De mens is krom hout
Xunzi (298-238 v.Chr.)
Is het kwaad deel van de menselijke natuur of is het hem aangeleerd? Over deze vraag raken we maar niet uitgedacht. Vaak grijpen we daarbij terug op twee denkers: Thomas Hobbes (1588-1679) en Jean-Jacques Rousseau (1712-1778). Veel minder bekend is dat deze discussie ook al door twee leerlingen van Confucius werd gevoerd: Mencius en Xunzi. Zo schreef Xunzi bijna 2000 jaar voordat Hobbes de natuurtoestand in Leviathan beschreef: ‘De menselijke natuur is slecht; wat er goed aan is, is aangeleerd. De menselijke natuur heeft immers vanaf de geboorte de zucht naar voordeel in zich. Volgt men haar, dan ontstaan strijd en hebzucht; bescheidenheid en toegeeflijkheid verdwijnen.’
Xunzi wordt in de regel begrepen als de pessimistische tegenhanger van de menslievende Mencius. Dat is gezien de vernietigende beeldtaal waarmee hij over de mens spreekt ook niet zo gek: de mens is ‘krom hout’, een ‘botte steen’ of – in misschien wel zijn mildste bewoording – ‘een homp klei’. Toch is Xunzi niet zo’n zwartkijker als het op het eerste gezicht lijkt. Zo wijst hij erop dat de mens naar het goede verlangt juist omdat hij van nature slecht is. Ieder mens verlangt immers naar wat hij niet heeft. Bovendien is de hoop voor de mens niet al bij geboorte verloren: ‘Ook krom hout moet immers wachten op het klemraam en de inwerking van stoom en pas daarna wordt het recht.’
Xunzi legt de vorming van een goed mens volledig bij de invloeden van buitenaf. Net zoals een homp klei een mooie pot wordt door de invloed van een pottenbakker, zo wordt een goed mens gevormd door zijn leraar. Xunzi spreekt net als zijn leermeester Confucius van Tao, de Weg. Xunzi doelt hiermee op een pad van rites en maatschappelijke gebruiken dat je moet volgen om een goed mens te zijn. Dankzij aangeleerde rites vinden gevoelens en behoeften hun weg in ons gedrag zonder dat ze resulteren in chaos en strijd.
Morele rechter spelen
Friedrich Nietzsche (1844-1900)
Het grootste kwaad van de mens is dat hij denkt in termen van goed en kwaad, vond de Duitse filosoof Friedrich Nietzsche. Het kwaad bestaat niet echt, maar is als een bril die ervoor zorgt dat het leven als iets zondigs aan ons verschijnt. Het is volgens hem hoog tijd om die bril af te zetten.
In De genealogie van de moraal (1887) schrijft Nietzsche dat mensen in het oude Griekenland het kwaad nog niet kenden; men dacht toen enkel in termen van goed en slecht. De ‘herenmoraal’ – de moraal van degenen die het sterkst waren – was bepalend: alles wat assertief, nobel en nuttig was werd als goed beschouwd; alles wat dat niet was als slecht.
Nietzsche vindt de oorsprong van het kwaad in de ‘slavenmoraal’, een rancuneuze reactie van de klasse die zich onderdrukt voelde door de heersers. Deze klasse draaide de boel om: alles wat volgens de herenmoraal slecht was – zoals bescheidenheid, zwakte en medelijden – was volgens de slavenmoraal goed. En alles wat volgens de herenmoraal goed en nobel was, werd door de slaven niet bestempeld als slecht, maar als kwaadaardig.
Nietzsche ziet het christendom als het summum van de slavenmoraal, omdat dat van ‘het goede’ een bovenmenselijk concept maakt. God is goed, en de mens – en dan met name het lichaam – is de manifestatie van het kwaad. Het christendom leidt volgens Nietzsche tot een devaluatie van het leven: het leert ons dat we ons moeten afkeren van ons zondige aardse bestaan en ons moeten richten op een wereld buiten de onze.
De grote vraag is waarom we zo aan die termen van goed en kwaad blijven vasthouden. Vooral uit ressentiment en angst, denkt Nietzsche: door jezelf als morele rechter aan te wijzen en vast te houden aan vaststaande morele concepten bescherm je je eigen identiteit. Maar wat gebeurt er als we het kwaad de rug toekeren?
