Home Psyche Spoedcursus: vergeten
Psyche

Spoedcursus: vergeten

Vier filosofen over vergeten en verzamelen.

Door Ira Pronk, Coen Simon en Thomas Velvis op 28 april 2023

Zhuang Zi vogel vergeten beeld Nick Groenwold

Vier filosofen over vergeten en verzamelen.

FM5 cover vergeten Filosofie Magazine
05-2023 Filosofie magazine Lees het magazine

Toverdrank voor het geheugen

Plato (427-347 v.Chr.)

vergeten pen Plato

We moeten niet vergeten dat wij Plato alleen als schrijver kennen. En dat het meeste wat we van Socrates weten, weten uit de geschreven dialogen van Plato. Plato bedient zich daarmee van de invloedrijkste techniek die de mens heeft voortgebracht: het schrift. Des te paradoxaler is het als juist Plato in Phaedrus, de dialoog tussen Socrates en Phaedrus, de gevaren van deze techniek aan de orde stelt. Socrates vertelt Phaedrus een verhaal over de Egyptische god Theuth, die het door hem ontwikkelde schrift aanprijst als de ‘toverdrank voor geheugen en verstand’.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Ene Thamus brengt daartegen in dat het schrift juist een gevaar vormt voor de herinnering. ‘De zielen van mensen die dit leren, zullen namelijk door verwaarlozing van hun geheugen vergeetachtig worden.’ Het is hetzelfde argument dat werd gebruikt tegen de rekenmachine, waardoor we het hoofdrekenen zouden afleren, en ook de reden waarom vandaag de dag de digitale zoekmachines verantwoordelijk worden gehouden voor een zwakker wordend geheugen. ‘Ze vertrouwen zo op het schrift,’ hamert Thamus, ‘dat ze om zich iets te kunnen herinneren afgaan op wezensvreemde tekens van buitenaf en niet meer op hun eigen kracht van binnenuit.’

Maar Plato roert nog meer problematische zaken aan in zijn verhaal over de oorsprong van het schrift. Zo laat hij Socrates waarschuwen dat geschreven woorden ons voor de gek kunnen houden. Woorden zien er zo verstandig uit, ‘maar vraag je hun iets omdat je meer over hun beweringen wilt weten, dan verwijzen ze altijd en eeuwig naar dat ene. Wanneer iets eenmaal is opgeschreven, dan rolt elk betoog alle kanten op. Het komt terecht bij mensen die er verstand van hebben, maar evengoed bij lui die er niets mee te maken hebben.’ Wie beseft dat ditzelfde schrift het fundament is onder onze informatiemaatschappij is een gewaarschuwd mens. Onze digitale geheugens zitten vol informatie én desinformatie.

De weg van het vergeten

Zhuang Zi (369-286 v.Chr.)

Zhuang Zi vogel

Ik ga vooruit,’ vertelt leerling Yen Hui trots aan zijn leermeester Confucius in een van de vertellingen in het boek Zhuangzi. ‘Ik ben nu al de medemenselijkheid en de rechtvaardigheid vergeten.’ Yen Hui probeert zich de leer van het vergeten van de taoïstische wijsgeer Zhuang Zi eigen te maken. Volgens Zhuang Zi zijn mensen pas werkelijk vrij als ze alles vergeten zijn, als ze loskomen van morele regels, materiële zaken, kennis en uiteindelijk ook van zichzelf.

De Zhuangzi staat bekend om de woordspelletjes en humor. Dat blijkt ook uit het feit dat Confucius en diens favoriete leerling Yen Hui opgevoerd worden in een verhaal over het vergeten van morele waarden. Voor de echte Confucius waren morele waarden als medemenselijkheid en de traditionele omgangsvormen juist van het grootste belang. Maar Zhuang Zi ziet moraal als een manier waarop we waardering proberen te krijgen van anderen. En zodra we ons eigen gedrag afmeten aan de mening van anderen, gaat onze vrijheid verloren.

Een mens moet zijn eigen doel zijn, vindt Zhuang Zi. De werkelijk vrije mens is iemand die rondhipt als een mus en alle dingen buiten hem is vergeten. Het vergeten vernietigt alle beperkingen die we ervaren en creëert een onafhankelijke persoon die spontaan doet wat in zijn natuur ligt. Deze persoon is één met Tao, de Weg. Tao is volgens taoïsten als Zhuang Zi de oneindige en eeuwige grond van de wereld. Tao valt niet met filosofische concepten of ethische regels te begrijpen; een mens kan er alleen ruimte voor maken door zijn geest te legen.

Yen Hui bereikt uiteindelijk de laatste fase van het vergeten. Hij heeft zijn intelligentie en zijn lichaam uitgeschakeld en doet niets anders meer dan zitten en vergeten. Confucius is dolenthousiast. ‘Jij bent werkelijk de leermeester! Sta me toe je te volgen.’

