Je zoon is met een vriendje aan het zwemmen in een meer. Plotseling zie je ze allebei onder water verdwijnen. Je sprint naar de waterkant. Maar naar wie zwem je het eerst? Dat een ouder allereerst zijn eigen kind zal proberen te redden is een teken van empathie, meent Ignaas Devisch, hoogleraar medische filosofie en ethiek aan de Universiteit Gent. ‘De grote kracht van empathie is dat je er alles voor over hebt om voor iemand te zorgen. Die totale overgave kun je niet voor iedereen opbrengen. Natuurlijk zul je proberen ook het vriendje te redden zodra je je zoon op het droge hebt. Maar deze situatie toont dat empathie ook een keerzijde heeft: wie zeer betrokken is bij een paar mensen, is minder betrokken bij de rest.’
Ignaas Devisch (1970) is een Vlaamse filosoof en schrijver. Hij werkt als hoogleraar medische filosofie en ethiek aan de Universiteit Gent. Daarnaast is Devisch directeur van de Belgische denktank Itinera, die overheden adviseert over maatschappelijke vraagstukken, en columnist van De Standaard. Van zijn hand verschenen onder meer Rusteloosheid (2016), Het empathisch teveel (2017) en Een kleine filosofie van grote emoties (2023).
Empathie is een essentiële voorwaarde voor goede zorg, volgens Devisch, maar kan zorg ook onmogelijk maken. ‘We moeten waakzaam zijn voor de valkuilen van empathie. Empathie kan je blik vernauwen tot een paar gevallen, ze maakt partijdig en kan je de zorg voor jezelf doen vergeten.’ Devisch schreef het boek Het empathisch teveel (2017), waarin hij waarschuwt voor empathie als wondermiddel voor alle maatschappelijke problemen. De gehele samenleving of gezondheidszorg baseren op gevoelens van medeleven vindt hij een slecht idee.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Waar hebben we het eigenlijk over als we het over empathie hebben?
‘Empathie is medeleven met wat je denkt dat de ander doormaakt. Ik zeg bewust: wat je dénkt dat de ander doormaakt, want weten doe je dat nooit. Dat is het mysterie genaamd mens: al woon je twintig jaar met iemand samen, je kunt nog totaal verbaasd zijn over wat die doet, voelt of zegt. En vaak is het niet eens helder voor jezelf hoe je je voelt. Je kent vast de ervaring dat je een keuze hebt gemaakt waarvan je je later afvraagt: waarom heb ik dit gedaan? Was ik dat wel? Als je jezelf al niet kunt kennen, kunnen ook anderen je nooit geheel doorgronden.
Maar al kunnen we de ander niet geheel doorzien, we kunnen ons wel op hem betrokken voelen. Daar, in de empathische betrokkenheid op de ander, ligt het vertrekpunt van zorg: je ziet iemand die zich in een kwetsbare positie bevindt en je voelt de neiging om diegene te helpen. Dat werkt het sterkst in de directe verhouding van de ene mens tegenover de andere. Stel: je loopt over straat en ziet iemand die op de stoep zit te huilen. Op zo’n moment valt de ander haast niet te negeren. Het zou absurd zijn om te zeggen: “Ik help jou niet, want ik moet eerst naar de bakker.”’
Leidt empathie altijd tot zorg?
‘Niet noodzakelijk, vooral niet als de afstand groter wordt. Als ik naar het avondjournaal zit te kijken, kan ik denken: goh, wat is het toch erg allemaal. Om vervolgens op de bank te blijven zitten en een zak zoutjes open te trekken. Vijf minuten later, lachend om het volgende programma, ben ik de mensen met wie ik medelijden voelde geheel vergeten. Empathie hoeft niet tot handelen aan te zetten.
Overigens is empathie niet hetzelfde als medelijden, al zijn de begrippen nauw verwant. Medelijden is vaak een trigger om tot empathie over te gaan. Iemand lijdt, je ziet het, en van daaruit voel je je op diegene betrokken. Maar er zijn ook gevoelens van empathie die niet uit medelijden voortkomen. Een gynaecoloog is zeer betrokken op een moeder die net is bevallen, maar dan vanuit het positieve: hij deelt mee in het plezier van nieuw leven.’
Helpen
Empathie speelt niet overal in de gezondheidszorg dezelfde rol, volgens Devisch. ‘Het hangt er vanaf wat de impact van een ziekte is, de ernst, de emotionaliteit. Als een oncoloog het empathisch vermogen mist om met patiënten om te gaan bij het diepe leed dat ze ervaren, is die een slechte oncoloog. Die eigenschap is minder van belang bij een radioloog die beeldmateriaal bekijkt en weinig met patiënten in contact komt. Maar ook die zal zich betrokken voelen bij de patiënt voor wie hij een diagnose stelt. Dat is deel van het vak: als je voor een zorgberoep gaat studeren, doe je dat – los van andere motieven zoals geld of status – om mensen te helpen.’
Toch wordt studenten geneeskunde soms geleerd om empathie uit te schakelen.
‘Zorgen betekent een balans vinden tussen betrokkenheid en afstand. Je moet afstand houden tot de mensen voor wie je zorgt, omdat je aan je betrokkenheid ten onder kunt gaan. Niemand houdt het vol het leed van iedere patiënt op zijn schouders te nemen. Wat geneeskundestudenten geleerd wordt is een vorm van professionaliteit: je kunt je patiënten niet allemaal als je directe naasten behandelen, je kunt niet voor iedere patiënt voelen wat je voor je eigen kind voelt.
