Confucius (551-479 v.Chr.)
Ren is de hoogste deugd uit de ethiek van Confucius.
Wat is het?
De ‘gulden regel’: wat je voor jezelf niet wilt, leg dat ook niet op aan anderen.
Hoe kun je het bereiken?
Door levenslang je best te doen om je medemens goed te behandelen.
‘Fatsoen moet je doen!’ Met deze slogan maakte Balkenende zich in 2005 niet direct populair onder het Nederlandse volk. Velen verweten hem een betuttelende houding. Confucius zou het vermoedelijk wél met onze ex-premier eens zijn geweest. Deze stamvader van het Chinese denken vond namelijk dat moraal in de eerste plaats een praktische aangelegenheid was. Je kunt eindeloos filosoferen over de deugd, maar je bent pas een deugdzaam mens als je deze goede eigenschap zo veel mogelijk in praktijk brengt. Anders dan Balkenende vond Confucius niet dat een staatshoofd fatsoensnormen moest prediken. Een vorst kan beter het goede voorbeeld geven door zelf de fatsoenlijkste persoon in het land te zijn.
Mensbeeld
De definitie van medemenselijkheid is makkelijk te begrijpen, maar de beoefening is een andere zaak. Confucius zei ooit over zichzelf dat hij pas op zijn zeventigste enigszins tevreden was over zijn morele ontwikkeling. Op de vraag wanneer een mens klaar is met het oefenen van medemenselijkheid, kreeg een leerling het volgende antwoord: ‘Pas met de dood bereik je het einde van deze weg. Is dat niet lang?’ Deze bescheiden levenshouding van Confucius maakte grote indruk op zijn leerlingen. Later werd hij de invloedrijkste Chinese filosoof en kreeg hij de eretitel ‘Leraar van tienduizend generaties’.
Even tussendoor… Meer lezen over Confucius en andere grote denkers? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief
Meld u aan voor onze nieuwsbrief
Denken over verlossing
Toen Confucius zijn ethiek ontwikkelde, bestond China uit een lappendeken van staatjes die op gespannen voet met elkaar stonden. In de eeuwen daarvoor waren deze landjes echter verenigd onder de vlag van de Zhou-dynastie. Confucius idealiseerde dit rijk en stelde dat de heersers van vroeger de volmaakte deugd bezaten. Als de vorsten uit zijn tijd hun deugd ook ontwikkelden, zou het volk hun vanzelf gehoorzamen, waarop vrede en voorspoed volgden. Een goede koning is volgens Confucius dan ook in de eerste plaats ‘medemenselijk’ of humaan: hij doet anderen niets aan wat hij voor zichzelf niet wil.