Home Psyche Sigmund Freud: ‘Het ik is geen baas in eigen huis’
Bewustzijn Psyche

Sigmund Freud: ‘Het ik is geen baas in eigen huis’

Volgens Sigmund Freud zijn we voortdurend in een conflict verwikkeld met de duistere en verborgen kanten van onze ziel - het onbewuste.

Door Annette van der Elst op 23 mei 2006

Sigmund Freud illustratie psychoanalyse beeld Ingrid Bockting

Volgens Sigmund Freud zijn we voortdurend in een conflict verwikkeld met de duistere en verborgen kanten van onze ziel - het onbewuste.

05-2006 Filosofie magazine Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

‘Ik had hem ’s morgens al gezien, toen hij met zijn gele tas de hoteltrap opliep. (…) Onze blikken moeten elkaar gekruist hebben. Hij lachte niet, ja eerder scheen het mij toe dat zijn gelaat betrok, en bij mij gebeurde iets vergelijkbaars, want ik was geroerd als nooit tevoren. De hele dag lag ik in dromen verzonken op het strand. Ik was ervan overtuigd dat ik, als hij mij zou roepen, geen weerstand zou bieden. Maar vooral was ik ervan overtuigd dat ik bereid was jou, ons kind en mijn hele toekomst op te geven. Daarin was ik vastbesloten, dacht ik (…) En toen ik hem de volgende dag niet meer zag, wist ik niet of ik teleurgesteld moest zijn, of opgelucht.’

In Arthur Schnitzlers Traumnovelle (1925) biecht Albertine haar man een fantasie op die, wanneer het lot anders was gelopen en haar fantasie werkelijkheid was geworden, haar dan nog rustige leven ernstig had kunnen verstoren. Het verlangen van Albertine is ‘sterker dan haarzelf’: ze is bereid er alles voor op te geven wat haar dierbaar is. (Driekwart eeuw later zal Stanley Kubrick met Eyes Wide Shut een verfilming maken van de Traumnovelle. Daarin is het Alice Harford (Nicole Kidman) die – stoned – haar verlangen aan haar man Bill Harford (Tom Cruise) bekent.)

Schnitzler (1862-1931), van oorsprong arts én psychiater, voerde in zijn romans, novellen en toneelstukken personages op die worstelen met hun angsten, liefde, erotiek, wensen en verlangens. Een al te menselijke, ja zelfs onvermijdelijke worsteling, want eigen aan de aard van de mens, vindt de Weense (zenuw)arts Sigmund Freud (1856 –1939), die zijn tijd -en plaatsgenoot Schnitzler bewonderde, maar lange tijd vermeed uit een ‘soort vrees zijn dubbelganger tegen te komen’. ‘Ik heb de indruk gekregen dat u intuïtief weet of misschien door een subtiele auto-analyse, van wat ik ontdekt heb door middel van moeizame arbeid’, schrijft hij in 1922 aan zijn literaire tegenhanger. Aan de ‘duistere’ en voor onszelf vaak verborgen kanten van onze ziel is geen echte ontsnapping mogelijk, stelt Freud. Sterker: we zijn in een voortdurend conflict verwikkeld, met onszelf en met anderen. Dit conflict met onszelf, deze verborgen kant van ons zielenleven geeft hij vorm in zijn theorieën van het onbewuste.

Die theorieën gelden niet slechts voor patiënten van de psychoanalyticus, maar onthullen eerder nog een universeel mensbeeld. Hoewel Freud bekend werd als de vader van de psychoanalytische kuur, bedoeld voor ‘gestoorde mensen’, zegt hij aan het eind van zijn leven dat hij zijn twijfels had over het strikt therapeutische succes van de psychoanalytische kuur. Psychoanalyse beveelt hij dan voornamelijk aan omdat zij onthult wat de mens het meest aangaat: zijn eigen, getroebleerde wezen.

