Home Filosofie en literatuur Historisch Profiel: Goethe
Filosofie en literatuur Historisch profiel Kunst Mens en natuur Politiek

Historisch Profiel: Goethe

Goethe wilde niet alleen dichter en schrijver zijn, maar ook een man van de wereld. Hij werd staatsman aan het hof van Weimar en hield zich bezig met mineralogie, anatomie, natuurkunde, plantkunde en filosofie.

Door Marco Kamphuis op 30 juni 2015

Johann Wolfgang von Goethe dichter filosoof beeld Moker Ontwerp

Goethe wilde niet alleen dichter en schrijver zijn, maar ook een man van de wereld. Hij werd staatsman aan het hof van Weimar en hield zich bezig met mineralogie, anatomie, natuurkunde, plantkunde en filosofie.

Cover van 07/08-2015
07/08-2015 Filosofie magazine Lees het magazine

Wie zich in het leven van Johann Wolfgang von Goethe verdiept, krijgt de indruk dat het menselijk bestaan helemaal niet zo moeilijk hoeft te zijn, als je het verstandig aanpakt. Toegegeven, Goethe was een bevoorrecht individu, maar zware beproevingen bleven hem evenmin bespaard als gewone stervelingen. Tekenend is een scène die zich voordoet tijdens de Pruisische veldtocht tegen de Fransen in 1792: wanneer Goethe zich bukt om een vijandelijke kanonskogel te ontwijken, valt zijn oog op een gesteente dat zijn interesse wekt, zodat hij te midden van dood en verderf zijn hart kan ophalen aan mineralogische onderzoekingen. Een kwestie van zijn eeuwige nieuwsgierigheid, vast en zeker, maar ook het gevolg van een keuze: waren de omstandigheden miserabel, zonder dat hij er wat aan kon veranderen, dan bestudeerde Goethe de natuur. Waar je bewust je aandacht op richt, dat bepaalt voor een groot deel je leven.

Goethes autobiografische werk toont dat hij niet alleen rijk was aan literair talent, maar ook aan levenswijsheid. En aangezien een goed voorbeeld meer inspireert dan een goed advies, zou je beter Goethe kunnen lezen dan handboeken over de levenskunst.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Gevoel van eigenwaarde

Goethe werd in 1749 in Frankfurt am Main geboren. Zijn grootvader van moederskant was schout, de hoogste ambtenaar van de burgerij; grootvader van vaderskant begon als kleermaker, maar werkte zich op tot hotelhouder en wijnhandelaar en vergaarde een fortuin. Goethes vader bleek minder ambitieus, hij studeerde rechten, maar had geen echte loopbaan. Hij stimuleerde daarentegen de bijzondere talenten die hij en zijn vrouw al vroeg in hun zoon ontdekten. In een gelukkig gezin, met een jongere zus die haar broer adoreerde, ontwikkelde Wolfgang een solide gevoel van eigenwaarde.

Bevoorrecht was hij in meerdere opzichten. Bij het milieu waarin hij opgroeide (de welstand en het aanzien van de hoge burgerij) kwam het feit dat hij hoogbegaafd was. Als jongetje beheerste hij al Italiaans, Frans, Engels, Latijn en Grieks, en de beginselen van Hebreeuws. Hij las alles wat hij te pakken kon krijgen, en verwerkte het gelezene door razendsnel stukken in dezelfde stijl te schrijven. Hij werd om zijn literaire vorderingen bewonderd door zijn omgeving, en het moet gezegd dat hij er zelf ook niet ontevreden mee was. En dan had hij ook nog eens zijn uiterlijk mee. Goethe was, kortom, iemand die het zou gaan maken. Met zijn ambitie was niets mis. Toen hij zeven jaar was, hoorde men hem zeggen: ‘Wat voor andere mensen volstaat, kan mij niet bevredigen.’

