Home Waanzin Wouter Kusters: ‘Die psychose was geen flauwekul’
Psyche Waanzin

Wouter Kusters: ‘Die psychose was geen flauwekul’

Twee keer belandde Wouter Kusters in een psychose. Onlangs verscheen zijn boek Filosofie van de waanzin. ‘Ik wil laten zien dat in die zogenaamde ziekte inzichten schuilen.’

Door Elma Drayer op 23 juni 2014

Wouter Kusters filosoof waanzin psychose beeld Bram Budel

Twee keer belandde Wouter Kusters in een psychose. Onlangs verscheen zijn boek Filosofie van de waanzin. ‘Ik wil laten zien dat in die zogenaamde ziekte inzichten schuilen.’

Cover van 07/08-2014
07/08-2014 Filosofie magazine Lees het magazine

Nee, zegt hij met een lachje, dat de ontvangst zo enthousiast zou zijn had hij niet durven dromen. ‘Ik ben er meer dan tevreden over.’ Sinds zijn boek Filosofie van de waanzin in maart verscheen, krijgt hij niets dan lovende recensies en lezersreacties. ‘Mensen die zelf zo’n episode van waanzin hebben doorgemaakt, zeggen tegen me: nu snap ik wat er gebeurde. Een feest der herkenning schijnt het te zijn.’

Filosoof en taalwetenschapper Wouter Kusters – bedachtzame blik, welwillende prater – is wat je noemt ervaringsdeskundige. Tot tweemaal toe, in 1987 en in 2007, belandde hij in een psychose. Zijn opvallend goed en bij vlagen geestig geschreven boek laat zich lezen als één hartstochtelijk pleidooi om de psychoticus volstrekt serieus te nemen. Wijsgerige beschouwingen wisselt hij af met biografische fragmenten, om te eindigen in een ronduit mystieke finale. Allerlaatste zin: ‘Als dat maar goed gaat!’

Niet voor niets gebruikt Kusters bij voorkeur de term ‘waanzinnige’. Psychoticus, zegt hij, associeer je met zielig, ziek, problematisch. ‘Mijn bedoeling is juist om te laten zien dat in die zogenaamde ziekte inzichten schuilen, openbaringen. Dat er sprake kan zijn van een ontwaken. Ik wil de psychoticus bevrijden uit zijn lot als medisch geval. Waanzinnigen zijn geen patiënten, het zijn mensen die bijzondere ervaringen hebben doorgemaakt. Ik bied met dit boek de waanzinnige filosofie aan. Zodat hij gaat zien: goh, het was zo gek nog niet wat ik heb gezien en gedacht. Zodat hij met zijn waanzin op een niet-destructieve wijze kan omgaan.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

U noemt psychotici ‘protofilosofen’.
‘Veel jonge mensen die in hun eerste psychose komen, zijn in wezen gewoon nieuwsgierig. Ze experimenteren met relaties, met drugs; ze zijn op zoek naar identiteit, naar de betekenis van dit bestaan. Dat zijn bij uitstek filosofische vragen, die bij hen op een of andere manier ontsporen. Een acute psychose komt vaak voort uit een crisis – het verlies van een geliefde bijvoorbeeld.

De grond onder je bestaan verdwijnt, je wortels zijn doorgesneden, je krijgt geen grip meer op de dingen. In zo’n psychose neemt je zoektocht naar antwoorden heel extreme vormen aan. Je stelt jezelf vragen bij alles wat voor andere mensen vanzelfsprekend is. Het dagelijks leven wordt uiterst problematisch, want heel betekenisvol. Toeval bestaat niet, overal bespeur je patronen en verbanden. Kijk, normaal weet je wel zo’n beetje waar je aan toe bent. Je weet dat andere mensen óók een geestesleven hebben, dat ze onafhankelijk van jou functioneren.

Als je buiten op straat loopt en je ziet iedereen omhoogkijken, dan is daar gewoon wat aan de hand. Je wéét dat zoiets niets met jou te maken heeft. In de psychose verdwijnt dat besef. Alles wat er gebeurt heeft op jou betrekking.’

Maar wat maakt de waanzinnige dan tot protofilosoof?
‘Nou, de filosoof overdenkt dit soort kwesties ook. The problem of the other minds, heet dat tegenwoordig in de Angelsaksische wijsbegeerte. De hele subjectfilosofie draait erom. Je bent zelf een subject, maar hoe bewijs je dat andere mensen ook subjecten zijn met een eigen geestesleven?

