Home Historisch profiel Patricia De Martelaere, de hartstochtelijke scepticus
De dood Historisch profiel Liefde Taal

Patricia De Martelaere, de hartstochtelijke scepticus

Je kunt niet leven als je alles voortdurend betwijfelt, maar leven zonder twijfel lukt ook niet, dacht Patricia De Martelaere (1957-2009).

Door Ira Pronk op 13 maart 2024

Patricia De Martelaere beeld ANP/Sijmen Hendriks

Je kunt niet leven als je alles voortdurend betwijfelt, maar leven zonder twijfel lukt ook niet, dacht Patricia De Martelaere (1957-2009).

FM4 waar is chaos Filosofie Magazine
04-2024 Filosofie magazine Lees het magazine

Wat hebben de minnaar, de schrijver en de filosoof met elkaar gemeen? Volgens Patricia De Martelaere (1957-2009) staan ze alle drie uiteindelijk met lege handen: de minnaar omdat het onvermijdelijk is dat zijn geliefde – tijdelijk of voorgoed – zal vertrekken, de schrijver omdat hij met de taal tevergeefs uitdrukking wil geven aan het onzegbare en de filosoof omdat zijn rede hem enkel twijfel, en dus geen zekerheid, biedt.

De Martelaere vervulde in haar leven alle drie de rollen. Ze geldt als een van de belangrijkste denkers van ons taalgebied. Op eigenzinnige wijze onderzocht ze in haar essays filosofische thema’s als liefde en verlangen, leven en dood, taal en tijd.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Aangrijpend

De Martelaere wordt in 1957 in Zottegem geboren en is als kind al uitzonderlijk begaafd. Ze is gepassioneerd over dieren, waarover ze later schrijft in haar roman De staart (1992) en in meerdere essays. Ook speelt ze piano, viool, gitaar en harp, en op haar zestiende wint ze de eerste prijs notenleer aan het Brusselse conservatorium. Haar derde passie is schrijven, een bezigheid die ze voor haar ouders verborgen hield. In een interview zegt ze hier later over: ‘Ik had zo’n zin dat ik in de wieg al schreef.’

Op haar dertiende publiceert ze haar eerste roman, de vijfde (!) die ze schreef. In die roman, De koning der wildernis, is de protagonist een jonge leeuw die in het oerwoud wordt gevangen en moet toezien hoe zijn moeder levend wordt gevild. Het leeuwtje wordt meegenomen naar een circus, waar het wordt getraind om allerlei kunstjes te verrichten. Daar raakt het verscheurd door een innerlijk conflict: tot zijn eigen ontzetting merkt hij dat hij zich hecht aan zijn mensenbaas – de vreselijkste onder alle diersoorten –, maar tegelijk snakt hij naar vrijheid.

Het is redelijk om te erkennen dat de rede ons niet redt

De leeuw weet te ontsnappen en leeft een tijd in het oerwoud, maar het verhaal loopt niet goed af. Hij wordt opnieuw gevangengenomen en werpt zich uit ellende tegen de tralies tot hij zwaargewond is en door een bewaker wordt gedood. De 13-jarige Patricia laat haar leeuw overdenken: ‘Je kan zelf beslissen wat je in je leven doet, maar wat je ook voor ogen hebt en probeert, alle wegen leiden naar eenzelfde punt: de dood. Al hetgeen ervoor komt zal je vergeten, van wat erna komt weet je niets.’

Wat opvalt in De koning der wildernis is De Martelaeres opmerkelijke combinatie van een diepe gevoeligheid, waarmee ze het leed van de leeuw be­schrijft, en een absolutisme, waarmee ze de leeuw de dood injaagt. Marja Pruis merkt in haar biografie van De Martelaere, getiteld Als je weg bent, op hoe uitzonderlijk het is dat zij dit werk al op zo’n jonge leeftijd schreef en ziet verwantschap met haar latere werk, waarin hevige verlangens en de dood terugkerende thema’s zijn. Dichter Herman De Coninck schreef over haar dat ze ‘als enige filosoof van dit taalgebied van filosofie niet alleen iets onacademisch, iets begrijpelijks, maar ook iets aangrijpends weet te maken’.

