Home Disciplines Filosofische antropologie
filosofische antropologie
10 artikelen

Filosofische antropologie

Wat is de mens? Wat is de plaats van de mens in de kosmos? Wat is de grens tussen ziekte en gezondheid?

De mens wekt al sinds het begin van de wijsbegeerte verwondering op. Wat definieert onze menselijkheid ten diepste? En hoe moeten we kijken naar de processen die zich in ons afspelen, zoals rationaliteit, het gevoelsleven of het verlangen? Wat is het juist dat de mens zo uniek maakt onder de dieren? De vraag naar het verschil tussen mens en dier neemt nog altijd een belangrijke plaats in binnen de filosofie, en dan in het bijzonder binnen de discipline van de filosofische antropologie.

De vraag naar het wezen van de mens hoorde lange tijd in een grotere filosofie van de kosmos of het universum. In het bijzonder was dat het geval omdat de vraag naar de mens nauw samenhing met het religieuze systeem: de vraag naar God bepaalde voor een groot deel de plaats van de mens. Pas toen de godsdienst aan belang afnam, is de wijsgerige antropologie steeds meer een afzonderlijke discipline geworden.

Elke week aan het denken gezet over wat de mens tot mens maakt? Schrijf u in voor de gratis nieuwsbrief

Meld u aan voor onze nieuwsbrief

Ontvang elke woensdag het laatste filosofie nieuws, de beste artikelen van de week en af en toe een aanbieding.
Ontvang wekelijks het laatste filosofienieuws, de beste artikelen en af en toe een aanbieding.

Kort overzicht van de filosofische antropologie

Een van de oudste manieren om het wezen van de mens te beschrijven, is de mens van het dier te onderscheiden. De Griekse filosoof Aristoteles omschreef de mens als een animal rationale, een rationeel of denkend wezen. Het denken wordt zo het onderscheidende predicaat van de mens. In de loop van de geschiedenis zijn er zeer veel commentaren en variaties op deze definitie gekomen. Friedrich Nietzsche omschrijft de mens in De genealogie van de moraal bijvoorbeeld spottend als een ziek dier. Volgens cultuurfilosoof en wijsgerig antropoloog Max Scheler is de liefde dan weer het kenmerkende van de mens: de mens is een liefhebbend dier. Niet in het minst is de scheiding tussen mens en dier problematisch geworden omdat hedendaagse ontdekkingen duidelijk maken dat dieren meer ‘menselijke’ vermogens hebben dan altijd werd gedacht. Ook veel dieren hebben een complex gevoelsleven en kunnen in meer of mindere mate probleemoplossend denken.

Het tekort van deze definities van de mens confronteert de wijsgerige antropologie meteen met een van haar kernproblemen: hoe verhouden het geestelijke en het lichamelijke van de mens zich tot elkaar? Philosophy of Mind, de afgescheiden discipline die zich met de (menselijke) geest bezighoudt, buigt zich over die vraag. Een van de debatten die zich op dit domein afspelen, is de vraag hoe het mentale bewustzijn en het fysieke lichaam zich verhouden. Er lijkt een wederzijdse invloed te zijn, maar hoe kunnen stoffelijke materie en onstoffelijke geest elkaar beïnvloeden? Monistische theorieën begrijpen geest en materie als twee zijden van dezelfde medaille en moeten verklaren hoe ze van elkaar kunnen verschillen. Een fysicalistische positie begrijpt de geest vanuit fysieke processen en moet verklaren hoe uit materie geest kan ontstaan. Een idealistische positie begrijpt alles als geest en moet duidelijk maken hoe we de materiële werkelijkheid kunnen denken. Dualistische theorieën gaan uit van twee radicaal gescheiden substanties en moet verklaren hoe er wederzijdse beïnvloeding kan zijn.

De Duitse filosoof Martin Heidegger definieert de mens als Dasein, Er-zijn. De mens is niet in abstracto: hij is altijd in-de-wereld, tussen andere mensen, deel van een tijdgeest en cultuur. Als zodanig is er veel dat de mens aan zijn eigen bestaan niet te kiezen heeft. Heidegger noemt dit de geworpenheid van de mens.

Dit neemt echter niet weg dat de mens ondanks, of net dankzij, zijn geworpenheid de mogelijkheid heeft vorm te geven aan zijn eigen leven. Dit is volgens Heidegger de existentiële zijns-opdracht van de mens: in vrijheid het geworpen niet gekozen leven authentiek vormgeven. Mens-zijn is geworpen ontwerp.

In het spoor van Heidegger radicaliseren existentie-filosofen, of existentialisten, deze menselijke vrijheid. ‘De mens is gedoemd om vrij te zijn’, zegt Jean-Paul Sartre. Vrijheid is geen keuze. De mens heeft altijd de mogelijkheid om zijn handelen te bepalen, ook al is het nog zo moeilijk. Filosofen hebben deze radicale vrijheid vaak bekritiseerd: de mens wordt toch ook op allerlei manieren gedetermineerd? Maar voor existentialisten is radicale vrijheid het wezen en de definitie van de mens. De mens is vrijheid en er is geen andere vrijheid denkbaar dan menselijke vrijheid. Op deze manier wordt de menselijke existentie ook loodzwaar. Er is geen ik buiten je handelingen. Je bent wat je doet, je valt samen met je handelingsvrijheid. Hoewel deze vrijheidsgedachte na de Tweede Wereldoorlog filosofen en activisten wereldwijd inspireerde, kwam er in de loop van de twintigste eeuw meer nadruk op de zwaarte van deze vrijheid.

Een fundamenteel andere kijk op het mens-zijn heeft zijn wortels in de psychiatrie. Met het werk van psychoanalist Sigmund Freud wordt de mens een snijpunt of brandpunt van allerlei problematieken. Een onbewust driftleven drijft de mens voort. We zijn geen meester over onze verlangens, maar worden vanuit het lichaam bestookt met rustverstorende prikkels. Op die manier wordt ook de grens tussen normaliteit en waanzin minder scherp. Was men eerder geneigd psychologische problematieken als afwijkingen te beschouwen, dan belandt de mens nu op een graduele lijn tussen waanzin en normaliteit. Waar die grens precies getrokken wordt, is altijd sociaal bepaald. Er zijn dus geen ‘normale’ mensen en ‘geperverteerde’ mensen. Elke mens heeft perverse en normale neigingen, maar sommigen slagen er beter in te voldoen aan sociale normen dan anderen.