Home Mens en natuur Omarm het dier in jezelf
Mens en natuur

Omarm het dier in jezelf

Door Markus Gabriel op 2 juni 2023

De opvoeding van Achilles door de centaur Chiron Jean Baptiste Regnault mens als dier
'De opvoeding van Achilles door de centaur Chiron', olieverfschilderij van Jean Baptiste Regnault uit 1872.
Filosofie Magazine FM6
06-2023 Filosofie magazine Lees het magazine
We zien de mens als het dier met verstand. Volgens de Duitse filosoof Markus Gabriel is die zelfoverschatting onhoudbaar geworden.

Dit artikel krijg je van ons cadeau

Wil je onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? Je bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en je hebt direct toegang.

Sinds onheuglijke tijden houden wij ons al bezig met de vraag wie of wat wij mensen zijn. Om hier een antwoord op te geven, moeten we ons ergens van onderscheiden. Want iets definiëren is het onderscheiden van iets anders. Een van de oudst bekende definities van de mens is dat wij dieren zijn met verstand en taal. De mens is, volgens Aristoteles, het zôon logon echon, het levende wezen dat logos (taal, rede) heeft, wat in het Latijn het animal rationale werd, het rationele dier.

Voordat we dit kenmerk van taal en rationaliteit, dat de mens zou onderscheiden, nader bekijken, is het belangrijk op te merken dat de oudst bekende zelfdefinitie van de mens, dat wil zegen de oudste antropologie, de mens al bepaalt als levend wezen of als dier, als zôon of als animal. Nog vóór Aristoteles, in de fasen van het mythologisch bewustzijn van de mens, wordt de mens in het dierenrijk geplaatst.

Het dier in ons verschijnt als een irrationeel deel van de ziel

Het bijbelse mensbeeld is eerder een uitzondering wanneer het mens en dier sterk van elkaar onderscheidt. Alleen de mens is als beeld van God een verheven bewoner van het paradijs. Hij wordt weliswaar gezien als de bewoner van een tuin, als een deel van de natuur, maar tegelijk, als we denken aan het verhaal van de Ark van Noach, niet alleen als de kroon op de schepping, maar bovendien als het wezen dat verantwoordelijk is voor de dieren.

Als eerste observatie kunnen we dus vaststellen dat de mens al lang vóór de inzichten van de evolutietheorie en de snel voortschrijdende differentiatie van de daaropvolgende levenswetenschappen (geneeskunde, biochemie, moleculaire biologie, bio-informatica, genetica, farmacologie, zoölogie, voedingsleer, neurowetenschappen enzovoort) als levend wezen respectievelijk als dier werd gezien. In veruit de meeste gevallen in de menselijke intellectuele geschiedenis definieert de mens zichzelf als een dier. In de loop der millennia heeft het beeld van de mens zich vooral ontwikkeld doordat wij ons beeld van dieren hebben veranderd.

Instincten

De vooruitgang van de natuurwetenschappen en de technologie in de moderne tijd heeft ons doen beseffen hoe complex de natuurhistorie is. In de negentiende eeuw, vooral in het kielzog van de darwinistische revolutie, drong het besef door dat de diverse levensvormen en dus ook diersoorten onderhevig zijn aan processen van natuurlijke selectie. Voor zover wij dieren zijn, passen wij ons op de verschillende niveaus van ons leven aan onze omgeving aan, terwijl we die zelf natuurlijk ook altijd vormgeven. De natuur waartoe wij behoren is geen statisch geheel, maar iets wat wij door onze levensprocessen veranderen.

En tegenwoordig weten we dat deze natuur waaraan wij zijn aangepast, miljarden jaren lang is getransformeerd door de levensprocessen van andere levensvormen, bijvoorbeeld door de cyanobacteriën die miljoenen jaren lang de zuurstof in de atmosfeer produceerden.

Naast het baanbrekende idee van de evolutie won in de negentiende eeuw ook de opvatting terrein dat wij onze dierlijkheid, ons dier-zijn, begrijpen als iets wat ons vreemd is en wat ons onbewust beheerst. De nieuwe wetenschappen biologie, psychologie en psychiatrie die in die tijd opkwamen, hielden ons een spiegel voor waarin we lang niet alleen rationele actoren zagen, maar ook dieren die zich allesbehalve consequent rationeel gedroegen. De indrukwekkende bevindingen in de levenswetenschappen van de afgelopen twee eeuwen hebben ertoe geleid dat wij onszelf kunnen beschouwen als marionetten van onze levensprocessen. Zo is tegenwoordig de opvatting wijdverbreid dat onze genen, onze instincten, onze neurale circuits of onze biologisch bepaalde persoonlijkheid onze beslissingen sturen.