Opkomende zon

Na de middelbare school ging De Martelaere filosofie studeren aan de KU Leuven. Op haar 26ste voltooit ze haar proefschrift over David Hume, getiteld Hume’s ‘gematigd’ scepticisme: futiel of fataal? De dissertatie lijkt in eerste instantie een theoretische verhandeling over kenleer. Maar voor De Martelaere staat er meer op het spel: hoe moeten we leven met het existentiële feit dat vrijwel niets zeker is? En dat het enige redelijke om te doen is erkennen dat de rede ons niet redt?

De empirische filosoof David Hume (1711-1776) was een scepticus. ‘De rede zelf,’ zo vat De Martelaere zijn filosofie samen, ‘is niet bij machte op redelijke gronden te redeneren naar de toekomst toe.’ Volgens Hume kunnen we het bestaan van de buitenwereld, het ik of God niet bewijzen. Ook morele oordelen en wiskundige redeneringen zijn volgens hem fundamenteel betwijfelbaar. Het bekendst is zijn analyse van causaliteit: dat een biljartbal beweegt nadat die door een andere biljartbal is geraakt, wil nog niet zeggen dat die de beweging veroorzaakt heeft. We trekken die conclusie niet op basis van de rede, maar passen ervaringen uit het verleden toe op een nieuwe situatie. Maar wie kan met ze­kerheid zeggen dat de toekomst de lijn van het verleden zal volgen? Zo bekeken kunnen we er ook niet zeker van zijn dat de zon morgen opkomt, of dat vuur dan nog steeds hitte geeft.

Humes scepticisme is fataal én futiel, betoogt De Martelaere in haar proefschrift. Fataal omdat dit idee theoretisch gezien radicaal en onweerlegbaar is; futiel omdat dit scepticisme enkel een theoretische exercitie kan zijn. Mensen worden volgens Hume net als dieren bepaald door hun instinctieve neigingen en denkpatronen, die we simpelweg niet kunnen doorbreken. In een interview met Trouw vatte De Martelaere dat als volgt samen: ‘Zodra de filosoof zijn werkkamer verlaat, is hij zeker van de trap die hij afdaalt, en legt hij vol vertrouwen zijn kleren klaar voor de volgende dag.’

Met verwondering alleen zet je het denken niet in beweging

Hierin tekent zich ook de tragiek van de mens af. ‘De mens heeft van zichzelf een theoretisch, getormenteerd dier gemaakt, dat per se meer wil weten,’ schrijft De Martelaere in Het dubieuze denken (1996), een boek over scepticisme dat onder haar redactie verscheen. Maar desondanks blijft de mens een dier ‘dat niet meer kán weten en dat dus in de theorie alleen maar uitzichtloos zichzelf kan kwellen’.

Denken maakt de mens niet beter, oordeelt De Martelaere genadeloos, geheel in lijn met het denken van Hume. De mens zal altijd een dier blijven dat zich laat leiden door instincten. Denken en oordelen zijn instinctieve neigingen, die we nu eenmaal niet kunnen laten. In het essay ‘Moet men krabben waar het jeukt?’, dat ze in 1992 schreef voor Filosofie Magazine, vergelijkt ze filosoferen met krabben, ook al zo’n instinctmatige bezigheid. Het zou volgens haar beter zijn het niet te doen, aangezien het de jeuk alleen maar verergert. ‘Maar,’ vervolgt ze, ‘wie nooit heeft gekrabd, op een zwoele zomernacht, nat van het zweet, uitgeput en slapeloos, met het scherp van de nagels en tot bloedens toe, hopeloos en zonder verlichting – wie nooit heeft ondervonden hoe het genot uiteindelijk toch nog een gestalte kan worden van de kwelling – die heeft misschien toch een kleinigheid gemist.’

Leeg bed

Na haar promotie blijft De Martelaere werken aan de KU Leuven, waar ze hoogleraar wordt. Ze krijgt ook een aanstelling als hoogleraar aan de Katholieke Universiteit Brussel. Ze doceert de vakken hedendaagse wijsbegeerte, taalfilosofie en taoïsme. Ook blijft ze fanatiek schrijven. In Het dubieuze denken laat ze zien dat verwondering niet voldoende is om het denken in beweging te zetten. Al het denken begint bij twijfelen, stelt ze. ‘Het filosofisch denken is per definitie dubieus.’ De Martelaere betwijfelt in haar essays de aard van de werkelijkheid en komt daarbij vaak uit op het niets.

