waarheden en feiten.’ Hier slaat hij de plank mis.

Martine Prange (1969)is hoogleraar filosofie van mens, cultuur en samenleving aan Tilburg University en voormalig profvoetballer.

Zowel Neiman als Dennett pleit voor een terugkeer naar de moderne filosofie, alias de verlichtingsfilosofie van Immanuel Kant, als antwoord op post-truth. De Verlichting, zo menen zij, is immers de filosofie die dankzij het geloof in ratio en waarheid een eind maakt aan dogma’s en bijgeloof. In deze opvatting wordt de rationele verlichtingsfilosoof Kant diametraal tegenover ‘irrationele’ postmodernisten als Nietzsche, Foucault en Derrida gezet. Zo eenvoudig ligt het echter niet. Zoals Foucault in zijn essay ‘Wat is Verlichting?’ (1984) terecht opmerkt, moeten we niet in de ‘chantage van de Verlichting’ trappen, die stelt dat we ‘voor’ of ‘tegen’ rationaliteit moeten kiezen. De kunst is om de rede kritisch ter discussie te stellen zonder deze af te wijzen en om de waarheid te problematiseren uit respect voor de waarheid. Was dit trouwens niet precies wat Kant deed?

Waarheid is mensenwerk

De oproep tot een terugkeer naar de Verlichting bijt zichzelf in de staart: het postmoderne denken ligt immers al in het kantiaanse vragen naar de grenzen van onze kennis besloten en de oppositie tussen ‘modern’ en ‘postmodern’ is in die zin een valse. Juist de Verlichting, ja Kant zelf, opende de deur voor waarheidspluralisme toen hij, in zijn boek Kritiek van de zuivere rede (1781/1787), op zoek ging naar de grenzen van het menselijke kennen. Al moet daar gelijk bij vermeld worden dat de systematische filosofie eeuwen geleden is begonnen met de sofisten, die beweerden dat waarheid mensenwerk is en daarmee subjectief en relatief. Dat Kant in deze traditie van de zogenoemde ‘subjectieve wending’ opereerde, lijken Neiman en consorten even te zijn vergeten. Waarheid en rede waren voor Kant niet alleen een oplossing voor wat voor soort ongewisse toestand ook; hij problematiseerde ze ook, en concludeerde dat we de werkelijkheid zoals die is niet kunnen kennen, maar alleen de werkelijkheid zoals ze zich aan ons voordoet.

Met andere woorden: onze kennis van de wereld is altijd gemedieerd. Ze wordt aangestuurd door principes, die zelf niet uit de wereld zijn af te leiden, omdat ze zich niet in de wereld bevinden maar in de geest van het kennende subject.

Deze principes noemt Kant ‘transcendentale categorieën van het verstand’. Kants kritische filosofie stelde ons dus voor het probleem dat we concepten niet alleen afleiden uit onze waarneming van de wereld, maar dat concepten ook al deze waarneming leiden. De postmoderne filosofie neemt dit gegeven van mediatie tot uitgangspunt van haar overdenkingen.

De zelfbenoemde beschermers van waarheid en feiten Dennett, Neiman en anderen negeren dus niet alleen de complexiteit van Kants filosofie, maar ook het belang van de rol van de rationele en objectieve waarheid als probleem in plaats van als oplossing in de geschiedenis van de filosofie. Filosofen hebben er keer op keer op gewezen dat onze zintuiglijke en redelijke kenvermogens maar beperkte en zelfs onbetrouwbare keninstrumenten zijn en dat zekere kennis dus heel moeilijk of in elk geval niet met zekerheid te verkrijgen of te funderen is. Deze visie is niet voorbehouden aan de postmoderne filosofen. Integendeel, de postmoderne filosofen denken vanuit deze eeuwenoude traditie opnieuw na over de vraag wat waarheid is, of we kennis rationeel kunnen funderen, wat de praktische implicaties zijn van de theoretische zoektocht naar de waarheid en hoe de rationele waarheid zich verhoudt tot zaken als God en het Niets.

Nietzsche

Voor sommige verlichtingsfilosofen, zoals de Duitse lutheraan Christian Wolff (1679-1754), die een stringente deductieve en wiskundige vorm van rationalisme voorstond, was redelijke kennis enerzijds totaal niet gecorrumpeerd door de empirie en anderzijds ook geheel gescheiden van de goddelijke openbaring. Zij kon dus volkomen zelfstandig nieuwe kennis voortbrengen. Voor Kant, die reageerde op de metafysica van verlichte, rationalistische denkers als Leibniz en Wolff, alsook op de religieuze en politieke ontwikkelingen van zijn tijd en Newtons opvattingen over ruimte en tijd, vormde dit idee een grote uitdaging: is nieuwe kennis puur op basis van rationale deductie te verkrijgen? Of kunnen we alleen nieuwe kennis voortbrengen via de ervaring?