De Nobelprijswinnaar en neurowetenschapper Eric Kandel meent bijvoorbeeld dat wat Freudhet onbewuste’ noemde inmiddels met behulp van levenswetenschappelijke methoden kan worden begrepen als een evolutionaire erfenis. Volgens deze stelling zijn wij niet alleen, zoals Freud al vermoedde, geen ‘baas in eigen huis’ wat betreft ons zielenleven, maar zijn we zelfs vreemden in ons eigen lichaam, dat onze bewuste ervaring, ons ego, hoogstens voortbrengt als controlecentrum om ons in het gunstigste geval nog beter aan de omgeving aan te passen.

Menselijk

De mens is dus een dier geworden doordat hij zich op een specifieke manier begon te onderscheiden van andere levende wezens, dat wil zeggen door zichzelf te definiëren. Door zichzelf te definiëren introduceert de mens het idee dat hij een dier is met wat extra’s (zeg bijvoorbeeld: taal, verstand, geest, onsterfelijke ziel). Juist daardoor wordt hij niet alleen een mens, maar een dier dat vanuit zijn gezichtspunt bijzonder is. De mens is dus een dier, omdat hij zichzelf als dier beschouwt. In een variant op een uitspraak van de grote existentialistische filosoof Simone de Beauvoir zou je haast kunnen zeggen dat de mens niet als dier wordt geboren, maar tot dier wordt gemaakt.

De situatie is anders voor ons als mensen. Wij hoeven niet eerst mens te worden, maar zijn dat al tijdens onze ontwikkeling in de baarmoeder, omdat wij een typisch menselijk DNA hebben dat ontwikkelingsstappen mogelijk maakt die eerst in de baarmoeder en na de geboorte in grotere gemeenschappen worden voltrokken, en waarin onze biologisch beschrijfbare levensvorm tot uiting komt. Of dit kan worden vastgesteld aan de hand van een celstructuur of een tijdschaal die bepaalt wanneer een bevruchte eicel precies een mens wordt, is een moeilijke en ethisch belangrijke vraag waarop ik hier niet verder wil ingaan.

Het enige wat zeker is, is dat we al vele maanden voor onze geboorte mens zijn, zodat mens-zijn niet iets is wat we kunnen leren, en waarin we dus ook zouden kunnen falen. Onze menselijkheid is onvervreemdbaar en mag niet verloren gaan. Ons dier-zijn, dat wil zeggen onze opvatting van onszelf als dier, is daarentegen historisch contingent, dat wil zeggen dat andere mensbeelden mogelijk waren en zijn.

Mensen worden niet als dieren geboren, noch ontwikkelen ze zich in de baarmoeder tot dieren om vervolgens via sociale training onderdeel te worden van de cultureel en spiritueel gevormde menselijke samenleving. Zodra een mens überhaupt een levend wezen is, dus al in de baarmoeder, is hij ook al een mens in de volle betekenis van het woord. Mensen worden niet geboren als een soort biologische hardware waarop door middel van onderwijs culturele software moet worden geïnstalleerd. Daarom is de menselijke waardigheid alleen verbonden met het mens-zijn en niet met enige andere voorwaarde – zoals de ontwikkeling van bijzondere vermogens en hogere capaciteiten.

Gebrekkig

Strikt genomen is het niet zo, zoals Aristoteles zich voorstelde, dat de mens zich van de andere dieren onderscheidt door zijn eigenschappen van verstand en politieke organisatie (die hij naast het verstand als kenmerkend beschouwde). Ook andere traditionele opvattingen volgens welke wij een opvallend kenmerk, een definiens van de mens, kunnen aanwijzen dat ons duidelijk onderscheidt van alle andere dieren, vatten de essentie van de mens niet.