Dromen

Freud baseerde zijn theorie van het onbewuste op de ervaringen met en van zijn patiënten, maar ook op zijn eigen ervaringen via de moeizame weg van introspectie. Na zijn autoanalyse, die hij in 1897 naar aanleiding van het overlijden van zijn vader begon, kreeg zijn theorie steeds meer gestalte. In Über Träume und Traumdeutungen (1900), het werk dat hij aan het einde van deze periode van zelfonderzoek schrijft, maakt hij een studie van belangrijke mechanismen van het onbewuste die zichtbaar worden in de droom (de droom is de stof waarvan we gemaakt zijn, aldus Freud): verschuiving, verdichting en verdringing. In de droom komen op een ‘verschoven’ manier gedachten en gevoelens tot uitdrukking waar we liever geen weet van hebben: een getrouwde vrouw is verliefd op een andere man, durft dat niet voor zichzelf te bekennen, en droomt niet van een affaire met hem, maar van een affaire met een onaantrekkelijke vriend van hem (wat een onzinnig verlangen lijkt).

Dit onbewuste toont zich niet alleen in de droom, maar dringt ook ongevraagd het bewuste binnen. De aanname van een onbewuste is ‘noodzakelijk en legitiem’, concludeert Freud in 1915 in Das Unbewusste: ‘Deze aanname (…) is noodzakelijk, omdat de gegevens van het bewustzijn in hoge mate onvolledig zijn; zowel bij gezonde als bij zieke mensen komen veel voorkomende psychische handelingen voor, die voor hun verklaring andere handelingen veronderstellen, waar het bewustzijn echter niets van getuigt.’

Deze aanname van een onbewust deel van de ziel noemt Freud het grondprincipe van de psychoanalyse. Hij stelt dat zijn ‘ontdekking’ van het onbewuste een radicaal einde maakt aan de illusie dat het autonome ‘ik’ meester is van zijn ziel: ‘Het Ik is geen baas in eigen huis.’ Niet onbescheiden, plaatst hij deze onthulling van de drijvende kracht van het onbewuste in het rijtje van de ontdekkingen van Copernicus en Darwin: revoluties die achtereenvolgens de aarde en de mens als centrum – en koning – van het universum hebben onttroond. Freud haast zich wel te zeggen dat de psychoanalyse niet als eerste deze ‘stap’ heeft gezet: ‘Eminente filosofen kunnen worden genoemd als haar voorganger [van de psychoanalyse] en voor alles de grote denker Schopenhauer, wiens onbewuste wil gelijk staat met de psychische aandrift van de psychoanalyse.’

Verborgen kracht

Het zou volgens Freud een misvatting zijn om het onbewuste te localiseren in een welomschreven, afgebakende plek in de menselijke geest. Het onbewuste is daarentegen dynamisch omdat het de vorm heeft van psychische processen die op een of andere manier doordringen tot in het bewuste. Hoe gaat dat in zijn werk? Freud maakt een onderscheid tussen het ‘voorbewuste’ en het ‘dynamisch-onbewuste’. De voorbewuste voorstellingen (resten van herinneringen, ooit bewuste voorstellingen) kunnen weer bewust worden. Dat geldt niet voor de ‘dynamisch-onbewuste’ gevoelens en gedachten, die zich slechts kunnen manifesteren in de vorm van erupties: afweer, (sommige) grappen, versprekingen en vergissingen en onbegrepen en ongewilde, vaak terugkerende gedragingen: een man is ervan overtuigd zachtaardig te zijn en toch maakt hij herhaaldelijk gemene opmerkingen.

Freuds opvatting van het onbewuste groeit steeds meer uit tot een mysterieus, nooit te ontraadselen ‘iets’, lichamelijke driften en verdrongen gevoelens die verbonden zijn met voorstellingen, wensen en gedachten die onvergankelijk zijn. In Das Ich und das Es (1923) begint hij over het Es te spreken dat niet meer zozeer een negatie van het bewuste is, gekenmerkt door het ontbreken van helderheid daarvan, maar een chaos, een heksenketel van spanningen, waarin Eros en Thanatos elkaar bestrijden. Eros heeft daar de ruime betekenis van aan voorstellingen verbonden seksuele driften, liefde en levenslust. Veel ongebruikelijker is het idee van Thanatos: de doodsdrift die er naar streeft het levende terug te brengen naar het levenloze. We moeten aannemen, zegt Freud, dat de doodsdriften wezenlijk stom zijn, en de geluiden van het leven meestal van Eros komen.

