1. Inleiding: ‘Het bewuste is het topje van de ijsberg’
Filosofie is makkelijker als je denkt. Maar wat denken we zonder te weten? Een korte inleiding in de filosofie van het onbewuste.
Zonder het door te hebben, hebben we het best vaak over het onbewuste. ‘Dat gebeurde onbewust,’ kun je iemand horen zeggen die een fout maakte. We betrappen elkaar op onbewuste verlangens in ongelukkige versprekingen. Of we eisen van elkaar dat we ons bewust worden van onbewuste vooroordelen. Maar hoe kun je je bewust worden van dingen waar je je niet bewust van bent?
De wereld die we zien, vormen we onbewust
Dat lukt alleen als je er niet recht naar kijkt, meent de Sloveense filosoof en psychoanalyticus Slavoj Zizek (1949). Alleen met een schuine blik, loerend vanuit de ooghoeken, kunnen we zien wat niet zichtbaar is. Daarom ging de Oostenrijkse arts en denker Sigmund Freud (1856-1939) in zijn therapeutische praktijk af op zijdelingse signalen om te ontdekken wat er in het onbewuste van zijn patiënten omging. Niet wat we hardop en gecontroleerd zeggen, maar de spreekwoordelijk geworden freudiaanse versprekingen en de inhoud van dromen onthullen onze diepste zielenroerselen. Voor Freud is het bewustzijn – onze gedachten, overtuigingen en emoties – slechts het topje van de ijsberg. Onder de oppervlakte bevinden zich allerlei driften, trauma’s, innerlijke conflicten. Veel meer dan door wat we actief besluiten worden we gestuurd door deze onbewuste processen. Een schokkende herinnering aan een ongeluk waarvan we getuige waren in onze kindertijd of een seksueel verlangen dat we verdrongen hebben kan ons gedrag diepgaand beïnvloeden. We hebben, zo dacht Freud, eigenlijk maar weinig controle over onszelf.
Ook de Duitse filosoof Arthur Schopenhauer (1788-1860) zag onvrijwilligheid als een kenmerkende eigenschap van het onbewuste. We denken dat we zelf besluiten wat we eten, waar we wonen en wat voor werk we doen, maar in werkelijkheid wordt de wereld volgens Schopenhauer beheerst door de Wil: een irrationele oerkracht die alle dingen voortdrijft. ‘Al wat oorspronkelijk en dus echt is in de mens, werkt, evenals de natuurkrachten, onbewust,’ zo schrijft Schopenhauer.
Het onbewuste hoeft niet altijd de vorm te krijgen van een oerkracht of een trauma. Volgens de Franse filosoof Maurice Merleau-Ponty (1908-1961) hebben we altijd een bepaalde onbewuste relatie tot de wereld. Daarbij speelt ons lichaam een belangrijke rol. Zo kijkt een lang iemand anders naar vliegtuigstoelen, plafonds en supermarktschappen dan een klein iemand. En voor alle mensen, kleine en grote, geldt dat ze een object niet van alle kanten tegelijk kunnen bekijken. De wereld die we ervaren wordt onbewust door ons gevormd. Dat wordt duidelijk als je van perspectief wisselt. Een kind ziet op de nek van zijn vader, wat het anders niet ziet. Wat zien wij over het hoofd?
2. Vragen stellen: is denken zonder het onbewuste denkbaar?
De filosoof stelt vragen. Maar welke vragen stelt de filosoof dan? Oefen hier de vragende houding van de filosofie.
Volgens Socrates, Cicero en Montaigne is filosoferen niet alleen de kunst van het vragen, maar is filosoferen ook leren sterven. En daarmee is meteen veel gezegd over het soort vragen dat de filosoof stelt: wat komt er na de dood? Wat is leven? Vragen die vragen om een antwoord, terwijl je weet dat dat er niet is. De vraag van de filosoof laat zien dat we het leven nooit van buitenaf kunnen verklaren en dat we dus telkens onze wereld van binnenuit moeten bestuderen. Probeer nu eens met die houding deze vraag te stellen: is denken zonder het onbewuste denkbaar? (En welke vragen zijn er nog meer te bedenken?)
Is het onbewuste ontcijferbaar?
Hoe kan een collectief onbewuste bestaan?
Is het onbewuste zelf het ware zelf?
Wat weet je als je iets onbewust weet?
Ben ik mijn onbewuste?
Kun je je bewust zijn van je onbewuste?
Wie ben ik als ik droom?
3. Paradox: ‘Wat is de kans op kop en wat is de kans op munt?’
Kun je denken dat je denkt zonder dat je denkt? Filosofie is moeilijker als je denkt in paradoxen. Door Barteld Kooi.
Als ik van de woonkamer naar mijn studeerkamer loop, ben ik bij aankomst helemaal vergeten wat ik daar kwam doen. Ik loop weer terug naar de woonkamer. Als ik de afstandsbediening zie waar de batterijen van op zijn, weet ik weer dat ik batterijen aan het halen was. Het laat zien dat bewustzijn, geheugen en waarneming nauw verbonden zijn.