Zo ook in haar essay ‘Om niets te zeggen, of de nieuwe kleren van de keizer’, waarin ze schrijft: ‘Onder iedere geliefde ligt het lege bed’. Wat betekent het om dit te vast te stellen? Wanneer je dit constateert, ligt de geliefde er nog. Misschien hebben jullie net gevreeën, zweven de feromonen nog door de lucht en ruiken de lakens naar jullie zweet. De geliefde is op een zinnelijke en lijfelijke manier aanwezig. Alleen in gedachten is die vertrokken. Toch wijst de zin op een onomstotelijke waarheid: de geliefde kan en zal weggaan, verloren worden. In andere essays toont ze eenzelfde leegte aan onder de taal, onder de werkelijkheid, in het hart van het zelf en als doel van de kunst.

De mens is het enige dier dat het niets kan herkennen

In Wat blijft, haar essay voor de Maand van de Filosofie in 2002, werkt ze haar gedachten over het niets verder uit. De mens is het enige dier dat te midden van een volle werkelijkheid het niets kan herkennen, stelt ze daarin. In tegenstelling tot het dier wordt de mens niet alleen bepaald door causale wetten en instincten; hij kan als het ware een plaats innemen buiten zichzelf en zich van daaruit tot zichzelf verhouden. De keerzijde daarvan is, zo schrijft De Martelaere, ‘dat we worden achternagezeten en ingehaald door ons eigen “niets”, het spoor van leegte dat ons bewustzijn door alle dingen heen brandt en dat bij voorbaat alles onbevredigend maakt’.

In haar bekendste essay, ‘Een verlangen naar ontroostbaarheid’, denkt De Martelaere na over de vraag hoe we met die leegte omgaan, en dan vooral wanneer het op de liefde aankomt. De openingszinnen luiden: ‘Niemand verliest graag. En toch moeten we het allemaal leren.’ In navolging van Freud maakt ze een onderscheid tussen rouw en melancholie. Rouw is een gezond proces waarin de getroffene de realiteit onder ogen ziet. Dat is weliswaar vaak traag en pijnlijk, maar uiteindelijk wint de levenslust. De melancholicus daarentegen klampt zich vast aan de verlorene: hij is en blijft ontroostbaar. In die ontroostbaarheid schuilt een doodsverlangen.

Tai chi

Was De Martelaere zelf een melancholicus? Die interpretatie ligt voor de hand. De Martelaere zag de dood als verlossing voor de leegte die de mens kenmerkt, ‘omdat de dood het einde is van het bewustzijn en dus, paradoxaal genoeg, van het tekort dat ons van onszelf gescheiden houdt’. Ze schreef veel over de dood, vaak in haast romantische bewoordingen. Dat idee wordt bovendien versterkt door een tragische gebeurtenis in haar leven: de mysterieuze verdwijning van haar echtgenoot. In 1984 stapte hij op een veerboot naar Engeland, maar kwam daar nooit aan. Waarschijnlijk is hij van boord gesprongen.

Toch is het te kort door de bocht om De Martelaere als melancholicus te bestempelen. Dat doet geen recht aan de wijze waarop ze – zeker later in haar leven – het niets omarmt. Vanaf 2000 begint ze zich in het taoïsme te verdiepen. Ze maakte op praktische wijze kennis met deze oud-Chinese filosofie tijdens haar jarenlange beoefening van de gevechtskunst tai chi. Later leert ze Chinees en verdiept zich in de werken van Zhuang Zi en Lao zi.

Op het einde van haar leven – De Martelaere overleed op 51-jarige leeftijd aan een hersentumor – verzoent ze zich met het niets, dankzij het taoïsme. Veeleer dan het verlangen de wereld al denkend te doorgronden, stelt het taoïsme een levensweg centraal die draait om een verbinding met de wereld door juist los te laten. Ze schrijft in Wat blijft: ‘Om een eenheid te vormen met onszelf is het niet nodig het “niets” op te vullen, wat overigens onmogelijk is, maar het integendeel uit te breiden en te herkennen als onze “ware natuur”.’ De scepticus heeft een absoluut houvast gevonden: ‘Het is niets, dat blijft.’