De eerste keer dat Michel Serres (1930-2019) een vrouw naakt ziet is als een menigte er een lyncht. Geweld is alomtegenwoordig in het leven van de jonge Franse filosoof: de burgeroorlog in het naburige Spanje, de Tweede Wereldoorlog, de bevrijdingsstrijd in de voormalige koloniën. Het dieptepunt is de atoombom, die in 1945 voor het eerst valt op Hiroshima. Voor Serres maakt de bom het noodzakelijk het wetenschappelijk optimisme radicaal te herdenken. ‘Ik vraag mijn lezers dit probleem te horen exploderen op elke pagina van mijn boeken.’
Dat verzoek lijkt eenvoudiger in te willigen dan het is. De gemiddelde Serres-lezer heeft vooral het idee dat zijn eigen hersenen exploderen. Hij leest over de universele mathematica van Leibniz, de strip Kuifje in Tibet, de sciencefiction van Jules Verne, de deltavlieger als de nieuwe engel, de chaostheorie. Wat heeft dat allemaal met Hiroshima te maken?
Serres is zich ervan bewust dat hij zijn lezer op het verkeerde been zet, maar dat ligt aan de lezer en niet aan hemzelf, meent hij. De gemiddelde lezer staat namelijk altijd al instabiel, doordat hij één been mist. Want óf hij heeft zijn opleiding gehad in de zogenoemde zachte wetenschappen – de humaniora –, óf hij heeft de zogenoemde harde wetenschappen bestudeerd – de natuurwetenschappen. In een wereld waarin beide disciplines zo veel mogelijk langs elkaar heen leven, valt het vrijwel niemand op dat hij maar op één been staat. Maar als iemand het werk leest van een auteur die zich door de kloof tussen alfa en bèta níét laat afschrikken, voelt de vaste bodem opeens uiterst wankel.
Mensen vormen niet alleen de wereld, de wereld vormt ons ook
Doordat Serres naast klassieke talen en filosofie ook wiskunde en natuurkunde heeft gestudeerd, heeft hij zelf vastere grond onder de voeten. Verder heeft hij de wereld in concreto leren kennen. Als kind scharrelt hij veel buiten rond, alleen al omdat er niet meer boeken in huis zijn dan de Bijbel. Zo helpt hij zijn vader – eigenaar van een steengroeve – met een sleepnet steen uit de rivier de Garonne te halen. Hij geniet van rugby, waarin zijn kleine geboortestad Agen groot is. Later vaart hij enkele jaren als marineofficier over de wereldzeeën.
Mede door die achtergrond ontwikkelt hij een afkeer van filosofen die de wereld grotendeels uit boeken kennen, die vooral gedachten van andere filosofen kopiëren en op basis daarvan op alles en iedereen kritiek leveren. Over de in Frankrijk lange tijd dominante Jean-Paul Sartre zegt Serres: ‘Hij verbrijzelt alles en begrijpt niets.’
Toekomstdromer
De jonge Serres gaat naar de beste scholen, inclusief de prestigieuze École Normale Supérieure, waar hij filosofie studeert. Toch verlaat hij die naar eigen zeggen als autodidact, omdat de dan dominante filosofische stromingen als marxisme en fenomenologie hem weinig zeggen. Eenmaal afgestudeerd blijft hij lange tijd een marginale docent wetenschapsgeschiedenis.
Niet alleen vindt Serres het filosofische en publieke debat inhoudelijk steriel, ook herinnert de vorm ervan hem te veel aan het geweld dat hij door zijn jeugdervaringen zo verafschuwt. Hij koestert de eenzame mens die in alle rust en stilte iets nieuws bedenkt. De filosoof moet in zijn ogen anticiperen op toekomstige gedachten en praktijken. Serres plaatst zichzelf daarmee – in elk geval in zijn eigen ogen – in de traditie van Plato, Pascal, Leibniz en Diderot. Die filosofen kunnen een goed verhaal vertellen en wetenschap, mythe, moraal en literatuur vermengen. Zo ontwikkelen ze de concepten die de uitvinder helpen het nieuwe te vinden en de maatschappij helpen om het nieuwe te verteren.
