Tijdens zijn ingenieursstudie in Manchester wijst een van Wittgensteins studiegenoten hem op Russells The Principles of Mathematics, waarna hij al snel een grote belangstelling ontwikkelt voor de grondslagen van de logica. In de zomer van 1911 is hij bij zijn familie in Wenen, en besluit hij naar Jena te gaan om een bezoek te brengen aan de Duitse filosoof en wiskundige Gottlob Frege, aan wie hij enkele filosofische ideeën voorlegt. Hoewel Frege naar Wittgensteins zeggen de vloer met hem aanveegde, gaf hij hem een goed advies: ga naar Cambridge, naar Russell.
Op 18 oktober 1911 drinkt Russell thee met een collega wanneer Wittgenstein zijn kamer binnenstapt. ‘Een onbekende Duitser kwam binnen’, schreef Russell diezelfde dag nog aan een vriendin, ‘die amper Engels sprak, maar weigerde over te gaan in het Duits. Hij was naar Cambrigde gekomen om college bij mij te volgen.’ De dag erop zit Wittgenstein in de collegebanken, maar niet alleen daar. Hij maakt er een gewoonte van om Russell na college urenlang bezig te houden met monologen over logica. In een brief uit diezelfde tijd schrijft Russell: ‘Mijn Duitse ingenieur is volgens mij een dwaas. Hij is er van overtuigd dat niets empirisch kenbaar is. Ik vroeg hem toe te geven dat er geen neushoorn in de zaal aanwezig was, maar dat weigerde hij.’ Neushoorn of geen neushoorn, Russell zou al snel tot de conclusie komen dat Wittgenstein een genie was. Naar zijn idee zou Wittgenstein de problematiek rond de relatie tussen logica, taal en werkelijkheid oplossen.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog sluit Wittgenstein zich aan bij het Oostenrijks-Hongaarse leger. Ofschoon een patriot, was het Wittgenstein om iets anders te doen: ‘Nu heb ik de kans om een volwaardig mens te worden, omdat ik oog in oog sta met de dood.’ Russell, een overtuigd pacifist, verbaasde zich ondertussen zeer over het enthousiasme waarmee de Britse soldaten naar het front trokken. Deze houding was niet zonder consequenties: de universiteit ontsloeg hem en in 1918 zat hij een half jaar in de gevangenis wegens een anti-Amerikaans artikel. Toen hij aan het begin van de oorlog hoorde dat ook Wittgenstein zich had aangemeld, schreef hij in een brief: ‘Ik ben er zeker van dat hij de oorlog niet zal overleven. Hij is roekeloos, verblind en gek.’
Hotel Ponoma
‘Hij is iets minder gek dan voor de oorlog’, weet Russell in december 1919 vanuit Den Haag te vermelden, waar hij samen met Wittgenstein in het vegetarische hotel Ponoma de Tractatus stelling voor stelling doorloopt. Wittgensteins wens om Russell te zien was in vervulling gegaan, nadat hij in februari van datzelfde jaar als krijgsgevangene voor het eerst in jaren contact had gelegd. Ten behoeve van het treffen moesten twee problemen worden overwonnen. In de eerste plaats wilden de wijsgeren, zo kort na de oorlog, afspreken op neutraal grondgebied. Hun keuze viel op Nederland, want wat is immers neutraler dan Nederland? Dat leverde het tweede probleem op: hoe kon Wittgenstein, die voor de oorlog zijn erfdeel had weggeven aan broers en zussen de reis betalen? Omdat Wittgenstein geen geld wilde aannemen van Russell, stelde hij voor zijn huisraad in Cambridge voor honderd pond aan Russell te verkopen (‘De beste deal van mijn leven’, aldus Russell). Korte nachten voor Russell, omdat Wittgenstein ’s ochtends vroeg op zijn deur kwam bonzen om vervolgens, gewoontegetrouw, uren achtereen over logica te praten.
Om publicatie voor een uitgever aantrekkelijker te maken, schreef Russell een voorwoord bij de Tractatus, op basis van hun gesprekken in Den Haag. Na het lezen van het voorwoord is Wittgenstein geërgerd door het onbegrip van Russell. Deze schreef dat Wittgenstein pleitte voor een ideale logische taal, terwijl Wittgenstein meende duidelijk te hebben gemaakt dat het geheel van alle zinvolle proposities samenvalt met de wereld. De ontgoocheling dat zelfs Russell hem niet begreep, bracht bij Wittgenstein een grote zwaarmoedigheid teweeg. ‘Voor mij zou het misschien het beste zijn om op een avond te gaan liggen en niet meer wakker te worden.’ Met de eis van de uitgever om het voorwoord op te nemen, wordt de Tractatus in 1921 uiteindelijk toch gepubliceerd. Meer op aandringen van Russell dan van Wittgenstein overigens, want de laatste nam niet eens de moeite om de drukproeven in te kijken.
Russell en Wittgenstein zouden elkaar na deze verwikkelingen slechts sporadisch zien. Eén van die ontmoetingen vond plaats toen Wittgenstein in 1929 op basis van zijn Tractatus de titel PhD toegekend kreeg; als promotoren traden Russell en Moore op. Het moet een absurde situatie geweest zijn. De heren maakten, na elkaar jaren niet gezien te hebben, een praatje, waarna Moore en Russell Wittgenstein nog enkele vragen stelden en hem op inconsistenties wezen. Wittgenstein had er al snel genoeg van. Hij stond op, klopte ze allebei op de schouder en verliet de kamer met de woorden: ‘Jullie zullen er toch nooit iets van begrijpen.’
Dit is de derde aflevering van een serie over ontmoetingen tussen grote denkers