Twee foto’s van de studentenopstanden rond 1968 illustreren hoe verschillend maatschappijkritiek in de praktijk kan uitpakken. Op de ene staat Theodor W. Adorno (1903-1969), met om hem heen jonge vrouwen die hun borsten ontbloten. Op de andere zien we Herbert Marcuse (1898-1979), omringd door aandachtig naar hem luisterende jongeren.
De verschillen komen voort uit de verschillende reacties op de revolte van de twee prominenten van de kritische theorie. Deze denkers formuleerden, geïnspireerd door Karl Marx’ analyse van de kapitalistische samenleving, al decennialang hun kritiek op de maatschappij. De studenten verwachten dan ook dat zij hun kant zullen kiezen. Maar Adorno belt de politie om demonstranten uit het door hem geleide Institut für Sozialforschung te laten verwijderen. Even later vindt de Busenattentat plaats die op de foto te zien valt. Marcuse daarentegen sympathiseert openlijk met de studenten, waarop zij hem omarmen en tot de derde M maken in het rijtje voorbeeldfiguren dat begint met Marx en Mao. Als de media hem uitroepen tot goeroe van de studentenbeweging en het daaruit voortkomende Nieuw Links, protesteert Marcuse. Hij leert immers net zoveel van de revolutionairen als zij van hem. Met zijn theoretische werk heeft hij het bewustzijn willen openen voor ‘het spook van een wereld die vrij zou kunnen zijn’. De opstandige studenten hebben dat spook op hun eigen manier weer gereanimeerd.
Marcuse werd de goeroe van de protestbeweging
Marcuses uitspraak echoot de eerste zinnen van Het communistisch manifest (1848) van Karl Marx en Friedrich Engels: ‘Een spook waart door Europa, het spook van het communisme.’ Volgens Marx buit het kapitalisme het proletariaat zo uit dat het wel in opstand móét komen en de maatschappij moet hervormen. Daarbij zullen klassenverschillen nationale verschillen overbruggen: ‘Proletariërs aller landen, verenigt u.’
Maar Marcuse ervaart als jongeman dat deze profetie niet uitkomt. Als kind van welgestelde, geassimileerde Duitse Joden is hij in eerste instantie niet bijzonder politiek bewust. De verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog openen zijn bewustzijn, al maakt hij die vanuit de Berlijnse militaire paardenstallen mee omdat hij vanwege zijn slechte ogen niet naar het front hoeft.
Het wijdverbreide verhaal dat hij in 1919 aan de Spartacus-opstand meedoet is waarschijnlijk onjuist. Maar wanneer de poging van marxistische socialisten faalt om van Berlijn een radenrepubliek maken, zoals hun geestverwanten dat hebben gedaan in Rusland, is Marcuse wel in Berlijn. In de kranten kan hij ook lezen hoe soortgelijke pogingen wereldwijd mislukken. Tegelijkertijd ziet hij hoe proletariërs zich laten verleiden door Blut und Boden, de nationaal-socialistische mythe die een verband legt tussen afkomst en landsgrond.
Totalitarisme
Marcuse gaat filosofie, politiek, economie en Duitse literatuur studeren. Zijn studie resulteert in een proefschrift waarin hij betoogt dat de kunstenaar zich bewust is van de kloof tussen realiteit en ideaal. Dit bewustzijn maakt sociale verandering mogelijk. Voor de jonge doctor zelf lijkt het bij theorie te blijven. Zijn vader koopt een appartement voor hem plus een aandeel in een bedrijf dat boeken uitgeeft en antiquarisch werk verhandelt. In 1924 trouwt hij met de wiskundige Sophie Wertheim.
Dan schudt een filosofieboek hem wakker uit zijn comfortabele burgermansbestaan: Martin Heideggers Zijn en tijd (1927). Marcuse leest dit boek als een aanklacht tegen de sociale omstandigheden die mensen dwingen tot een leven waarin ze zichzelf niet kunnen verwerkelijken.
