Home Laten we proberen samen niets te doen

Laten we proberen samen niets te doen

Door Simone Bassie en Michel Dijkstra, Simone Bassie en Michel Dijkstra op 02 juli 2013

Laten we proberen samen niets te doen
07/08-2013 Filosofie magazine Lees het magazine

Wuwei, de kunst van het niet-doen, staat niet gelijk aan de hele dag luieren. Wuwei betekent je niet meer bekommeren om het nut van je handelingen, ongedwongen zwerven door het leven, open voor wat zich aandient. 

‘Kom mee! Laten we gaan zwerven in het land van niemendal, en laten we alle discussies op een hoop gooien, want die zijn immers nutteloos. Dan gaan we samen proberen niets te doen, in rust en stilte, in vrede en zuiverheid, in harmonie en vrijheid. Reeds heb ik geen bepaalde bedoeling meer en geen reisdoel; ik weet niet waarheen dit pad voert en ik weet niet wat ik ga bereiken; ik kom en ga, en weet niet waar ik zal stoppen.’ Deze hartstochtelijke oproep om te ontspannen en om zonder doel rond te zwerven is van de taoïstische filosoof Zhuang Zi. Voor deze Chinese wijsgeer draait filosofie in de eerste plaats om vrijheid. In zijn eigen leven probeerde Zhuang Zi dan ook zo veel mogelijk te zwerven – letterlijk, maar vooral in de geest. Daarbij probeerde hij zijn gesprekspartners voortdurend op hun eigen onvrijheden te wijzen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Samen met zijn voorganger Lao Zi (‘Oude Meester’) staat  Zhuang Zi (spreek uit: ‘Tswang Tse’, ‘Meester Zhuang’) bekend als een grondlegger van het taoïsme, een van de hoofdstromingen uit het Chinese denken. Deze non-conformistische filosofie ontstaat in de Periode der Strijdende Staten (403-331 v.Chr.), een duister tijdsgewricht uit de geschiedenis van het land, dat dan door burgeroorlogen, politieke instabiliteit en economische crises wordt gekenmerkt. Een groot aantal filosofische stromingen, die met enige overdrijving ‘de honderd scholen’ worden genoemd, probeert op deze noodtoestand een antwoord te formuleren. Al deze denkers zoeken naar de juiste methode om de staat te besturen. Volgens de bekendste filosoof, Confucius, moest de vorst zelf het goede voorbeeld geven en de moraliteit van zijn onderdanen bevorderen. Volgens zijn grote tegenstander Lao Zi moet de koning echter juist niet actief ingrijpen. Alleen dan loopt het bestuur van het rijk op rolletjes: ‘Als niet-doen wordt gedaan, blijft niets ongedaan!’

Lao Zi (vijfde eeuw voor Christus) baseert deze paradoxale uitspraak op zijn gedachten over Tao, ‘de Weg’. Dit hoogste principe uit de taoïstische filosofie wordt door de Oude Meester aangeduid als iets onuitsprekelijks en onkenbaars. In de eerste versregel van de taoïstische klassieker Dao De Jing (Het boek van de Weg en de Deugd) stelt de filosoof dan ook: ‘De Tao waarover gesproken kan worden, is niet de permanente Tao.’ Toch spreekt de filosoof wel degelijk over de Weg om zijn leerlingen de juiste richting te wijzen. Zo maakt Lao Zi duidelijk dat Tao de mysterieuze bron vormt waaruit alles in de wereld op spontane wijze is voortgekomen. De Weg is dan ook niet te vergelijken met een scheppende God die een plan met de wereld heeft. Lao Zi benadrukt dat de kracht of ‘Deugd’ (De) waarmee Tao voor alles zorgt niets te maken heeft met winstbejag of andere vastomlijnde doelen: ‘Tao schenkt de dingen het leven, maar probeert niet ze te bezitten; Hij handelt uit hun naam , maar maakt ze niet afhankelijk; Hij doet ze rijpen, maar beheerst ze niet. Dit noemen we de Diepe Deugd.’ De wijze vorst dient een voorbeeld te nemen aan deze onbaatzuchtige deugd van Tao. In plaats van zijn volk te onderdrukken, moet hij zo min mogelijk op de voorgrond treden en zijn onderdanen zo veel mogelijk ruimte geven.