De mens is niet vanzelf een dier, maar is dat door zijn eigen zelfdefinitie. Wanneer hij de vraag wie of wat we zijn probeert te beantwoorden, splitst de mens een deel van zichzelf af: zijn animaliteit, zijn dierlijkheid. Deze afsplitsing is de oorsprong van het foutieve concept van een dierenrijk waarvan de mens zich onderscheidt door speciale kenmerken, door zijn specifieke verschil. Door zichzelf te definiëren onderscheidt de mens zich van andere dieren. Hij ziet zichzelf als een dier met wat extra’s.

Volgens deze logica moet dit specifieke iets dat ons onderscheidt bij de andere dieren ontbreken, omdat wij ons anders niet goed van hen hadden kunnen onderscheiden. Het echte probleem hier is niet, zoals velen tegenwoordig geloven, dat er in feite geen specifiek kenmerk van het mens-zijn is (want er zijn er nogal wat), maar eerder dat wij in onszelf een kern van dierlijkheid identificeren – het begrip ‘dierlijkheid’.

Vanuit een dolfijn of een vleermuis gezien zijn wij behoorlijk zielig

Wij delen deze dierlijkheid met de andere dieren, en toch worden wij geacht ons van hen te onderscheiden door dat specifieke iets. Als dat specifieke iets bestaat uit taal en rationaliteit, iets wat andere dieren per definitie missen, dan moet onze eigen dierlijkheid deze capaciteiten ook ontberen. Het ‘dier in ons’ verschijnt dus als een irrationeel deel van de ziel, een idee dat expliciet wordt bepleit door Plato, de leermeester van Aristoteles.

Nu wordt dierlijkheid op haar beurt gedefinieerd door de zelfdefinitie van de mens. Die bakenen wij in onze zelfdefinitie namelijk af van ons speciale iets. Dit betekent echter dat de dierlijkheid waarmee wij onszelf op deze manier definiëren al gebrekkig is, dat wil zeggen een gebrek vertegenwoordigt, omdat zij niet de hele mens is. Kortom, het begrip ‘dier’ dat de zelfdefinitie van de mens als dier met wat extra’s oplevert, creëert het idee van een dierenrijk waartoe dieren allemaal op dezelfde manier behoren, maar waarvan ze zich ook onderscheiden door specifieke kenmerken.

Tekst loopt verder onder afbeelding

Circe John Collier schilderij vrouw tijger mens als dier
‘Circe’, olieverfschilderij van John Collier uit 1885.

Verantwoordelijk

Daarmee projecteren we een deel van onze zelfdefinitie, het gebrekkige dierlijke, op de andere levende wezens. In tegenstelling tot het menselijk dier worden de dierlijke dieren als het ware gedefinieerd als gebrekkige wezens die datgene missen wat ons van hen onderscheidt. Maar alsof dat nog niet genoeg is, bevat het concept van onze eigen dierlijkheid in de tweede stap al een impliciete of expliciete waardering. Dat wat de mens onderscheidt en definieert, wordt namelijk al duizenden jaren niet alleen beschouwd als een eigenschap die we hebben, maar als een bijzondere gereduceerd tot fysische tijd. En terecht, want het is waar dat wij mensen in staat zijn tot een speciaal soort morele reflectie, namelijk ethiek.

Omdat we in staat zijn inzicht te krijgen in de grondslagen van ons handelen en kunnen bepalen hoe we als mens zijn, kunnen we ook veranderen. Hoe we onszelf als mens definiëren bepaalt mede wie we zijn, en dus is antropologie een cruciale bron van waardenkennis. Wij zijn mensen, ook zonder definitie, dus onze menselijke waardigheid hangt niet af van een definitie of een mensbeeld. Er zijn echter mensbeelden die onze menselijke waardigheid in twijfel trekken of mensen ontmenselijken, en daarom is het belangrijk kritisch te bekijken hoe mensen zich precies onderscheiden van andere dingen of levende wezens.

De Amerikaanse psycholoog Barry Schwartz vat het samen in zijn boekje Waarom we werken:

Theorieën over de menselijke natuur nemen een unieke plaats in binnen de wetenschappen. We hoeven niet bang te zijn dat onze theorieën over de kosmos die kosmos ook zullen veranderen. De planeten trekken zich weinig aan van wat wij denken en welke theorieën wij over ze verzinnen. De bezorgdheid dat onze theorieën over de menselijke natuur die menselijke natuur op lange termijn zouden kunnen veranderen, is daarentegen zeer gerechtvaardigd. (…) Het ligt in de aard van de mens (…) aangezien zijn aard grotendeels het product van de maatschappij om hem heen is.