Hij vertrekt naar Freiburg om daar bij Heidegger (1889-1976) te gaan studeren. Dat leidt merkwaardig genoeg tot een proefschrift over Georg Wilhelm Friedrich Hegel (1770-1831). Heidegger zal het niet goedkeuren en het volgens zijn promovendus niet eens lezen. In 1932 breekt Marcuse met hem. Heideggers steeds openlijker antisemitisme speelt zeker mee. Ook vindt Marcuse zijn maatschappijkritiek te onbepaald en vrijblijvend. Verder ziet hij in dat hij als Jood nooit aan een Duitse universiteit kan werken.
Even tussendoor… Meer lezen over Marcuse en andere grote denkers? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:
Meld u aan voor onze nieuwsbrief
Marcuse vindt een baan bij het Institut für Sozialforschung in Frankfurt, ook wel bekend als de Frankfurter Schule. Bij wat later de kritische theorie gaat heten past Marcuses hegelianisme veel beter. Marx, wiens gedachtegoed het instituut wil actualiseren, was zelf een zogenoemde linkshegeliaan. Marx liet zich inspireren door Hegels dialectische ontwikkeling van de wereldgeschiedenis, maar verbond hier andere politieke en filosofische conclusies aan. Die analyse nemen de denkers van de kritische theorie deels over.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog verblijft Marcuse op de kantoren van Amerikaanse veiligheidsdiensten. In het land waarnaar hij in 1934 is uitgeweken, werkt hij mee aan anti-nazipropaganda. Later doet hij inlichtingenwerk voor de voorloper van de CIA. Een deel van de bronnen die hij analyseert, gebruikt hij voor Soviet Marxism. A Critical Analysis (1958). De kritiek die hij in dat boek uit op het marxisme in de Sovjet-Unie sluit aan bij zijn observatie dat ‘de nederlaag van het fascisme en nationaal-socialisme de trend naar totalitarisme niet heeft gestopt’. Maar Marcuse stelt ook dat de situatie in het zogenoemde vrije Westen niet veel beter is.
Driften
Met zijn hoofdwerk Eros en cultuur (1955) weet Marcuse maatschappijkritiek sexy te maken, ook voor niet-filosofen. Het succes van het boek valt mede te verklaren uit het moment waarop het uitkomt en de boodschap die het verkondigt. Het moment: de vooravond van de seksuele en culturele revolutie. De boodschap: we kunnen vrij zijn, ook in seksuele zin. Als we willen, hoeven we nog hoogstens een paar uur per dag te werken, want we hebben immers technologie die de rotklussen voor ons kan opknappen. De rest van de tijd kunnen we besteden aan zaken die ons gelukkig maken. Daarbij kunnen we volop inzetten op de driften die we nu ten onrechte onderdrukken.
Marcuse baseert zijn boodschap op een hegeliaans-marxistische herinterpretatie van het werk van de psychoanalyticus Sigmund Freud (1856-1939). Dat is opmerkelijk, want Freud lijkt de onvrijheid in onze samenleving te legitimeren. Freud stelt namelijk dat beschaving noodzakelijk samengaat met de onderdrukking van onze instincten. Om Freuds vaak even technische als verhullende taalgebruik te simplificeren: wie gaat er nog naar kantoor en sticht een gezin als hij de hele dag kan masturberen en/of groepsseks kan hebben?
Kunst en spel overbruggen de kloof tussen noodzaak en vrijheid
Het eerste begrip dat Marcuse voor zijn herinterpretatie inzet is ‘historiciteit’. Hegel propageert een dynamische kijk op de werkelijkheid: de werkelijkheid ís niet, maar wórdt. Dat mag een open deur lijken, maar mensen doen graag alsof de werkelijkheid niet historisch, maar natuurlijk is. We nemen aan dat de werkelijkheid altijd zo is geweest en altijd zo zal blijven. Freud maakt zich volgens Marcuse ook schuldig aan die denkfout: uit het feit dat we ooit onze instincten hebben moeten onderdrukken leidt Freud ten onrechte af dat we dat altijd moeten doen.