Op aandringen van zijn vader ging hij rechten studeren, eerst in Leipzig. Toen hij, herstellend van een zware longziekte, de talrijke gedichten herlas die hij uit zijn mouw had geschud, vond hij ze oppervlakkig. Hij zocht verdieping in religie. Vrienden van zijn moeder hingen het piëtisme aan, een spiritueel protestantisme waarin het onderzoek van de eigen zielenroerselen in verhouding tot God centraal stond. De omgang met de piëtisten stimuleerde Goethes zelfreflectie, maar het ware geloof bleek voor hem niet weggelegd. Uiteindelijk miste hij het christelijke zondebesef, hij zag niet in waarom hij God om vergeving moest vragen voor zijn menselijke natuur. Terwijl de piëtisten tijdens hun gebedsdiensten graag in het halfdonker zaten, hield Goethe van het licht; hij had waardering voor de heidense zonnecultus waarin de opgaande zon als schepper wordt aanbeden. Zijn toenadering tot de religie was tijdelijk – hij wilde volgens eigen zeggen ‘zijn gehechtheid aan de wereld’ niet kwijt – maar het blijvende gevolg van deze episode was dat hij door introspectie een indrukwekkend psychologisch inzicht ontwikkelde, dat zijn jong verkregen literaire ambachtelijkheid completeerde.

Geniale scheppingsdrang

Goethe vertrok naar Straatsburg om verder te studeren. De grote bezienswaardigheid van de stad was de domkerk, waarvan hij de toren beklom om zijn hoogtevrees de baas te worden – iets wat we nu gedragstherapie door ‘exposure’ zouden noemen. Zelfoverwinning, dat was belangrijk voor hem, ook tijdens zijn latere wandelingen in het hooggebergte. Uiteindelijk haalde hij zijn kandidaatsdiploma rechten, en ging in Frankfurt aan de slag als advocaat. Hij nam dat vak echter niet overdreven serieus en reserveerde zijn ambitie voor een historisch toneelstuk, waarmee hij meteen groot succes had. Daarnaast ontwikkelde hij als (meedogenloos) literatuurcriticus een verrassende esthetica. Tegenover de heersende opvatting dat kunst een nabootsing van de natuur was, stelde Goethe dat het ‘genie’ (dat begrip kwam in die tijd op) de schoonheid juist op de natuur veroverde. Met zijn scheppingsdrang bood de kunstenaar tegenspel aan de natuur. Deze drang tot creatieve expressie en het overwinnen van weerstand was de aard van het genie – en in zoverre toch onderdeel van de natuur.

Op latere leeftijd zou Goethe wijzen op een diepe verwantschap tussen kunst en natuur: ze dienen geen doel buiten zichzelf. ‘Het inzicht dat elk schepsel omwille van zichzelf existeert en dat bijvoorbeeld de kurkboom niet is gegroeid opdat wij onze flessen kunnen afsluiten, dat heeft Kant met mij gemeen en het verheugde me hem daarin te herkennen’, lezen we in Eckermanns Gesprekken met Goethe. En net als Kant vond Goethe dat kunst precies evenveel recht had als de natuur om te handelen zonder doel. Of kunst nuttig of nutteloos is, doet niet ter zake; kunst is autonoom.

Om ervaring op te doen op het gebied van staats- en bestuursrecht ging Goethe naar Wetzlar, waar hij verliefd werd op een meisje dat al verloofd was. Zijn liefde voor deze Lotte en zijn vriendschap voor haar verloofde was een van de inspiratiebronnen voor Het lijden van de jonge Werther, de briefroman die hij in drie maanden tijd schreef.

Het is niet uitsluitend onbeantwoorde liefde die Werther tot zelfmoord drijft. Goethe heeft later geschreven dat zijn held aan taedium vitae – afkeer van het leven – leed, en dat hij daar zelf in zijn jeugd ook niet onbekend mee was, sterker, dat hij ook aan zelfmoord dacht en een dolk op zijn nachtkastje had liggen. Het leven, met name de voortdurende herhaling die zelfs de meest verheven zaken tot sleur maakt, kan volstrekt onbeduidend lijken, waardoor iemand in zichzelf gekeerd raakt. ‘Ik keer terug in mezelf, en tref er een wereld aan’, schrijft Werther. Dat moet je in geval van neerslachtigheid dus juist niet doen, volgens Goethe; in plaats van je in jezelf opsluiten moet je je openstellen voor het leven – eraan deelnemen, om te beginnen met het vervullen van je dagelijkse plichten. De toelichting met dit nuchtere advies schreef Goethe echter pas vele jaren later; bij het verschijnen van Werther zag men het boek juist als een romantische verdediging van zelfmoord. Het boek was in heel Europa een ongekend succes, men ging zich kleden als Werther en een hardnekkige mythe wil dat het boek tot een golf van zelfmoorden leidde. Werther luidde mede de Sturm-und-Drang in, een beweging van jonge, het gevoel verheerlijkende schrijvers die zich oorspronkelijke, onafhankelijke genieën waanden. Het was het begin van de sterrencultus rond schrijvers. 