De Doornroosje-paradox laat zien hoe moeilijk het is om rationeel te zijn als je bewustzijn je in de steek laat. Het gaat als volgt: je wordt op zondag opgenomen in een slaapkliniek waar je een krachtig slaapmiddel krijgt waardoor je zeker tot woensdag slaapt. Ondertussen word je één of twee keer even gewekt afhankelijk van een muntworp. Als het kop is word je alleen op maandag gewekt, en als het munt is word je zowel maandag als dinsdag gewekt. Het slaapmiddel werkt zodanig op je geheugen dat je je helemaal niet kan herinneren of je al eerder wakker bent gemaakt of niet. Dus, als je wakker wordt gemaakt weet je niet of het maandag of dinsdag is.
Nu vragen de onderzoekers je, als ze je wekken: “Wat denk je van de muntworp? Wat is de kans op kop en wat is de kans op munt?” Er zijn twee antwoorden mogelijk: de kans op kop is gelijk aan de kans op munt, want het is een eerlijke munt. Of: de kans op munt is groter, want er zijn drie mogelijkheden: het is maandag en kop, het is maandag en munt of het is dinsdag en munt. Het is munt in twee van de drie mogelijkheden, dus de kans op munt is groter.
Je zou denken dat dit echt een vraag is voor statistici, maar ook filosofen hebben zich over deze vraag gebogen. Het lijkt er namelijk op dat waarschijnlijkheidsleer vooral goed werkt onder de aanname van perfecte rationaliteit, maar als je vergeetachtig bent, dan werkt het niet meer. Er is nog geen overeenstemming over hoe je het beste de kansen in kan schatten in dergelijke experimenten.
Even tussendoor… Elke week zelf leren denken met Filosofie Magazine? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:
Meld u aan voor onze nieuwsbrief
Dit alles werpt de vraag op hoeveel we hebben aan die waarschijnlijkheidsleer, gegeven hoe onvolmaakt ons alledaagse bewustzijn en geheugen is. Toch lijkt de situatie die in het experiment omschreven wordt vrij zeldzaam. Als ik iets vergeet, dan herinner ik me meestal dat ik iets vergeten ben, hoe paradoxaal dat ook klinkt. Dat bewustzijn is essentieel voor mijn rationaliteit.
4. Gedachte-experiment: kleur zien die je nooit zag
Wetenschap toetst met experimenten de feiten, filosofie toetst met experimenten het denken.
Stel je voor!
Eerst is er niets. Waar komen nu onze ideeën vandaan? Volgens de Schotse empirist David Hume (1711-1776) is het menselijk bewustzijn bij geboorte een ‘onbeschreven blad’, zoals zijn collega-filosoof John Locke het uitdrukte: we hebben geen aangeboren kennis van de wereld. Alle ideeën die we hebben, verkrijgen we op basis van onze zintuiglijke ervaring. We zien bijvoorbeeld een boom, en vervolgens leren we het idee ‘boom’. Maar in een beroemd geworden gedachte-experiment denkt de filosoof plotseling tegen zijn eigen theorie in.
Stel nu, schrijft Locke in An essay concerning human understanding, dat iemand al dertig jaar de wereld goed heeft kunnen waarnemen ‘en perfect vertrouwd is geraakt met alle soorten kleuren, behalve één bepaalde kleur blauw, die hij nooit heeft kunnen zien’. Stel je vervolgens voor, zegt Hume, dat alle tinten blauw behalve die ene kleur die hij nog nooit heeft waargenomen in een rij voor hem worden uitgestald, geleidelijk aflopend van donker naar licht. ‘Hij zal,’ schrijft Hume, ‘dan duidelijk een leegte waarnemen waar die tint ontbreekt en zich ervan bewust zijn dat er op die plaats een grotere afstand is tussen de aangrenzende kleuren dan in enige andere.’ Zou hij de ontbrekende kleur zelf kunnen invullen op basis van de andere kleuren in het rijtje?
Echt?!
Hume antwoordt zelf op die vraag dat dat in elk geval voorstelbaar zou zijn. Veel filosofen verbaasden zich hierover: ondermijnt Hume nu niet zijn hele theorie? En zijn er dan niet nog veel meer ideeën die onafhankelijk van onze zintuigen in onze geest bestaan? Volgens critici zet Hume hiermee de deur open naar een tegengestelde theorie van kennis: ‘innatism’, oftewel de gedachte dat de mens aangeboren ideeën heeft. Van die ideeën hoeft iemand zich niet bewust te zijn: ze kunnen onbewust sluimeren in ons hoofd tot deze kennis wordt aangesproken. Zo geloofde Plato dat we aangeboren ideeën hebben van het goede, het ware, en het schone. En Carl Jung dacht dat we een collectief onderbewustzijn hebben met gedeelde ideeën die door de geschiedenis heen op ons zijn overgedragen. Een van de grootste uitdagingen van die theorie is dat die zo moeilijk te weerleggen is: want hoe bewijs je dat ideeën niet bestaan, als je je er niet eens bewust van bent?