Het onhistorische dier

Friedrich Nietzsche (1844-1900)

vergeten Nietzsche koe

We prijzen vaak ons vermogen om te herinneren. Denk maar aan de vreugde die we voelen bij het doorbladeren van dagboeken, fotoalbums of een poëzieboekje. In de westerse filosofie is dat niet veel anders. Zo is de herinnering voor Plato haast een goddelijk vermogen en de enige weg naar zuivere kennis, en vormt die voor John Locke het fundament van onze identiteit.

Maar Friedrich Nietzsche breekt met deze consensus. In Over nut en nadeel van geschiedenis voor het leven (1874) beschrijft hij de cultuur als hypermnesisch: we leven in de ban van de herinnering. Terwijl een teveel aan herinnering volgens hem juist funest is voor zowel de samenleving als het individu. Het leidt tot inertie en verstarring, en maakt de mens zwak, waardoor hij zelfs ‘door een klein verdriet, als door een klein schaafwondje’ onherroepelijk doodbloedt.

Juist het vermogen te vergeten is prijzenswaardig, schrijft Nietzsche. Kijk maar eens naar een grazende kudde koeien. ‘Zij weet niet wat gisteren, wat vandaag is, ze dartelt rond, vreet, rust, verteert, dartelt verder, en zo van de ochtend tot de avond, dag aan dag, in haar lust en onlust kort aangelijnd aan de pin van het ogenblik en daardoor niet zwaarmoedig en niet verveeld.’ Het dier leeft onhistorisch; het gaat helemaal op in het nu en is daarom volmaakt gelukkig. Elke vorm van geluk, kortstondig of lang, wordt volgens Nietzsche gekenmerkt doordat die onhistorisch is. We gaan op in het moment, ongehinderd door de ballast van het verleden.

Om gelukkig te zijn, moet de mens net als het dier onhistorisch kunnen leven, meent Nietzsche. Maar een mens is niet in staat tot zulk succesvol passief vergeten, dus moet hij actief vergeten; hij moet doelbewust zijn verleden in stukken slaan om de weg vrij te maken voor het heden.

Doodsdrift van het archief

Jacques Derrida (1930-2004)

vergeten Derrida archiefkast

Er is nog nooit zoveel informatie beschikbaar geweest als nu. Musea, bibliotheken, archieven en internet vormen onuitputbare bronnen van kennis. Sinds de Verlichting zijn we heel bedreven geworden in bewaren. Grote instituten als musea en archieven werden geboren en groeiden snel in aantallen. Maar wat gebeurt er eigenlijk als je iets in een archief bewaart?

In zijn ingewikkelde essay Mal d’archive (1995) houdt de Franse postmoderne denker Jacques Derrida zich met die vraag bezig. Hij ontmantelt het archief ‘het heilige huisje’ van de Verlichting aan de hand van zijn geijkte methode van de deconstructie. Met deze kritische methode analyseert hij de constructie van een begrip. Vervolgens toont hij de onbetwiste veronderstellingen en interne tegenstrijdigheden die aan het begrip ten grondslag liggen. Zo blijkt de vanzelfsprekende aanspraak die een begrip maakt op de werkelijkheid vaak ongefundeerd en bodemloos.

Derrida wijst op de paradoxen en tegenstellingen die werkzaam zijn in de logica van het archief. Zo betekent het Griekse woord archè zowel ‘begin’ als ‘gebod’, en dwingt het archief een onmiddellijk ontzag af. Maar waar is die autoriteit nu eigenlijk op gebaseerd? Plaatsen we iets in het archief omdat het zo belangrijk is? Of is iets belangrijk omdat het in het archief is opgenomen? Onder een op het eerste oog duidelijk gezag gaat willekeur schuil, toont Derrida.

Archieven zien we bovendien vaak als onze beste bewaarplaatsen, vervolgt Derrida. Het zijn de plekken waar we allerhande zaken in bescherming nemen tegen de vergetelheid. Maar elk bewaren in het archief vereist een zodanig vervormen ervan dat Derrida spreekt van een freudiaanse ‘doodsdrift’. Hij schrijft: ‘Het archief zal nooit het geheugen of de anamnese als spontane, levende en interne ervaring zijn.’ Iets moet namelijk zodanig losgemaakt worden van de context dat de destructie nooit ver weg is. Dat wat bewaren mogelijk maakt (categoriseren, reproduceren), maakt vernietiging tegelijk mogelijk, en dus ligt vergetelheid in het verschiet. Zo toont Derrida dat het archief is gebouwd op een paradox die misschien wel voor het hele geheugen opgaat: het vernietigt wat het bewaart.