De tijd verloopt niet altijd lineair, maar kan zich plooien
De bom op Hiroshima valt, net als de huidige ecologische crisis, volgens Serres deels te verklaren uit het feit dat vanaf de achttiende eeuw de filosofen de wetenschappers steeds meer alleen laten. Daardoor raken ook wetenschap en maatschappij van elkaar vervreemd, en ontstaan het wetenschappelijk optimisme en het bijbehorende régime des révolutions. Die doctrines leren dat de wetenschap zich in een rechte lijn vooruit ontwikkelt, waarbij nieuwe ontdekkingen de oude achterhaald maken en het leven van de mens continu verbeteren. De maatschappij rest weinig meer dan ademloos achter de wetenschap aan rennen.
Dominantie
Serres heeft veel op deze visie aan te merken. Ten eerste klopt het beeld van lineaire vooruitgang niet, stelt hij. De moderne wetenschap zelf, met name de chaostheorie, leert dat de tijd niet altijd lineair verloopt. De filosoof wijst erop dat het Franse temps zowel ‘tijd’ als ‘weer’ betekent. Bij het weer merken we vaak genoeg dat in een complex systeem minieme onnauwkeurigheden in de beginmeting tot grote afwijkingen van de voorspellingen kunnen leiden. Maar ook de tijd kan zich vouwen en verdichten in plaats van netjes van A naar B te gaan. Neem een ‘nieuwe’ auto. Sommige onderdelen zijn misschien tien jaar geleden ontworpen. De technologie van de motor – voor de liefhebbers: de carnotcyclus – kan 200 jaar oud zijn. De wielen stammen uit het Neolithicum, dat 11.000 jaar geleden begon. Het nieuwe zit ’m voor Serres in de montage van de onderdelen: ‘Le temps ne coule pas, il percole’ (‘De tijd stroomt niet, hij filtreert’). Sommige dingen spoelen door het tijdfilter heen, andere blijven erin hangen.
Ten tweede vindt Serres dat wetenschappers ten onrechte het alleenrecht op rationaliteit claimen. Zij zijn niet de enigen die over rationele vermogens beschikken. Bovendien kunnen leken door de specifieke situaties waarin zij leven en werken de wetenschappelijke rationaliteit aanvullen. Het is gevaarlijk om niet te luisteren naar ambachtslieden, kunstenaars, zeelui en sporters.
Naast een sociaal contract moet er een contract met de natuur komen
Ten derde roepen nieuwe ontdekkingen nieuwe filosofische vragen op. Vóór de wetenschappelijke revoluties was de mens veel afhankelijker van de natuur. Daardoor draaide de moraal vooral om het onderscheid tussen dingen die wel en dingen die niet van ons afhingen. Een wijs mens maakte dat onderscheid en kon zich daardoor beter richten op de zaken waar hij invloed op had. Maar nu de mens de wereld steeds meer domineert vervalt dat onderscheid. Tegelijkertijd dringt zich door atoombommen en de ecologische crisis een nieuwe vraag op: hoe onze dominantie te domineren? ‘Zelfde oorlog, maar op een nieuw front,’ merkt Serres droog op. ‘Daar zijn we dan als de meesters van de aarde en de wereld, zeker, maar ons meesterschap zelf lijkt te ontsnappen aan ons meesterschap.’
Onze instituties lopen achter de feiten aan, stelt Serres, en kunnen ons niet goed helpen: ‘Onze tijd mist, op het desastreuze af, een programma van onderwijs en educatie.’ Wat de instituties wél kunnen bieden is spektakel dat onze aandacht afleidt van de crises. Denk aan voetbalwedstrijden en televisieprogramma’s. Zelfs van de ecologische crisis valt een spektakelstuk te maken. Als hij nog had geleefd had Serres de eco-challenges als voorbeeld kunnen nemen, waarin mensen elkaar online aansporen tot acties zoals een week lang niet warm douchen, om het klimaat te redden.