5. Close reading: Sigmund Freud over het onbewuste
Filosofie is ook makkelijker als je leest. Goed leest. Filosofische bronteksten zijn niet altijd even makkelijk te begrijpen. Daarom helpen we je in een close reading op weg met extra context en commentaar bij deze tekst van Sigmund Freud over het onbewuste.
De arts en de filosoof*1 ontmoeten elkaar pas wanneer beiden erkennen dat onbewuste psychische processen*2 ‘de doelmatige en legitieme benaming voor een vaststaand feit’ zijn. De arts kan de verzekering dat ‘het bewustzijn het onontbeerlijke kenmerk van het psychische is’, slechts met een schouderophalen van zich wijzen en eventueel, als zijn respect voor de uitlatingen van de filosofen nog groot genoeg is, aannemen dat ze niet over hetzelfde object spreken en niet dezelfde wetenschap beoefenen. Want één intelligente observatie van het zielenleven van een neuroticus*3, één droomanalyse*4 moet hem al de onwrikbare overtuiging opdringen dat de meest complexe en correcte processen, waaraan niemand toch de naam van psychische processen zal ontzeggen, kunnen plaatsvinden zonder dat ze het bewustzijn van de betrokkene exciteren*5. Zeker komen deze onbewuste processen de arts niet eerder ter kennis dan nadat ze een voor mededeling of waarneming vatbare werking op het bewustzijn hebben uitgeoefend. Maar dit bewustzijnseffect kan een van het onbewuste proces sterk afwijkend psychisch karakter vertonen, zodat de innerlijke waarneming onmogelijk het een als het substituut van het ander kan herkennen. De arts moet zijn recht verdedigen door een proces van logisch redeneren van het bewustzijns- effect door te dringen naar het onbewuste psychische proces*6; hij komt op die manier te weten dat het bewustzijnseffect slechts een zwak psychisch uitvloeisel van het onbewuste proces is, en dat het laatste niet als zodanig bewust is geworden, en ook dat het bestaan heeft en werkzaam is geweest zonder zich nog op enigerlei wijze aan het bewustzijn te manifesteren.
Uit: Sigmund Freud, De droomduiding, red. Wilfred Oranje, Boom, 2017
- De Oostenrijkse arts en denker Sigmund Freud (1856-1939) heeft als de vader van de psychoanalyse grote invloed gehad op het denken over de mens. In De droomduiding (1900), misschien wel zijn belangrijkste werk, zet hij de grondbeginselen van de psychoanalyse uiteen. Ook legt hij aan de hand van allerlei casussen uit zijn therapeutische praktijk uit hoe je dromen moet interpreteren als reflecties van onbewuste verlangens.
- Het onbewuste is een van centrale ideeën van Freud. Vóór hem dacht men bij ‘psyche’ of ‘geest’ meestal aan het geheel van onze gedachten, overtuigingen en gevoelens. Maar volgens Freud zijn die slechts het topje van de ijsberg. Van de meeste psychische processen zijn we ons niet bewust – en niet omdat we even niet zitten op te letten, maar omdat ze zich afspelen op een plaats die onbereikbaar is voor ons bewustzijn.
- Hoe weten we dat het onbewuste bestaat? Volgens Freud kunnen we onbewuste processen terugzien in de ‘neurose’: zenuwaandoeningen die ervoor zorgen dat mensen bijvoorbeeld eindeloos hun handen wassen, onbedwingbaar trillen of een geur ruiken die er niet is. Dat soort gedragingen zijn uitingen van wat er in het onbewuste plaatsvindt, meent Freud. Innerlijke conflicten, onvervulde verlangens en traumatische herinneringen manifesteren zich in dwangneigingen.
- Ook dromen zijn volgens Freud een manier waarop het onbewuste zich doet gelden. Mensen die bijvoorbeeld getraumatiseerd zijn in de oorlog kunnen last hebben van angstdromen waarin ze steeds naar het front terugkeren. Een analyse van zo’n droom door een psychoanalyticus kan helpen om de patiënt te genezen, meent Freud.
- Exciteren = prikkelen. Freud ziet de psyche als een complex systeem waar prikkels met een bepaalde lading zich doorheen bewegen. Een heftige gebeurtenis in de buitenwereld zoals een fietsongeluk kan prikkels met een grote lading bij je naar binnen sturen die voor innerlijke schade zorgen, wat zich bijvoorbeeld uit in een angst om weer op de fiets te stappen.
- Het doel van de freudiaanse psychoanalyse is om onbewuste processen aan het licht te brengen. Begrip werkt helend, denkt Freud: wanneer patiënten begrijpen wat er in hen omgaat helpt dat hen van hun neurosen af. Maar om te begrijpen wat er aan de hand is, moet de psychoanalyticus logisch redeneren op basis van wat hem verteld wordt. In het beroemde geval van Lucy R. weet Freud bijvoorbeeld na vele gesprekken te reconstrueren dat haar geurhallucinatie het gevolg is van een afgewezen liefde voor haar opdrachtgever. Toen ze dat begreep, zo schrijft Freud, verdween de hallucinatie.