Het is dus zeker waar dat wij mensen een bijzondere verantwoordelijkheid hebben voor onszelf en voor andere levende wezens. Hoewel leeuwen niet overwegen vegetariër te worden en chimpansees niet werken aan genderrechtvaardigheid door de legitieme eisen van het feminisme institutioneel toe te passen, zijn wij mensen wel in staat tot dergelijk fundamenteel ingrijpen, en dus tot morele vooruitgang. Wij zijn dus niet alleen het probleem dat klimaatverandering en milieuvervuiling in de hand werkt, maar ook de enige oplossing die ons kan redden. De andere levende wezens zullen niet aan hun CO2-uitstoot werken of hun consumptieve wensen veranderen.

Het is aan ons, het is onze verantwoordelijkheid om onze kijk op de natuur, de dieren en de mens te herzien, als we er in dit sterk geïndustrialiseerde, mondiaal genetwerkte en technologische moderne tijdperk samen voor willen kunnen zorgen dat zo veel mogelijk mensen op deze planeet een menswaardig leven kunnen leiden. We zijn daar nog ver van verwijderd, ondanks alle moderne vooruitgang, waarbij altijd in gedachten moet worden gehouden dat de moderne vooruitgang die veel mensen van extreme armoede heeft bevrijd, ook heeft geleid tot klimaatverandering, milieuvernietiging en massavernietigingswapens, en daarmee diezelfde armoede in de moderne tijd nu juist heeft veroorzaakt.

Nertsen

De moderne hongersnoden zijn ook het resultaat van de moderne wetenschappelijke en technologische vooruitgang en de mondiale toeleveringsketens, die nauw verweven zijn met het neoliberale idee dat de wereldhandel op de een of andere manier vanzelf voor menselijke vooruitgang zorgt, hetgeen ronduit onjuist is, zoals de recente brute agressieoorlog van Rusland tegen Oekraïne opnieuw laat zien.

Ons vermogen tot ethiek verheft ons niet boven andere levende wezens. Het verleent ons geen aanspraak op leiderschap of macht op de planeet Aarde, maar vormt in het gunstigste geval de basis voor een verantwoordelijke omgang met elkaar en met andere levende wezens die onze habitat, dat wil zeggen het oppervlak van de planeet Aarde, delen.

Het antropologische verschil waarmee wij ons onderscheiden van de ‘andere dieren’ is zelf niet biologisch bepaald, maar door ons ingesteld. Het vermogen om dergelijke verschillen vast te stellen, dat wil zeggen om een zelfbeeld te hebben, is ons mensen daarentegen gegeven. Hoewel deze omstandigheid impliceert dat wij de bron van kennis zijn voor objectieve waarden die andere levende wezens niet begrijpen, volgt hieruit juist dat wij kunnen inzien wat wij aan andere levende wezens verschuldigd zijn, hoe wij ons tegenover hen moeten gedragen. Omdat we anders kunnen, moeten we ons gedragen op een manier die andere levende wezens beschermt.

Dierethiek volgt automatisch uit het feit dat we in staat zijn tot moreel inzicht, wat ook betekent dat we ons moeten afvragen of we bijvoorbeeld muggen naar believen mogen doden (omdat ze ons bijvoorbeeld aanvallen en in gevaar brengen) of, zoals in Denemarken in het najaar van 2020, miljoenen nertsen mogen afmaken omdat ze besmet zijn met het coronavirus en we bang zijn voor nieuwe varianten (die overigens van mensen afkomstig waren en niet van de nertsen!). Maar voor onze huisdieren en voor de nauw aan ons verwante primaten moeten we toch alsjeblieft bijzonder aardig zijn.

Onze alledaagse dierethiek is grotendeels antropocentrisch, omdat we met sommige ‘dieren’ sympathiseren en met andere niet. Hieruit blijkt het projectiemechanisme dat ik hieronder bekritiseer. De dierethiek kan alleen systematisch vooruitgang boeken als wij het dominante concept van ‘het dier’ overwinnen, of het omvormen om het antropocentrisme te overwinnen dat naar voren komt in onze sympathie voor ‘dieren’ waarmee wij op dezelfde schaal samenleven (de mesoscopische schaal waarop wij ons bewegen), terwijl wij als mensheid verantwoordelijk zijn voor het grootste uitsterven van soorten in vele miljoenen jaren.