Weimar

In 1775 nodigde hertog Karl August de beroemde auteur uit naar zijn hof in Weimar te komen, ongeveer zoals zijn oom, Frederik de Grote, Voltaire had proberen aan te trekken. Goethe gaf daar gehoor aan omdat hij weg wilde uit Frankfurt, weg van onzekere liefdesverhoudingen, maar ook uit innerlijke onvrede. Hij vond zijn literaire succes weliswaar verdiend, maar het was toch wel erg gemakkelijk gekomen, en hij was eraan toe weerstand te overwinnen. Het was bepaald geen vanzelfsprekende beslissing, voor een schrijver die zijn carrière zo glansrijk was begonnen, om zich te richten op wereldse zaken waar hij geen enkele ervaring mee had. Enerzijds wilde Goethe zich niet tot de wereld van de geest beperken, anderzijds zag hij in dat hij zich als man van de geest pas goed verder kon ontwikkelen door de wisselwerking met het praktische leven. Hij wilde de dichter verrijken met de man van de wereld. Aan de zijde van de jonge hertog van Weimar, die verrukt was van Goethe en overtuigd van diens capaciteiten, werd hij staatsman, verantwoordelijk voor zaken als wegen- en mijnbouw, brandveiligheid en hervormingen binnen het leger, en hij verrichtte belangrijke diplomatieke diensten. Al telde de onafhankelijke staat Weimar niet meer dan tachtigduizend inwoners, met deze nieuwe verplichtingen waren wel mensenlevens gemoeid en Goethe maakte de literatuur welbewust ondergeschikt aan het politieke handelen. In zijn dagboek schreef hij, onderstreept en met uitroeptekens: ‘Regeren!!’

Het lukte hem aanvankelijk goed om ‘ondergedompeld in de wereldse bedrijvigheid’ te blijven schrijven. Daarbij werd hij geholpen door zijn gewoonte zijn huis op te ruimen, papieren te ordenen en ‘ouwe troep’ te verbranden – in een opgeruimd huis blijft de geest helder. Hij verbaasde zijn omgeving met zijn vermogen alle taken, zelfs de meest alledaagse en vervelende, met toewijding te verrichten. Doen wat op het moment zelf passend en vereist is, alsof dat het allerbelangrijkste is –  het stond ver af van de wereldvreemdheid van de Sturm-und-Drang, maar Goethe maakte het zich eigen. Overigens vond niet iedereen dat hij in zijn voordeel veranderde; als staatsman en diplomaat kon hij zich de studentikoze bevliegingen waar hij berucht om was niet veroorloven, hij werd formeler in zijn gedrag, soms stijfjes en koel. Volgens Goethe zelf was het ‘niet meer dan natuurlijk dat men van serieuze zaken serieus wordt’.

Zachtjes pratende natuur

Vanwege zijn bemoeienis met de mijnbouw begon hij de mineralogie te bestuderen, daarna volgden anatomie en plantkunde, eveneens vanuit een praktische behoefte, maar al snel werd de natuurstudie een ware liefhebberij. Hij ervoer de rust van de ‘grote zachtjes pratende natuur’ als een heilzaam tegenwicht van de ‘snelle bewegingen’ van zijn gemoed, maar in dit verband moet ook zijn belangstelling voor Spinoza genoemd worden. Deze filosoof werd rond 1785, ruim een eeuw na zijn dood, volop besproken. Spinoza bestreed het bestaan van God als een bovenaardse macht die zich laat aanbidden en die zielen een plaats in de hemel of de hel toewijst. Hij zag God in alles wat is, dat wil zeggen in onze geest en de ons omringende materie, waartoe ook ons lichaam behoort. ‘Godsliefde’ kwam daarom neer op kennis van de Natuur, en deze kennis was het enige wat een mens houvast bood. Goethe voelde zich aangetrokken tot Spinoza’s gelijkstelling van God en Natuur, en de natuurwetenschappen boden hem steun in de moeilijkste tijden.

Ondertussen kon zijn verheffing in de adelstand niet voorkomen dat het leven in Weimar hem ging tegenstaan. Zijn ambtelijke en artistieke bestaan kwamen uiteindelijk toch in conflict met elkaar, het eerste veroverde te veel terrein op het tweede, en Goethe vroeg zich zelfs af of hij nog wel kunstenaar was. Deze verscheurdheid komt tot uiting in zijn toneelstuk Torquato Tasso, over de historische Italiaanse dichter en diens opponent, een pragmatisch politicus. In een brief schreef Goethe: ‘Eigenlijk ben ik voor schrijver in de wieg gelegd.’