Vleugels
Hoe moeten we onze instituties dan aanpassen? De kern van Serres’ betoog is dat de mens zichzelf niet langer als losstaand van de wereld moet zien, maar juist als onderdeel van een web van relaties, als een knoop in een voortdurend transformerend interactief netwerk. Serres spreekt van de Biogée: we zijn niet alleen subjecten die het object ‘wereld’ vormen met onze kennis en praktijken; omgekeerd is de wereld ook een handelend subject dat ons als objecten vormt. Serres gebruikt een beeld uit zijn geliefde sport, het rugby: ‘De bal speelt en de teams plaatsen zich in relatie tot hem, niet omgekeerd.’
We moeten ‘een fundament bedenken dat vleugels aan de voeten heeft’. Dat fundament is de wetenschap, maar dan wel in een nieuwe vorm. Een vorm die – de tijd is niet lineair – verdacht veel overeenkomsten vertoont met die van voor de laat-achttiende-eeuwse scheiding van filosofie, wetenschap en maatschappij, van alfa en bèta. Serres wil de zachte wetenschappen harder maken en de harde zachter.
Niet voor niets schrijft de filosoof vijf boeken over Hermes, die zijn gevleugelde sandalen gebruikt om de boodschappen van de goden te verspreiden. De wetenschapper moet zich niet verschansen in zijn laboratorium, zich specialiseren, de wereld abstraheren en reduceren. Hij moet juist ‘pluridisciplinair’ werken. Binnen de wetenschap moet hij zich openstellen voor andere vakgebieden. Buiten de wetenschap moet hij contact zoeken met de leek en met de wereld zelf, met de details, de uitzonderingen.
Zo kan de wetenschapper mensen bewust maken van de complexiteit van wetenschap, in plaats van dat ze via onderwijs en media enkel panklare resultaten krijgen voorgeschoteld. Hij kan de verwevenheid van uiteenlopende zaken laten zien, de onzekerheden, de vragen, de losse eindjes. In plaats van het wetenschappelijk optimisme komt er zo een wetenschappelijk realisme. Alleen dan kan de wetenschapper doen wat hij moet doen: in de maatschappij spreken namens de wereld.
Daarmee is de wetenschapper essentieel voor het contrat naturel, het contract met de natuur, dat Serres wil, als aanvulling op het sociaal contract tussen mensen onderling in de traditie van Hobbes, Locke en Rousseau. In dit nieuwe contract krijgt behalve de mens ook de wereld zeggenschap. Maar dan moeten we wel eerst weten wat die te zeggen heeft.
Dat klinkt wellicht bekend. We kennen soortgelijke gedachten van de Franse wetenschapsantropoloog Bruno Latour (1947), die een parlement der dingen betoogt. Of, dichter bij huis, van de Ambassade van de Noordzee, die wil luisteren naar ‘de politieke stemmen van de dingen, planten, dieren, microben en mensen in en rond de Noordzee’.
Dat illustreert nog maar eens Serres’ idee dat de tijd niet altijd lineair verloopt, maar zich ook kan plooien. We beginnen Serres beter te begrijpen dankzij zijn navolgers. Zo maken ook recente rapporten over de klimaat- en de biodiversiteitscrisis Serres’ boek Het contract met de natuur uit 1990 begrijpelijker. En sinds 2019 kunnen we Serres’ opmerking uit het in 2009 verschenen Temps des crises beter plaatsen, dat de wereldwijde mobiliteit ‘het immuunsysteem van mensen blootstelt aan pandemieën waarvan we misschien op een dag niet weten hoe we erop moeten reageren’.
Serres zelf vergelijkt zijn oeuvre met eigeel, olie, citroensap, zout en eventueel wat mosterd. Losse ingrediënten, niets meer. Maar voeg ze bij elkaar en drie minuten later heb je mayonaise.