Het onbewuste krijgt ook een steeds belangrijker rol in de menselijke psyche. Het Es is de energiebron van onze persoonlijkheid, een drijvende én doelgerichte kracht. Het is het paard, met het Ik als ruiter, zegt Freud naar analogie met Plato’s metafoor van de verhouding tussen de ratio (wagenmenner) en de passies (paard). Het Ik, aldus Freud, moet de kracht van het paard beteugelen, met dat onderscheid dat de ruiter dit met eigen kracht probeert en het Ik met geleende kracht: de kracht van het Es. Het Ik is een door de invloed van de waarneming en de eisen van de buitenwereld, waarop we voor de bevrediging van driften, wensen en verlangens zijn aangewezen, afgescheiden deel van het Es. Dit Ik is zelf gedeeltelijk ook nog eens ondergronds en voor ons zelf ondoorzichtig.

DNA-profiel

Het Es is niet alleen een verborgen kracht, maar ook een kracht die het individu stoort, bedreigt en regelmatig haar eigen weg gaat, leert Freud: zoals de ruiter zich niet van het paard wil scheiden, en hem vaak niets anders overblijft dan zich er door te laten leiden, waarheen het ook wil gaan, zo kan het Ik soms niet anders dan zich op de wil van het Es te verlaten.

Het Es staat niet in dienst staat van het Ik en het is ook niet een extra ik, dat uiteindelijk hetzelfde zou willen als het (bewuste) Ik. Het is evenmin een verborgen ‘natuur’ in ons die zich automatisch afstemt op het behoud van onszelf of dan in ieder geval van onze soort. Dan zou Albertines verlangen wellicht een manifestatie van een verborgen instinct zijn, dat haar leidt naar een man met een beter DNA-profiel of krachtiger sperma, die voor – in overlevingstermen – sterker nageslacht kan zorgen – een gedachte van evolutionaire snit, die vooral in onze tijd populair is (van Elle tot impliciet uitgangspunt in de academische experimentele psychologie).

Even tussendoor… Meer lezen over Freud en andere grote denkers? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:

Meld u aan voor onze nieuwsbrief

Ontvang elke woensdag het laatste filosofie nieuws, de beste artikelen van de week en af en toe een aanbieding.
Ontvang wekelijks het laatste filosofienieuws, de beste artikelen en af en toe een aanbieding.

Maar juist deze gedachte dat de mens hoe dan ook – voor zichzelf of voor de soort – een harmonieus wezen is verwerpt Freud radicaal. De ‘natuur’ in ons is niet per se op ons welzijn betrokken. Dat is ook wat we in het genot kunnen ervaren, waarbij we niet meer bezorgd zijn om onszelf, waarin we een soort ik-loos genot ervaren en we volledig buiten onszelf zijn. Zoals Albertines verlangen niet allereerst gericht is op iets aangenaams, maar op een overgave aan een onbekende die haar zo raadselachtig heeft geraakt, een gevoel dat haar heeft ‘overvallen’. Waar Freud op wijst is dat het lustprincipe een dimensie van oneindigheid en grenzeloosheid in zich draagt, het gaat voorbij het lustprincipe. En dat gaat samen met een zekere onverschilligheid ten opzichte van alles wat de eens ingeslagen weg zou kunnen storen of belemmeren.

Zuiderzeewerken

Niet het Es, als een soort natuurkracht in ons die het beste met ons voorheeft, moet het Ik te hulp komen, eerder het omgekeerde is het geval: het Ik moet een dam werpen tegen de al te buitensporige krachten van het lustprincipe. De verovering van het Ik op het Es (‘wo Es war soll Ich werden’) vergelijkt Freud in Das Unbehagen in der Kultur (1930) met de Zuiderzeewerken, waar met de drooglegging van het Wieringermeer dan net een indrukwekkend begin mee is gemaakt. Het idee van de Zuiderzeewerken, leert Freud, is dat de zee – een vitaal element van het leven en de natuur – niet volledig wordt onderworpen, maar slechts teruggedrongen; en het gewonnen land moet voortdurend worden beschermd tegen nieuwe overstromingen.

Freud benadrukte dat de Zuiderzeewerken vooral cultuurwerken zijn (Kulturarbeit). En zo ligt de ook voor het levensbehoud noodzakelijke verzaking van de driften aan de basis van de cultuur. Eén van de vormen van deze verzaking is sublimatie, waarin de energie van het Es behouden blijft, maar het doel van onze verlangens verandert. Dit in tegenstelling tot verdringen, waarin de driften alleen maar worden ingeperkt. Die inperking zou juist vaak leiden tot het mislukken van sublimatie. Freud zag vooral artistieke creativiteit en wetenschappelijke nieuwsgierigheid als geslaagde producten van het sublimeren (en in iets mindere mate godsdienst).