Tortelduifje

Zhuang Zi (369-286 v.Chr.) was goed op de hoogte van Lao Zi’s ideeën over de Weg en de Deugd, en maakte deze tot het fundament van zijn filosofie. Anders dan zijn voorganger richt hij zich niet primair op staatsleer, maar op het individu. Kenmerkend voor zijn manier van filosoferen is dat hij vaak verhalen vertelt om zijn ideeën te verhelderen. Zo begint de Zhuangzi, die vanwege zijn briljante stijl als een hoogtepunt uit de Chinese literatuur bekendstaat, met de beschrijving van de gigantische vogel Peng, die naar het zuiden vliegt. Als Peng overvliegt, zien een paar kleinere soortgenoten hem: ‘Een cicade en een tortelduifje lachten Peng uit en zeiden: “Als wij uit volle macht opvliegen, halen we net de olm of de sandelboom. Soms lukt dat niet eens: we vallen op de grond en dat is het dan. Wat voor zin heeft het negentigduizend mijl hoog te vliegen en naar het zuiden te trekken?”’

De moraal van dit verhaal: de cicade en het tortelduifje zijn zo geborneerd dat ze onmogelijk buiten hun eigen denkkader kunnen kijken. Op die manier maken ze zichzelf onvrij. Met dit dierenverhaal houdt Zhuang Zi zijn lezers een spiegel voor: zijn filosofie vormt een uitdaging om eigen schijnzekerheden, obsessies en fixaties los te laten. Alleen als je de neiging opgeeft om de wereld voortdurend in hokjes op te delen, kun je werkelijk vrij worden en spontaan reageren. Dit noemt de filosoof ‘het volgen van Tao’.
 

Kromme takken

Volgens Zhuang Zi is het denken in termen van nut en efficiëntie een van de grootste struikelblokken van de mens. Hij bekritiseert deze fixatie in een gesprek met zijn beste vriend en filosofisch tegenvoeter, de logicus Hui Zi. Tijdens een wandeling komen ze een enorme boom tegen met een heleboel kromme takken en een stam vol knobbels en bulten. Hui Zi merkt meteen op dat de woudreus volstrekt nutteloos is: ‘Net als die woorden van jou. Iedereen keert ze de rug toe.’ Zhuang Zi is het hier niet mee eens: ‘Nu heb je een grote boom, maar je beklaagt je dat hij geen nut heeft. Waarom plant je hem dan niet in het land van niemendal, in het veld van de wijde duisternis? Dan ga je er lekker naast zitten nietsdoen of er vrij en blij onder liggen slapen. Want: niet ten prooi zal hij vallen aan de bijl!’ Juist omdat de boom geen nut heeft voor de timmerman, wordt hij niet omgehakt. Wat op het eerste gezicht nutteloos leek, blijkt vanuit een ander perspectief juist buitengewoon nuttig.

Het ‘niet-doen’ uit dit verhaal is een vertaling van een taoïstisch kernbegrip: wuwei, de houding van iemand die Tao volgt. ‘Niet-doen’ impliceert echter niet dat de mens de hele dag lui in bed mag blijven liggen, maar slaat op niet-intentioneel handelen. Dit betekent dat de mens zich in zijn omgang met de wereld niet moet laten leiden door eigenbelang, winstbejag en andere obsessies. Op die manier staat hij niet alleen meer ontspannen door het leven, maar geeft hij bovendien alles om hem heen de ruimte. Deze levenshouding vormt een navolging van de onbaatzuchtige Deugd waarmee Tao voor alle dingen zorgt. In het geval van Hui Zi betekent dit dat hij zich beter niet kan ergeren aan de zogenaamde ‘nutteloosheid’ van de grote boom. In plaats daarvan zou hij in de schaduw van de brede takken kunnen gaan slapen.