‘Je kunt niet met iedereen meeleven’
Bovendien vernauwt empathie ons bewustzijn. Uit medeleven doneren we geld voor die ene baby met een zeldzame ziekte die op televisie komt, maar we zien tegelijkertijd de tienduizend andere baby’s over het hoofd die ook dat medicijn nodig hebben. Empathie is partijdig, en dat is op zich niet verkeerd. Hierdoor zorgt een ouder beter voor zijn eigen kinderen dan voor andere kinderen. Maar in de gezondheidszorg kunnen we niet zo te werk gaan. Als een dokter je niet zou helpen omdat hij je niet sympathiek vindt, zou je terecht woedend zijn.’
Valt empathie wel uit te schakelen?
‘Als ik kijk naar een kind dat lijdt, maak ik niet eerst een rationele afweging of ik zal meeleven – ik heb mij al empathisch opgesteld. Maar er zijn ook situaties waarin ik mijn spontane emotie onbewust zal uitschakelen om te overleven. Stel dat je in Gaza werkt of in een veldhospitaal in een rampengebied. Dan weet je: ik kan maar 5 procent van de mensen helpen en de andere 95 procent hebben mijn hulp evenveel nodig, maar als ik mij verlies in mijn empathisch gevoel en blijf zorgen zonder te eten en te slapen, ga ik eraan onderdoor.
Wat in dit soort rampsituaties belangrijk is, is dat de keuzes vooraf al gemaakt zijn. Als een chirurg in een rampgebied elke keer opnieuw moet kiezen: jij mag leven en jij moet sterven, dan belandt hij al snel in een morele burn-out. Door van tevoren triagesystemen te bedenken komt het gewicht van de keuzes niet geheel op de schouders van de arts terecht. Betekent dat dat de chirurg niet meeleeft met al die anderen? Natuurlijk niet, maar het gaat erom vol te houden in datgene wat van hem gevraagd wordt: de mensen helpen die op zijn snijtafel liggen.’
Zelfzorg
Goede zorg betekent ook dat je jezelf er niet in verliest, volgens Devisch. ‘Ook morgen moet je er staan voor al die anderen. Dat vraagt om zelfzorg, om egocentrisme, en dan niet in de moralistische zin van het woord. Je moet voor jezelf zorgen om voor anderen te kunnen zorgen. En we moeten goed voor ogen houden dat empathie niet het enige bindmiddel is tussen mensen. Empathie is ontstaan in de primordiale verhoudingen van de eigen kleine kring: je ouders, je kinderen, je vrienden, je geliefden. Daar komt die het best tot zijn recht. Maar om de gezondheidszorg of de samenleving draaiende te houden is meer nodig dan empathie.’
Wat hebben we dan nog meer nodig?
‘Onverschilligheid. “Werkbare onverschilligheid” om precies te zijn. Elke maand gaat een deel van mijn loon naar mensen die zorg nodig hebben, via de belasting. Dat betekent dat de persoon die ik help mij niet kent en ik hem niet. Dat betekent ook dat iemand niet eerst mijn empathie hoeft op te wekken om te worden geholpen. Dat zou misschien nog werken in een kleine gemeenschap van vijftig mensen, maar niet een samenleving van achttien miljoen Nederlanders of elf miljoen Belgen.
Vandaar de term “werkbaar”. Het is werkbaar dat we niet op individuele titel betrokken hoeven te zijn op iedereen die noden heeft. Als mensen in een ziekenhuis in Luik of Gent alleen zorg zouden krijgen als ik erbij zou staan, zou ik binnen de kortste keren niet empathisch, maar apathisch worden, en zouden al die mensen niet geholpen worden. Daar ligt dus de grens van empathie. Goede zorg heeft andere mechanismen nodig die complementair functioneren, zoals solidariteit: bijdragen aan de zorg van anderen vanuit het besef dat we evengoed zelf het slachtoffer hadden kunnen zijn.
‘De samenleving heeft naast empathie ook onverschilligheid nodig’
Niet alleen in de gezondheidszorg hebben we werkbare onverschilligheid nodig. We zijn tegenwoordig op de hoogte van alles wat zich in de wereld voordoet. We zien leed in Gaza, in Oekraïne, in Congo – we komen handen en geld tekort. Er zijn altijd veel meer mensen die je niet hebt geholpen dan wel. Maar je daar aldoor schuldig over voelen maakt het leven ondraaglijk.’
Hebben we niet een plicht tot zorg voor de wereld?
‘Natuurlijk moet je je blijven afvragen wat je kunt doen voor anderen. Maar je kunt niet anders dan grenzen stellen aan de mensen op wie je betrokken bent. Alle Menschen werden Brüder heet het bij Beethoven, maar dat is niet zo. Niet alle mensen zijn mijn Brüder – Poetin bijvoorbeeld niet. En ook de mensen met wie ik me wel verbonden weet kan ik niet allemaal helpen. Zorg voor iedereen, dat is een mooie leugen – maar het blijft een leugen.’
Het empathisch teveel. Op naar een werkbare onverschilligheid
Ignaas Devisch
De Bezige Bij
192 blz.
€ 22,99