Als onderdeel hiervan wierp Kant zich net als zijn tijdgenoten op vragen naar de verhouding tussen God, werkelijkheid, religie en moraliteit. Na Kant mondde deze zoektocht via Jacobi’s nihilismethese, de Romantiek en Hegel, die, net als Heraclitus lang voor hem, het primaat gaf aan de waarheid als een worden, uit in een ontologische benadering van waarheid als zijnsvraag of ervaring. Zo onderzocht Nietzsche in zijn eerste boek wat waarheid is als ‘dionysische’ ervaring, beweerde hij dat niet taal maar muziek alleen de waarheid kon uitdrukken (of beter: symboliseren), en benadrukte hij zijn leven lang steeds weer Heraclitus’ idee dat de werkelijkheid nooit is, maar dat alles steeds in wording, en dus verandering, is. Dit geeft al aan dat de ‘vader van het postmodernisme’ Nietzsche, met wie alle problemen volgens Dennett en consorten beginnen, een zeer rijke en complexe relatie met het thema waarheid had. We mogen wel stellen dat hij de waarheid van alle kanten heeft beschouwd – zelfs vanuit genderperspectief, toen hij zijn beroemde, mysterieuze hypothese poneerde, ‘gesteld dat de waarheid een vrouw is …’. Nietzsche was namelijk ook zeer geïnteresseerd in de verleidelijke kracht van de waarheid, die hij associeerde met de mythologische waarzegster Baubo. Is de waarheid als idee niet enorm beloftevol? Belooft zij niet om ons te redden van de ondergang, helderheid te scheppen in wat diffuus is, orde aan te brengen in de chaos? En is de ratio niet ook reuzeslim? Redt zij ons niet van de onzekerheid en gevaren van de natuur? De rede, zo stelt Nietzsche provocerend in ‘Over waarheid en leugen in buitenmorele zin’, is voor ons wat tanden en klauwen zijn voor de tijger: zij helpt ons te overleven.

Wij mensen hebben dus hoge verwachtingen van de waarheid, maar wat als blijkt dat de waarheid niet zonder illusie, zonder schijn kan, dat vergissing en waarheid twee kanten van dezelfde medaille zijn, dat er niet maar één waarheid is, en dat we ‘de’ werkelijkheid nooit kunnen kennen, zoals Kant beweerde? Wat blijft er nog van de waarheid over als God besluit uit onze wereld te vertrekken en ons aan ons lot over te laten? Wat als de waarheid Niets, of eigenlijk niets is?

Nieuwe waarheidsvragen

Met zijn constant nieuwe pogingen om in de buurt van de waarheid te komen – waarbij hij telkens over de taal struikelde en zelfs strijd leverde met de taal, die steeds opnieuw niet in staat blijkt naar behoren uitdrukking te geven aan de waarheid – introduceerde Nietzsche ook een aantal nieuwe waarheidsvragen naast de aloude vragen ‘wat is waarheid?’ en ‘wat kunnen we weten?’. Zo vroeg hij, aan het begin van het essay ‘Over waarheid en leugen in buitenmorele zin’: ‘Waarom heeft de mens eigenlijk zo’n behoefte aan de waarheid?’ Of, anders geformuleerd: waarom zijn wij zo aan onze rationaliteit en aan de waarheid gehecht?

De waarheid liet Nietzsche nooit los, ze is de alfa en omega van zijn filosofie. Ook als het bij Nietzsche over de kunst, macht of moraal gaat, is de waarheid nooit ver weg. ‘Hoeveel waarheid verdraagt een geest, aan hoeveel waarheid waagt die zich, dat is voor mij steeds meer het beslissende criterium geworden,’ schrijft hij in Ecce homo. Hetzelfde geldt voor Foucault, die eveneens verschillende aanvliegroutes naar de waarheid beproefde. Hij liet zich in een interview ontvallen: ‘Allen die zeggen dat voor mij de waarheid niet bestaat, zijn stompzinnig.’

Machtspraktijken

Nietzsche, Foucault en postmoderne anderen, zoals Derrida, waren niet alleen gefascineerd door de waarheid en hoe zij als concept of onthullend-verhullende, sprekende praktijk aan mens en cultuur vorm geeft, ze respecteerden de waarheid ook. Vanuit deze houding veroorloven zij zich de paradoxale uitspraak ‘de waarheid bestaat niet’. Hiermee bedoelen zij niet dat wij geen uitspraken over de waarheid kunnen doen of dat wij geen aanspraak op de waarheid kunnen maken, of dat bepaalde proposities niet ‘waar’ zouden kunnen zijn. Ze bedoelen dat er niet één vaststaande en onwankelbare waarheid bestaat. Waarheid is pluralistisch, heeft een geschiedenis en een culturele context. Of liever: vele geschiedenissen en een ‘gevaarlijke carrière’, zoals Foucault het noemde.

