Dit artikel is exclusief voor abonnees
Een andere ingang tot Frege is mogelijk, wanneer je zijn werk niet als een begin- maar als een eindpunt van een culturele ontwikkeling ziet, en het plaatst tegen de achtergrond van omwentelingen in zijn tijd. Dit is het perspectief van waaruit Lothar Kreiser zijn biografie over Frege schreef, een 660 pagina’s dik boek waaraan hij ruim twee decennia werkte. Uitgebreid legt Kreiser verantwoording af voor de manier waarop hij in zijn biografie te werk gaat: hij kiest voor een hermeneutische benadering en hij verstaat daaronder een nauwkeurige reconstructie van die omstandigheden die het werk van Frege mogelijk hebben gemaakt.
Het resultaat is indrukwekkend. In zeven lijvige hoofdstukken zoomt Kreiser in op aspecten van Freges leven, werk en tijd die de gangbare reputatie van hem als een degelijke, integere en vanwege de inhoud van zijn werk nogal saaie logicus nuanceren. De hoofdstukken breken met de chronologie. In plaats daarvan heeft ieder hoofdstuk een andere thematische ingang tot Frege. Kreiser begint met Freges jeugd in Wismar, een kleine havenstad tussen Lübeck en Rostock aan de Oostzee. Geografisch gezien is Freges leven weinig turbulent: hij werd in 1848 in Wismar geboren, studeerde in Jena en Göttingen, doceerde en woonde vervolgens in Jena tot zijn emeritaat, wandelde vrijwel iedere zomer van Jena naar Wismar (400 km) en vice versa, keerde in 1918 naar zijn geboortestreek Mecklenburg terug, en daar, in Wismar, werd hij uiteindelijk in 1925 begraven. Jena en Mecklenburg, of – iets groter – Pruisen, vormden Freges vizier.
In de tijd dat Frege als student de universiteit van Jena bezocht, vond geleidelijk een hervorming van het Duitse onderwijs plaats. In de eerste helft van de negentiende eeuw had Jena als dé zetel van de Duitse filosofie na Kant gegolden. Het was de stad van onder meer Goethe, Schiller, Fichte, Schelling en Hegel. Goethes Bildungsideaal en Hegels idee van de filosofie als encyclopedie van alle wetenschappen vormden de pijlers voor de toen heersende opvatting van de filosoof als een vakman op ieder gebied. Deze opvatting had zich vertaald in de universitaire structuur: wiskunde en natuurwetenschappen waren in Jena ondergebracht in de faculteit filosofie.
Toen Frege daar in 1869 arriveerde, beleefde de universiteit de nadagen van deze roemrijke periode. Waar andere universiteiten hervormden tot moderne rijksuniversiteiten waaraan de encyclopedisch georiënteerde professor moest wijken voor de specialistisch ingestelde hoogleraar, balanceerde de universiteit van Jena nog op de twist van conservatieve en hervormingsgezinde docenten. De politieke omstandigheden maakten de zaken er niet eenvoudiger op. Het Duitse idealisme na Kant was ingrijpend beïnvloed door het verlies van Duitslands politieke macht in Europa. Met de overwinning van Pruisen op Frankrijk wist Bismarck echter de eenheid van het Duitse Rijk te herstellen. Waar in de wetenschap het eenheidsstichtende ideaal van kennis aarzelend vaarwel werd gezegd, werd dus in de politiek enthousiast de eenheid hersteld.
Dit streven naar eenheid is ook bij Frege aanwijsbaar. Niet alleen vereerde hij heel zijn leven Bismarck, ook zijn werk is aan dit eenheidsstreven onderhevig. Kreiser maakt dit overtuigend duidelijk aan de hand van de manier waarop een andere met Jena verbonden traditie in Freges werk doorklinkt. Deze traditie was begonnen met Leibniz’ ideaal van een characteristica universalis, een universeel tekensysteem gebaseerd op de wiskunde, dat de hele werkelijkheid tot uitdrukking moest brengen. Fichte zou een eeuw na Leibniz nog oproepen tot de afronding van dit project, en twee van Freges voorgangers in Jena (Krause en Fortlage) hadden de daad bij Fichtes woord proberen te voegen. Zij zagen de wetenschap niet als de som van haar afzonderlijke disciplines, maar gingen uit van de encyclopedische ordening van de werkelijkheid, die, als maar goed gezocht werd, wetenschappelijk te achterhalen moest zijn. Dit idee ligt niet zo ver af van Frege’s opvatting dat een wiskundige niets uitvindt, maar alleen de altijdgeldende ideeën achter de wiskundige symbolen blootlegt – reden waarom hij ook wel een platonist is genoemd.