Voor een grondig zelfonderzoek, noodzakelijkerwijs ver weg van zijn dagelijkse omgeving, vertrok hij naar Italië, het land waar hij altijd naar verlangd had. Rome, Napels, Palermo… Goethe voelde zich vrij, zorgeloos, herboren als kunstenaar. Teruggekeerd in Weimar, na een reis van bijna twee jaar, verlangde en kreeg hij verlichting van zijn bestuurlijke taken, opdat hij meer tijd had voor wetenschap en kunst. Na deze welkome onderbreking kwam zijn leven weer op gang, zijn creativiteit nam toe, hij ging samenwonen (een schandaal) met het volksmeisje Christiane Vulpius en kreeg een zoon met haar. Met tegenzin verliet hij het huiselijk geluk om met de hertog, die Pruisische troepen aanvoerde, ten strijde te trekken tegen het leger van revolutionair Frankrijk. Goethe was een tegenstander van de Franse Revolutie. Hij gaf toe dat het volk door de aristocratische klasse werd uitgebuit, maar hoopte op geleidelijke, van bovenaf doorgevoerde hervormingen. Hij hield van orde; een radicale omwenteling kon alleen maar onheil brengen. Zijn veldtocht resulteerde in succesvol mineralogisch onderzoek en een verpletterende militaire nederlaag.

Schiller

Thuisgekomen sloot hij vriendschap met de opkomende schrijver Friedrich Schiller (1759-1805). De twee waren in veel opzichten tegenpolen, en hun idee was dat ze dus complementair waren en veel van elkaar konden leren. Affectie was leuk en aardig, vond Goethe, maar het ging erom verder te komen in het leven, en deze vriendschap bood daartoe mogelijkheden. In het filosofische adagium ‘ken uzelf’ had hij niet veel vertrouwen, je kunt immers niet buiten de grenzen van je eigen waarneming stappen, en hij gebruikte de vlijmscherpe analyticus Schiller als spiegel die de waarheid spreekt. Op zijn beurt leerde de rationalist Schiller van het vertrouwen dat zijn oudere vriend in intuïtie stelde – van Goethe werd gezegd dat hij leefde met ‘de zekerheid van de slaapwandelaar’. Een voortdurende uitwisseling van ideeën was de basis van hun innige vriendschap, en toen Schiller op 46-jarige leeftijd stierf, zei Goethe: ‘Ik verlies nu een vriend en met hem de helft van mijn bestaan.’

Op Schillers dood volgde een nieuwe catastrofe: de nederlaag van Pruisen tegen Napoleon en de bezetting van Weimar. Franse troepen namen hun intrek in Goethes huis en voor de eigenaar dreigde meermaals levensgevaar, dat hij zoals gebruikelijk pareerde met natuurwetenschappelijke studie. Toen de rust enigszins was hersteld, schikte Goethe zich opmerkelijk snel in de Franse overheersing, mogelijk geholpen door het Legioen van Eer, dat Napoleon, groot liefhebber van Werther, hem opspeldde.

Napoleon was verslagen en Weimar bevrijd toen Christiane, inmiddels officieel Goethes vrouw, na een ziekbed overleed. Daags erop voerde hij natuurkundige experimenten uit. Het nadeel van oud worden is dat je iedereen overleeft: na Karl August, vriend en beschermheer, stierf ook Goethes zoon. Zijn eerste reactie: ‘Ik heb altijd geweten dat ik een sterveling heb verwekt.’ Hij bleef altijd bezig, altijd nieuwsgierig tot hij op 82-jarige leeftijd een flinke verkoudheid opliep tijdens een ritje met de koets. Dat bleek het einde van een man van de geest die tegelijk een man van de daad was, iemand die zich in een vrij uur van de veldslag onverstoorbaar verdiepte in het natuurkundig lexicon. Een homo universalis die nauw verbonden was met de maatschappij, zelfs een alliantie met de macht aanging, en toch onafhankelijk en eigenzinnig bleef. Een ongelooflijk scherp denker, die vertrouwde op zijn intuïtie. Iemand die tegenstellingen gebruikte om op te klimmen.