Omwille van dit pluralisme en de historiciteit van de waarheid, veranderden Nietzsche en Foucault Kants zogenaamde ‘transcendentale’ onderzoek naar de mogelijkheidsvoorwaarden en grenzen van wetenschappelijke kennis in een wat zij ‘genealogisch’ onderzoek noemden. Dit onderzocht de herkomst en historische formaties van de praktische, dagelijkse, wetenschappelijke en religieuze inzet van het begrip ‘waarheid’ binnen wat Foucault ‘machtspraktijken’ noemt. Dit genealogische onderzoek is deels vergelijkbaar met Kants verlichtingsfilosofie, die immers waarheid en rede niet alleen theoretisch en kritisch, maar ook praktisch benadert. Praktisch wordt deze namelijk op het moment dat het ter discussie stellen van de waarheid leidt tot een act van emancipatie, van opstand tegen dogmatisch overgedragen ideeën over God en moraal, tegen misbruik van het begrip ‘waarheid’ door instituties zoals de kerk om macht uit te oefenen over filosofen, zoals in het geval van Christian Wolff, die zijn hoogleraarschap in Halle moest opgeven omdat hij, op last van de piëtistische theologen aldaar, door Frederik Wilhelm I tot de ‘dood door ophanging’ werd veroordeeld.

Deze historisering, contextualisering en politisering van de waarheid, waardoor de waarheid in perspectief wordt geplaatst (‘gerelativeerd’), lijkt het grote probleem voor Dennett en consorten, omdat zij willen vasthouden aan de emancipatoire kracht van waarheid en wetenschap. Dankzij wetenschap en technologie kan de mensheid namelijk economische, sociale en morele vooruitgang boeken, zo stellen zij.

De keerzijde van vooruitgang

Zonder te willen ontkennen dat er progressie is geboekt – want dat we economische en sociale progressie hebben geboekt tijdens de industrialisering van de samenleving zien we allemaal –, hebben moderne, postmoderne en kritische filosofen als Nietzsche en Foucault zich terecht afgevraagd of er niet ook een keerzijde is. Kunnen we wel echt van ‘vooruitgang’ spreken? Betekent economische vooruitgang ook wetenschappelijke vooruitgang en morele progressie? Ten koste waarvan heeft die vooruitgang plaatsgevonden? Zijn we humaner geworden? Is het pad van rede, vooruitgang en emancipatie werkelijk ‘verlicht’? Deze filosofen vatten kritiek op als de moed om te kijken naar de schaduwzijde van wetenschap en technologie, naar de momenten waarop rationaliteit omslaat in irrationaliteit en de vrijheid van de een blijkt te leiden tot onderdrukking van de ander. Zij doen dit uit liefde voor de waarheid, niet omdat de waarheid hun niets kan schelen. Is dit niet in de geest van Kant, bij wie de moed om te durven weten (sapere aude) de weg opent om tot kennis te komen, al is het de kennis dat we de werkelijkheid zoals die is nooit kunnen kennen, maar alleen iets zinnigs kunnen zeggen over de wereld zoals die ons toeschijnt?

Even tussendoor… Meer lezen over filosofie en waarheid? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:

Ontvang wekelijks de beste artikelen van Filosofie Magazine en af en toe een aanbieding.

Dat Nietzsche, Foucault en vele anderen de wetenschappelijke en morele vooruitgang ter discussie stellen, betekent echter niet dat zij menen dat iedereen de waarheid in pacht kan hebben en dat wetenschappelijke waarheid helemaal geen geldigheid heeft, dat we gewoon maar bullshit als ‘waarheid’ kunnen verkopen. Het feit dat Foucault geïnteresseerd is in de machtspraktijken die gelegitimeerd worden door wetenschappelijke kennis, door claims die experts maken over hoe mensen zich dienen te gedragen, over wat ‘normaal’ is en met welk medisch-psychisch behandelingsprogramma we mensen kunnen normaliseren, disciplineren en resocialiseren, betekent niet dat wetenschap gereduceerd kan worden tot macht als oppressie, voor Foucault. Maar dit is wel hoe zijn filosofie vaak, foutief, wordt voorgesteld.

Dit is een bewerkte en ingekorte voorpublicatie van het boek De waarheidscrisis van Martine Prange, dat op 26 juni 2025 verschijnt bij uitgeverij Boom.

De waarheidscrisis. Post-truth, kritiek en media
Martine Prange
Boom
176 blz.
€ 22,90