Erkenning voor zijn werk vond Frege nauwelijks. In de jeugdherinneringen van Gershom Scholem aan zijn studietijd in Jena, al aan het einde van Freges carrière, staat: ‘Frege was stellig veruit de belangrijkste figuur op de faculteit der wijsbegeerte .. [Echter] in Jena was hij niet veel meer dan een aanhangsel dat alleen maar geduld en door niemand au sérieux genomen werd.’ Frege werd gedoogd, tegengewerkt en onderbetaald – zijn collega’s verdienden gemiddeld vijftien keer meer dan hij – en onbegrip viel hem te beurt toen hij volhardde in zijn poging de door hem ontworpen nieuwe logica verder uit te werken.
Frege zou nog meer tegenslag te verwerken krijgen. In 1902 ontving hij een brief van iemand die zijn werk grondiger bestudeerd had dan wie ook en die hetzelfde doel voor ogen bleek te staan: de herleiding van de wiskunde tot logische regels. In de brief echter werd Frege attent gemaakt op een fout die in zijn systeem was geslopen. De briefschrijver was Russell, en de paradox die hij in Freges werk vond zou mede de aanleiding zijn tot de grondslagencrisis van de wiskunde die logici de hele eerste helft van de twintigste eeuw bezighield, en die de ontwikkeling van de moderne logica inluidde.
De rest van zijn leven richtte Frege zich vergeefs op het herstel van het systeem dat hij met behulp van zijn Begriffsschrift had opgezet. Russell geloofde niet dat Freges aanpak vruchtbaar was, en daarom scheidden hun wegen zich al weer snel. Een aantal jaren later diende zich een nieuwe gesprekspartner aan, op wie Frege nu al zijn hoop vestigde. Eindelijk was er iemand met wie hij in zijn huiskamer van gedachten kon wisselen over de zaken die hem aan het hart lagen. In deze jonge man zag hij, net als Russell een paar jaar later, zijn opvolger. Dit was Wittgenstein. Maar nu eindelijk iemand de intellectuele leegte opvulde die Frege jaren had ervaren, kon hij het tempo waarin deze jongeman dacht niet bijhouden. Want naar aanleiding van Freges reactie op wat de Tractatus zou worden, schreef Wittgenstein aan Russell: ‘Ik heb mijn manuscript ook aan Frege gestuurd. Hij heeft mij een week geleden geschreven en volgens mij begrijpt hij er geen woord van.’
Zo bracht Frege de laatste twintig jaar van zijn leven eenzaam door. Hij was verbitterd toen hij in 1918, met de financiële steun van Wittgenstein, naar Bad Kleinen in Mecklenburg verhuisde. Nieuwe politieke ontwikkelingen, met name de opkomst van de sociaal-democraten en de katholieke centrumpartij, beschouwde hij als een bedreiging voor de Duitse eenheid. Bismarck bleef zijn ideaal, ook in de tijd na de Eerste Wereldoorlog, toen het Duitse eenheidsstreven steeds meer verbonden raakte met xenofobie, zelfverheerlijking en anti-semitisme. Uit het dagboek dat Frege bijhield, blijkt dat ook hij vatbaar was voor de retoriek van het opkomende nationaal-socialisme. Kreisers biografie eindigt dan ook met de zwarte schaduw die geleidelijk over het Duitse culturele landschap trekt op het moment dat Frege in 1925 zijn laatste adem uitblaast.
De tragiek die Freges levensloop domineert klinkt helaas ook in de biografie door. Kreiser, uit Leipzig afkomstig en dus nauw verbonden met de regio waarin Frege leefde, heeft een interessante vorm aan zijn biografie gegeven, maar zijn formuleringen en opvattingen doen vaak hopeloos ouderwets aan. Veel in de biografie getuigt van een overspannen drang een zo volledig en verantwoord mogelijk beeld te geven van de ontwikkelingen die Freges leven en werk hebben bepaald. Daardoor kleeft aan zijn biografie de onleesbaarheid die ook Freges werk typeert. Kreiser schreef zijn biografie in de periode waarin de nieuwe Duitse eenheid tot stand kwam. Het is de vraag in hoeverre Kreisers verouderde en vaak nogal starre invalshoek mede is bepaald door de beperkingen die in de DDR aan wetenschapsbeoefening waren opgelegd. In plaats van in een biografie is Kreisers prestatie uitgemond in een encyclopedisch supplement bij Freges Verzameld Werk. Misschien verklaart dat de raadselachtige kaft die Meiner Verlag de biografie heeft gegeven. G. Frege, Leben Werk Zeit staat erop. Nergens is de naam van Kreiser te bekennen.
Gottlob Frege, Leben – Werk – Zeit, door Lothar Kreiser, uitg. Felix Meiner Verlag, Hamburg 2001, 660 blz., 168 DM.