Het taoïstische wuwei-ideaal wordt in de Zhuangzi nader geïllustreerd met het verhaal van de kok Ding. Deze man heeft een zo grote vaardigheid in het ontleden van runderen ontwikkeld dat hij maar eens in de negentien jaar van mes hoeft te verwisselen. Als zijn werkgever hem vraagt wat het geheim van zijn bedrevenheid is, antwoordt de kok: ‘Wat uw dienaar bemint, is Tao. Dat reikt verder dan bedrevenheid. Ik volg de natuurlijke lijnen van het runderkarkas, snijd door de grote spleten en leid het mes door de grote holtes, me baserend op wat er feitelijk is.’ Ook merkt hij op dat hij zijn mes het werk laat doen. Om deze virtuositeit te bereiken heeft kok Ding echter wel vele jaren geoefend. Alleen wie de techniek van het snijden volkomen beheerst, is in staat om deze los te laten en ongedwongen met zijn mes te werken. Dit geldt ook voor de spontane en open levenshouding van het taoïsme: er gaat een lang proces van fixaties afleren aan vooraf. Paradoxaal genoeg moet degene die natuurlijk wil worden dit juist niet willen, want geforceerde spontaniteit is niet spontaan.
 

Zwerven
Deze door Zhuang Zi belichaamde vrijheid wordt in het taoïsme met het begrip ‘zwerven’ aangeduid. Iemand die rondzwerft, heeft geen vastomlijnd reisdoel voor ogen, waardoor hij des te meer van de tocht geniet. Hij staat namelijk open voor alles wat hij tegenkomt en ziet veel meer dan iemand die alleen op zijn reisdoel is gericht. Dit geldt ook voor het menselijk leven. Er is geen vooropgezet doel, want dit wordt gevormd tijdens het leven zelf. Of, zoals Zhuang Zi het kernachtig formuleert: ‘De weg ontstaat door te gaan.’

In zijn filosofie zwierf Zhuang Zi voorbij alle vaste kaders, zoals goed en kwaad. In plaats van een normatieve ethiek te preken, geloofde hij in de kracht van het zachte en behandelde hij iedereen op onbaatzuchtige wijze goed. Ook bij deze houding nam de filosoof een voorbeeld aan Tao, die vergeleken werd met water: het zachtste element, dat tevens de kracht bezit om de hardste rotsblokken te laten slijten. Bovendien zwierf Zhuang Zi ook voorbij het onderscheid tussen mens en wereld. Juist omdat alle dingen door Tao zijn voortgebracht, is alles met elkaar verbonden. Dit leidt tot een houding van diep respect voor de ons omringende wereld. De wijze mens probeert deze houding in praktijk te brengen door niet op de voorgrond te treden en alles zo veel mogelijk ruimte te geven. Op zijn beurt geven de dingen hem ook de ruimte om zichzelf te zijn en voelt hij zich door alles gedragen.

De verbondenheid tussen mens en wereld wordt verbeeld in het beroemdste verhaal uit de Zhuangzi: de vlinderdroom. De vlinder uit dit geheimzinnige tekstje staat symbool voor de taoïstische levenshouding: vrij rondfladderend zonder doel, meebewegend met de omstandigheden. Dat subject en object met elkaar kunnen versmelten, maar toch hun eigen identiteit behouden wordt duidelijk door de laatste regels. Hoewel de filosoof zich een vlinder voelt en de vlinder zich vereenzelvigt met de filosoof, blijven ze toch zichzelf, vrije individuen: ‘Zhuang Zhi droomde eens dat hij een vlinder was, een fladderende vlinder die, volkomen in zijn sas, niet wist dat hij Zhi was. Toen hij plotseling ontwaakte, was hij in levenden lijve Zhi. Nu weet ik niet of Zhi droomde dat hij een vlinder was of dat de vlinder droomde dat hij Zhi was. Toch moet er tussen Zhi en de vlinder een onderscheid bestaan. Dit is wat de “transformatie der dingen” genoemd wordt.’