Ook kunnen we ons in de sublimatie overgeven aan een ‘object’ buiten ons, een overgave vergelijkbaar met de overgave aan een liefdesobject. Cultuur is daarmee tegelijkertijd ook een mogelijkheid om onze verlangens te richten. Maar die cultuur heeft wel een prijs: omdat de excessieve krachten van het Es geen vrij baan kunnen krijgen leidt het onvermijdelijk tot onbehagen. Freud wijst zo op het onvermijdelijk tragische karakter van elke cultuur, en daarmee van de mens. Zo’n cultuur kan ook het Es slechts tot op zekere hoogte beheersen, schrijft Freud in Das Unbehagen. Wordt er meer van een mens gevraagd, dan ontstaat er in hem een opstand, een neurose of wordt hij simpelweg ongelukkig.

Klein Freud-woordenboek
Droomduiding
: zoeken van onbewuste wensen en fantasieën die aan de droom ten grondslag liggen. Met name in het dromen spelen mechanismen een rol als verschuiving (een emotie die hoort bij een bepaalde gedachte of voorstelling bindt zich aan een andere voorstelling of gedachte) en verdichting (waarbij verschillende gedachten of voorstellingen samen één gedachte of voorstelling vormen). Die mechanismen treden ook bij andere psychische processen op.
Es: geheel van met sterke emoties bezette driften, verdrongen gedachten en voorstellingen. Correspondeert met het onbewuste en vormt de basis van de ziel, omdat het ik zich eruit ontwikkelt. Is een stoorzender van de bewuste ik-strevingen en onttroont het autonome ik.
Ik: aanvankelijk het rationele deel van de ziel. Later (1920) definieert Freud ook een onbewust aspect van het Ik in de vorm van een ik-ideaal en een Über-ich.
Ik-ideaal: het geheel van bewust of onbewust gevormde idealen waar een persoon aan probeert te voldoen.
Libido: seksuele energie
Objectkeuze: keuze voor een persoon als liefdesobject
Onbewuste: (zie ook Es) onbewuste inhouden kunnen niet bewust gemaakt worden.
Über-Ich: geweten, dat bewust en onbewust tot stand is gekomen door het internaliseren van normen en idealen van de omgeving.
Voorbewuste: gedachten en voorstellingen die op een bepaald moment niet bewust zijn, maar dat met enige moeite wel kunnen worden: vooral via ( talige) associaties.
Sublimatie: het deseksualiseren van een driftdoel.
Thanatos: doodsdrift
Verdringen: individu houdt voorstellingen (herinneringen, beelden) die geacht worden niet verenigbaar te zijn met het ik, onbewust. Het verdrongene kan volgens Freud indirect zichtbaar worden door bijvoorbeeld vergissingen en versprekingen.
Weerstand: elk middel dat iemand gebruikt om zich te wapenen tegen het bewust worden van onbewuste motieven.

Freuds critici
Het voornaamste verwijt aan Freud is dat zijn metapsychologie niet zou voldoen aan de voorwaarden van een wetenschappelijke theorie: een goede theorie kan hypotheses afleiden en voorspellingen doen die in principe falsifieerbaar. Het viel filosoof en kritisch rationalist Karl Popper, grondlegger van het falsificatie-principe, op dat alles wel als bevestiging voor Freuds theorie gebruikt zou kunnen worden, waarmee de theorie zich onttrekt aan de mogelijkheid haar te falsifiëren. Ludwig Wittgenstein noemde Freuds opvatting dat allerlei onbewuste processen niet-verklaarbaar gedrag kunnen verklaren, een vorm van bijgeloof. Waarom moet er een verklaring voor alles zijn?

Freud krijgt de laatste tijd bijval uit onverwachte hoek: modern neurobiologisch onderzoek lijkt Freuds concepten te bevestigen: een praatkuur (psychotherapie) kan de hersens veranderen, zo blijkt. Bij depressieve patiënten zijn bepaalde hersendelen gekrompen en lam gelegd. Wanneer de depressie is overwonnen, herstellen de hersenen zich weer. Niet alle psychoanalytici zijn van deze bijval gecharmeerd. De Franse psychoanalyticus André Green waarschuwt voor de neurologisering van de psyche. Een hersenscan legt nog niet de ziel bloot.