Wildgroei

Om af te komen van het onjuiste idee dat mensen enerzijds dieren zijn in de biologische zin van het woord en anderzijds van bijzondere (positieve of negatieve) betekenis voor onze planeet, kan men een eenvoudig gedachte-experiment uitvoeren. Laten we ons eens afvragen met welke levensvorm een buitenaardse intelligente beschaving die onze planeet heeft geobserveerd contact zou zoeken.

Vooropgesteld dat de aliens niet toevallig ongeveer dezelfde vorm hebben als wij mensen (zoals de overgrote meerderheid van de sciencefictionfantasieën het nogal naïef voorstelt), zou een nadere analyse van de levensvormen die ze hier aantreffen hen ertoe kunnen brengen te denken dat ze eerder met planten dan met dieren moeten communiceren. Planten vormen immers een indrukwekkende biomassa, en op vele niveaus, waarvan wij ons gewoonlijk niet bewust zijn, zijn zij de feitelijke vormgevers van de processen van levende wezens – een thema dat een steeds grotere rol speelt in filosofische en biologische beschouwingen. Misschien zouden de aliens ook wel eerder communiceren met bacteriën of schimmels, omdat die overal voorkomen, zelfs in de diepzee of de stratosfeer, en een belangrijke bijdrage leveren aan de natuurhistorie van het leven.

Ieder mens is welbeschouwd een hele dierentuin aan levende wezens

Als we onszelf in de positie van het niet-dierlijke leven plaatsen, wordt de overmoedige menselijke veronderstelling dat wij het summum van de evolutie zijn in positieve of negatieve zin gerelativeerd. Veeleer vormen de verschillende levensvormen op onze planeet een web waarin geen biologische hiërarchieën bestaan.

De realiteit van het leven is dat het ervan wemelt, hetgeen filosoof Gilles Deleuze en psychoanalyticus Felix Guattari er al in de jaren zeventig toe bracht uit te gaan van rizomen, dat wil zeggen ondergrondse netwerken, in plaats van stambomen om de ontwikkelingen van het leven te beschrijven. Het leven woekert, waardoor onderlinge verbindingen ontstaan die zo complex kunnen zijn als het menselijk zenuwstelsel, dat steeds weer complexer blijkt naarmate de neurowetenschap het nauwkeuriger onderzoekt. Levende wezens vormen een netwerk – een inzicht dat in de filosofie overigens minstens zo oud is als Plato’s beroemde ideeënleer.

In zijn dialoog De sofist, waarin Plato de vraag onderzoekt hoe schijn, dwaling en niet-bestaan eigenlijk denkbaar zijn en door de filosofie kunnen worden overwonnen, poneert hij de stelling dat onze denkconstructies – waarvoor hij het woord ‘idee’ (ἰδέα, εἶδος) bedacht – een levend netwerk vormen, een symplokê (συμπλοκή). Dit maakt Plato niet alleen tot pionier van het internet, maar wijst er met name op dat hij het leven (ζωή) herkende als wildgroei waaraan vormen ontspruiten:

De mens heeft een belangrijke positie in dit web, omdat wij de levende wezens zijn waarin het web tot zelfkennis komt: de natuur weet van zichzelf, doordat wij van haar weten. De mens is het enige levende wezen dat ons tot nu toe bekend is waarin de natuur of het universum zichzelf kent.

Bacteriën

Een andere voor de hand liggende manier om vraagtekens te plaatsen bij de menselijke zelfoverschatting, die door de evolutietheorie alleen nog lang niet opgegeven is, is om ons te verplaatsen in het perspectief van wezens die andere of beter aangepaste zintuigen hebben. Vanuit het oogpunt van een dolfijn, een vleermuis of zelfs een rat zijn mensen behoorlijk zielige wezens – ze kunnen niet goed vliegen of zwemmen, ze communiceren niet via sonar, ze hebben geen stabiele gemeenschap en ze hebben een slecht reukvermogen.