Het kwaad als gedachteloosheid
Hannah Arendt (1906-1975)
‘Hier was moord net zo onpersoonlijk als het dooddrukken van een mug,’ schreef de Duits-Amerikaanse filosoof Hannah Arendt in een poging woorden te geven aan de verschrikkingen van de Holocaust. Arendt, die zelf nazi-Duitsland moest ontvluchten vanwege haar Joodse afkomst, stelt in haar boek Totalitarisme (1951) dat zich in de vernietigingskampen een soort kwaad had gemanifesteerd dat de mens nog nooit eerder had gezien: het radicale kwaad.
De term ‘radicaal kwaad’ is afkomstig van Immanuel Kant, die de immorele dingen die mensen uit eigenbelang doen als zodanig bestempelde. Maar Arendt gaf er een nieuwe draai aan. Volgens haar lag het radicale kwaad van de Holocaust juist voorbij het menselijk eigenbelang. Hier was het totalitarisme tekeergegaan als een blinde, allesvernietigende kracht. Zonder goede reden waren miljoenen mensen van de aardbodem weggevaagd. Ze waren gereduceerd tot levende lijken, tot beesten zonder vrijheid of persoonlijke waardigheid.
Even tussendoor… Meer lezen over het kwaad? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:
Meld u aan voor onze nieuwsbrief
In haar tekst Eichmann in Jeruzalem. De banaliteit van het kwaad (1963) onderzoekt Arendt wat individuen ertoe beweegt om bij te dragen aan het radicale kwaad. Arendt had het proces bijgewoond tegen nazikopstuk Adolf Eichmann, die verantwoordelijk was voor de deportatie van miljoenen Joden. Maar toen Arendt naar Eichmann keek, zag ze geen monster, maar een miezerig mannetje. Eichmann was, schreef Arendt, ‘beangstigend normaal’. Arendt stelde daarop dat mensen zoals Eichmann in feite ‘bureaumoordenaars’ waren, die geen kwaad deden omwille van het kwaad, maar uit banale motieven, zoals carrière maken. Eichmanns afschuwelijke misdaden vonden niet hun oorsprong in zijn abnormaliteit, maar in zijn gedachteloosheid: de afwezigheid van kritisch denken.
Arendt suggereert dat alleen het denken je ervoor kan behoeden kwaad te doen. Ze verwijst naar haar grote voorbeeld Socrates, die constant met zichzelf in dialoog ging. Wie zichzelf echt kritisch ondervraagt, kán geen kwaad doen, dacht Arendt. Want wie wil er nu met een moordenaar samenleven?
Terrorisme toont de doodsdrift
Julia Kristeva (1941)
‘Hoe kun je jihadist zijn?’ citeert de Bulgaars-Franse filosoof en psychoanalyticus Julia Kristeva een voorbijganger die bloemen legt bij het Bataclan-theater in Parijs. Na de aanslagen op 13 november 2015, die meer dan 130 mensen het leven kostten, probeert Kristeva in haar lezing ‘Interpréter le mal radical’ die vraag te beantwoorden. Waar ligt de bron van het kwaad van de zelfmoordaanslagen?
We moeten die volgens haar in de eerste plaats niet zoeken in religieus fanatisme of onvrede met de maatschappelijke verhoudingen, maar in de driften van het onderbewuste. Van Sigmund Freud, de vader van de psychoanalyse, neemt ze het idee over dat de mens wordt gedreven door allerlei instincten. Die zijn volgens Freud terug te brengen tot twee basale driften: de levensdrift (eros) en de doodsdrift (thanatos). Eros omvat alle seksuele driften en de instincten die gericht zijn op zelfbehoud, terwijl thanatos streeft naar agressie, wreedheid en zelfdestructie. De levensdrift bindt samen en de doodsdrift vernietigt de banden.
Het is de doodsdrift die zich verwoestend ontlaadt in het geweld van de terroristische aanslagen, meent Kristeva. Om die reden is dit kwaad radicaal: de aanslagen zijn niet gericht op iets wat de aanslagplegers als ‘slecht’ beschouwen, maar op elk onderscheid tussen goed en kwaad, op de mogelijkheid van betekenisvolle relaties met andere mensen en ten slotte ook op zichzelf – de zelfmoordaanslag is daar het teken van. Alles moet ontbonden worden.
Volgens Kristeva is het radicale kwaad een dreiging die in ieder mens schuilgaat. Ieder mens kent de doodsdrift en bij iedereen kan die de overhand krijgen over de levensdrift. Tegelijk betekent dit dat het radicale kwaad te behandelen is. De mens die uiteenvalt door zijn vernietigingsdrang kan gereconstrueerd worden met therapie en met taal. Wie taal tot zijn beschikking heeft, meent Kristeva, kan de doodsdrift temmen.