Weten is zien – Plato (ca. 427-347 v.Chr.)
Als je ’s nachts door het bos rijdt, kun je midden op de weg verrast worden door een dier, dat op zijn beurt verrast wordt door de koplampen van de auto. Het dier kijkt je aan, zijn ogen schitteren helder. Je weet dat die ogen het licht van de koplampen slechts reflecteren, maar toch lijken ze licht te geven.
De oude Grieken merkten dit ‘licht’ in de ogen van dieren en mensen al op. Plato stelt dat de ogen een zacht ‘visueel vuur’ uitstralen, dat samen met het omgevingslicht de objecten om ons heen zichtbaar maakt. Voor Plato zijn de ogen dus een soort schijnwerpers.
Toch laten onze ogen ons volgens Plato niet zien hoe de wereld écht in elkaar zit. In zijn boek De republiek (ca. 375 v.Chr.) vergelijkt hij mensen met gevangenen in een donkere grot. We denken dat we de echte wereld zien, maar in werkelijkheid zijn dat slechts schaduwen op de muur. Om de waarheid te kennen moeten we ons losmaken van onze zintuigen en ons naar binnen richten. Volgens Plato weet onze ziel namelijk al wat de ware essentie van de dingen is, maar zijn we dit vergeten.