Daar zijn allerlei redeneringen voor, onder meer van Edmund Husserl, de man van de fenomenologie. Filosofie is bij hem niet gericht op een gronding van wetenschappelijke kennis; je kennis is gegrond op wat zich aan je voordoet. Daarbij ga je ervan uit: stel je voor dat er geen realiteit is. Wat gebeurt er dan? Wat gebeurt er in een denkbeeldig bewustzijn? Hoe kun je onderscheid maken tussen wat je ziet en wat je je herinnert? Wat is eigenlijk een getal? Wat is 1? Wat is 2? Hoe kan het dat je van 1 naar 2 komt?’

U bedoelt dat de waanzinnige en de filosoof dezelfde vragen stellen.
‘Precies. Maar bij de filosoof komen die vragen voort uit liefhebberij. Hij stelt ze niet uit noodzaak. Hij kan gewoon vanuit de leunstoel filosoferen. “Misschien hebben anderen wel helemaal geen bewustzijn? Daar ga ik eens over nadenken.” Voor de filosoof is het een leuke academische bezigheid, geen spel op leven en dood. Hij kan nog altijd stoppen. Hij kan op zijn horloge kijken en beslissen dat het tijd wordt om boodschappen te doen. Of de afwas. Dan is het voor hem ineens geen vraagstuk meer of andere wezens al dan niet een bewustzijn hebben.’

De filosoof, wil Kusters maar zeggen, heeft de luxe om die vragen niet te stellen. ‘De waanzinnige wordt erdoor overrompeld en weggespoeld. Hij kan niet stoppen. Hij móét dat uitzoeken, zit erin verstrikt.’

De filosoof is de hobbyist en de waanzinnige is de ware filosoof?
Eh… zegt Kusters, dat is wat kras uitgedrukt. ‘Maar ik vind wel dat de filosofie tegenwoordig te versplinterd is, te gespecialiseerd. Veel filosofie gaat nu over: hoe interpreteren we wat een andere filosoof gezegd heeft? Terwijl filosofie zich in mijn ogen moet bezighouden met existentiële kwesties. Met de grote vragen waar het in dit bestaan om draait.’

Zoals?
‘Wat is tijd? Wat is zijn? Wat is niet-zijn? Waarom is er iets? Waarom is er niet niets? Dit soort vragen komen heel dicht bij de vragen waarmee de waanzinnige bezig is.’

Het omgekeerde geldt volgens Kusters óók. ‘Mijn grondstelling luidt: als je maar driftig genoeg filosofeert stuit je op vragen van de waanzin. Leg de gedachtegangen van Jean-Paul Sartre in Het zijn en het niet naast de teksten van een waanzinnige, en je ziet hoezeer ze overeenkomen.’

U ziet ook parallellen met mystici.
‘Mystici kampen met hetzelfde probleem als psychotici: dat van de verwoording. Hoe kun je je ervaringen zo beschrijven dat andere mensen ze begrijpen? Hoe maak je ze communicabel? Vroeger waren mystiek en filosofie geen verschillende bezigheden. De mysticus was niet heel iemand anders dan de filosoof.

Mensen als Augustinus, Bonaventura, Thomas van Aquino of Meister Eckhart schreven niet gespleten. Zij hadden een wereldbeeld waarin het goddelijke een beslissende rol speelde, hun persoonlijke ervaringen maakten deel uit van hun filosofie. Tegenwoordig is filosofie een volstrekt cognitieve, intellectuele bezigheid. Ik probeer die twee bezigheden weer in elkaar te schuiven. Het denken over de wereld moet in mijn ogen ook het denken van de wereld zijn.’

De hedendaagse filosofie heeft meer mystiek nodig?
‘Ik vind dat ze in elk geval meer verwondering nodig heeft. Meer besef dat sommige dingen niet zo eenvoudig in woorden zijn uit te drukken. Dat je niet alles kunt zeggen. En dat je ook niet alles zegt op het moment dat je zegt dat je niet alles kunt zeggen. Filosofie is nooit af.’

Welke filosofen kunnen er volgens u wel mee door?
‘Ik blijf Gilles Deleuze heel interessant vinden. En Charles Taylor natuurlijk. In zijn werk heb ik me vlak voor mijn laatste psychose intensief verdiept. Ik ben nu bezig met Hegel. Hij komt niet zoveel voor in mijn boek, want dan zou het nog veel en veel dikker zijn geworden.

In Hegel zit eenzelfde soort circulariteit als in Filosofie van de waanzin. Hij bouwt vanuit het niets een heel systeem van concepten, komt uit op een bouwwerk dat overeenkomt met de wereld van Hegel zelf. En in dat systeem is ook nog plaats voor de waanzin. Op een bepaalde manier is dat hele bouwwerk waanzinnig. Dat is een parallel met mijn boek.’