Wie weet hebben onze huisdieren, vooral honden en katten, zelfs medelijden met ons en brengen ze ons daarom stokken of af en toe een muis die ze ’s nachts tijdens hun uitstapjes en avonturen hebben gevangen. Andere levende wezens vinden prooien of leden van hun soort op niveaus van de werkelijkheid die voor ons hoogstens toegankelijk zijn geworden door de technologische versterking van onze zintuigen. Voor zover het in hen opkomt zichzelf met ons te vergelijken, zouden zij het slachtoffer kunnen worden van hetzelfde zelfbedrog en dezelfde zelfoverschatting waaraan mensen lijden.

Ja, ze zouden zelfs speciësistische vooroordelen kunnen koesteren, dat wil zeggen vanwege hun bijzondere eigenschappen denken dat hun soort vele malen beter is dan de zeer beperkte mensensoort (bijvoorbeeld een bijzonder goed gezichtsvermogen bij vogels of de sonarzin van vleermuizen). Of meer nog: omdat de mensensoort zo dom is om de eigen omgeving te vervuilen en te vernietigen, en desondanks meent intelligent te zijn.

Even tussendoor… Meer lezen over Markus Gabriel en andere hedendaagse denkers? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:

Meld u aan voor onze nieuwsbrief

Ontvang elke woensdag het laatste filosofie nieuws, de beste artikelen van de week en af en toe een aanbieding.
Ontvang wekelijks het laatste filosofienieuws, de beste artikelen en af en toe een aanbieding.

Dat de natuur niet hiërarchisch is georganiseerd, moet in wezen worden beschouwd als het eigenlijk radicale inzicht in de evolutionair reconstrueerbare oorsprong van soorten: de levensvormen die in de tijd aan het bestaan van de mens voorafgaan, staan niet op een of andere manier in één lijn met ons en culmineren min of meer toevallig in de mens. Wij zijn evenzeer een marginaal verschijnsel in het veelzijdige rijk van het leven als in de structuur van het astrofysisch beschrijfbare heelal. In de Melkweg bevinden we ons op een of ander punt in een van de ontelbare sterrenstelsels, dat vanuit ons perspectief alleen bijzonder is omdat wij ons er bevinden.

En strikt genomen is zelfs dat overdreven, want de begrippen ‘centrum’ en ‘periferie’ hebben geen enkele betekenis in het universum of de evolutie. Daarom zegt de veronderstelling dat wij slechts een randdier zijn op een marginale planeet meer over ons dan over onze factische positie in het universum. Het idee van een stamboom van alle soorten die begint bij zeer eenvoudige wezens en zich dan min of meer duidelijk vertakt, verhult het radicale inzicht van de moderne levenswetenschappen dat de planeet wemelt van het leven op alle niveaus.

Vanuit biologisch oogpunt zijn de talloze levensvormen niet gerangschikt volgens een hiërarchie en is er geen doelgerichte ontwikkeling. Bovendien hebben we nog lang niet alle soorten ontdekt en begrijpen we nog lang niet hoe al deze levensvormen evolutionair met elkaar verband houden. Juist dat is een belangrijk besef van de moderne levenswetenschappen, die steeds meer tot in het detail weten, maar tegelijk moeten toegeven dat zij het leven als geheel niet kunnen overzien.

Iedere individuele mens is welbeschouwd een hele dierentuin van levende wezens, die als het ware symbiotisch vergroeid zijn in ons organisme, dat wil zeggen op zo’n manier samenleven dat ze er allemaal baat bij hebben in hun voortbestaan. Zonder deze co-existentie, zonder symbiose dus, zouden wij niet bestaan. Het microbioom van een mens, dat wil zeggen de virussen, bacteriën en schimmels die ons koloniseren, omvat aanzienlijk veel meer cellen dan die mens zonder dat microbioom, een mens die zonder deze verbinding met andere levende wezens niet zou kunnen overleven. We maken dus in een veel radicalere zin dan we ons in het dagelijks leven realiseren deel uit van de natuur.

Dit is een samengestelde en bewerkte voorpublicatie uit De mens als dier. Waarom we nog steeds niet in de natuur passen door Markus Gabriel, dat op 20 juni 2023 is verschenen bij uitgeverij Boom.

De mens als dier. Waarom we nog steeds niet in de natuur passen
Markus Gabriel
vert. Huub Stegeman
Boom
272 blz.
€ 29,90