Uw boek heeft inderdaad iets obsessiefs, iets manisch. In die zin lijkt het de waanzin zelf te weerspiegelen.
‘Dat is precies mijn bedoeling. Ik wil de rijkdom van de waanzinnige wereld laten zien; daarom dram ik zo door. Ik begin met een hopelijk afstandelijke beschouwing over de waanzin en eindig bij de waanzin zelf. Met opzet heb ik mijn boek een manisch-schizofrene, alomvattende structuur gegeven. Bij Hegel past alles in een systeem, bij mij uiteindelijk ook.’

Had u tijdens uw eigen psychoses baat bij de filosofie?
‘Als iemand totaal psychotisch is, dan maakt het niet zoveel uit of je hem een filosofieboek in handen geeft of een krant. In de psychose wordt toch alles getransformeerd, gecodeerd en weer gedecodeerd.

De laatste keer dat ik werd opgenomen had ik Regenboog van zwaartekracht van Thomas Pynchon bij me. Een lekker dik boek, met een geheimzinnige kaft. Ik nam ook Kant mee, Adorno, Deleuze. En Plotinus’ Enneaden, een heel belangrijk boek voor mij. Ook bij hem zie je dat filosofie vaak uit een bron van waanzin voortkomt. Maar als je zelf midden in de waanzin zit, heb je het meest aan het contact met anderen. Dat iemand gewoon naast je komt zitten en met je praat over wat dan ook. Want je kunt gewoon praten, hoor.’

Pas als je uit de psychose komt, zegt Kusters, komen de vragen. ‘Wat was dit nou allemaal? Wat was waar, wat was niet waar? Heb ik werkelijk het goddelijke, heb ik God gezien? De psychiatrie antwoordt dan: het was flauwekul, je moet je niet bezighouden met spiritualiteit of met de dingen aan gene zijde. Ik zeg in dit boek: nee, die psychose was geen flauwekul.’

De filosofische benadering van psychoses is volgens Kusters ‘veel productiever’ dan de psychiatrische benadering. ‘Helaas vindt een groot gedeelte van de psychiaters de ervaringen van waanzinnigen niet interessant. Zij moedigen je aan om je ervaringen zo snel mogelijk te vergeten. Het zijn ziektesymptomen, vinden ze, epifenomenen van een ziek brein. Er zitten draadjes bij je los, en de gloed van die draden heeft verder niks te betekenen.

Psychiaters vragen de waanzinnige ook niet naar zijn ervaringen tijdens de psychose. De enigen die bij mij nieuwsgierig waren naar wat ik had meegemaakt, waren mijn vrienden. Het antwoord van de psychiatrie is medicatie. Want het hele gedachtewerk waarmee je bezig was maakte je ziek, dus moet je dat uitroeien.’

U moet weinig hebben van de biopsychiatrie, begrijp ik.
‘Die is mij veel te dominant tegenwoordig. Er wordt belachelijk veel biopsychiatrisch onderzoek gedaan. Dat vind ik jammer. De biopsychiatrie verleidt te veel mensen om te denken dat je alle raadselen hebt opgelost als je eenmaal weet wat er mankeert aan je hersenen. Die hele Dick Swaab met zijn Wij zijn ons brein vind ik zo onnozel.

Natuurlijk is er bij een waanzinnige iets aan de hand in de hersenen, en daar mag je best onderzoek op loslaten. Maar kom je dan één stap dichter bij wat mensen werkelijk drijft? Als jij een schilderij hebt gemaakt, dan wil ik dat schilderij doorgronden. Dan helpt het me niet om de chemische samenstelling van de verf te analyseren. Bij een waanzinnige moet je willen begrijpen wat er in hem omgaat. In wat voor wereld zit hij, hoe ervaart hij de wereld?

Wat dat betreft voel ik me erg verwant met de Herstelbeweging, die de sterke kanten van de antipsychiatrie uit de jaren zeventig terugwil. De Herstelbeweging streeft ernaar de patiënt te behandelen als mens, met een individuele geschiedenis. Niet alleen als ziektegeval.’

Schetst u niet een al te romantisch beeld van de waanzin? Met veel psychotici loopt het uiteindelijk slecht af.
‘Natuurlijk. Je kunt in onbegrijpelijke wanen terechtkomen – heel angstig, heel eenzaam. De bedreigingen die je dan ervaart zijn voor anderen niet te bevatten. In onze normale wereld hebben we een afspraak over wat wij bedreigend noemen.

We lezen in de krant over Oekraïne, zien beelden van terroristische aanslagen. Daar zijn we bang voor, maar dat zijn abstracties. De ultieme bedreiging – het absolute niets – hebben we weggestopt, keurig verpakt. Als die verpakking openbreekt, dan komen de goden én de demonen tevoorschijn. Die mag je van mij best met medicatie te lijf gaan. Maar uiteindelijk moeten we praten over de wereld die erachter zit. Hoe kun je de angst voor de dood een leefbare vorm geven?’