Het tweede begrip is ‘dialectiek’. Voor Hegel verloopt de geschiedenis via tegenstellingen: de ‘these’ en de negatie daarvan (‘antithese’) worden telkens in een hogere ‘synthese’ verzoend. In navolging van Marx legt Marcuse daarbij de nadruk op de manier waarop wij in onze levensbehoeften voorzien. De eerste fase van het menselijk leven stond volgens Marcuse in het teken van schaarste. Als antithese volgt de rationele maatschappij waarin we onze driften onderdrukken. Hierdoor zijn we efficiënter gaan werken en hebben we technologie ontwikkeld die ons helpt de schaarste te bestrijden. De synthese zou zijn dat we, nu we zonder veel moeite kunnen voorzien in onze basisbehoeften, ons richten op ons geluk. Ook kunnen we onze relatie met de natuur, die we tegelijk met onze eigen driften hebben onderdrukt, weer koesteren.
Vervreemding
Mensen kunnen dus in potentie vrij zijn en hun verlangens vervullen. Hoe kan het dan toch dat we hier niet in slagen? Marcuse verklaart dit aan de hand van Hegels begrip ‘vervreemding’. Hegel bedoelt hiermee dat wat de mens maakt tegenover hem is komen te staan als iets uitwendigs (vreemds). Zo is volgens Marcuse de op productie en consumptie gerichte maatschappij die wij zelf hebben geschapen ons gaan overheersen. Hij stelt: ‘Het individu betaalt daarvoor door zijn tijd, zijn bewustzijn, zijn dromen op te offeren; de beschaving betaalt door haar eigen beloftes van vrijheid, rechtvaardigheid en vrede voor allen op te offeren.’
Marcuse zoekt de oplossing in kunst en spel, die ons bewustzijn weer kunnen openen. Kunst en spel overbruggen de schijnbare kloof tussen noodzaak en vrijheid, ratio en zinnelijkheid, mens en natuur. Daarmee bevrijden ze ‘Eros’, breed opgevat als seksualiteit, creativiteit, vrijheid en zelfontplooiing. Hoe abstract Marcuse ook schrijft, zijn boek heeft veel invloed op subculturen, zoals de opkomende homobeweging.
Het individu offert zijn dromen op voor de consumptiemaatschappij
Toch blijft de massa zich conformeren en lijkt de vrijheid ver weg. In zijn bekendste werk, De eendimensionale mens (1964), probeert Marcuse dit te verklaren. De gemiddelde mens is inmiddels zo eendimensionaal dat hij zich alternatieven voor zijn huidige manier van leven niet eens kan voorstellen, laat staan dat hij die kan verwerkelijken. Dat komt door de allesoverheersende technologische rationaliteit, maar ook door de massamedia en de consumptiemaatschappij, waarin de belangen van de grote bedrijven vooropstaan.
In het essay ‘Repressive Tolerance’ (1965) beschrijft Marcuse bovendien dat hoewel tolerantie ooit bevrijdend werkte door onderdrukte groepen ruimte te bieden, tolerantie nu een repressiemiddel is geworden. Wat lijkt op openheid voor andere opinies komt in de praktijk – door de suprematie van de massamedia – neer op een voortdurende bevestiging van de status quo. De filosoof bepleit daarom om niet meer tolerant te zijn tegenover ‘meningsuiting en vergadering van groepen en bewegingen die agressief beleid, bewapening, chauvinisme, discriminatie op grond van ras en religie promoten, of die zich verzetten tegen de uitbreiding van publieke diensten, sociale zekerheid, medische zorg, enzovoort’.
Volksheld
Wie mag deze ‘onderscheidende tolerantie’ opleggen, die gevaarlijk dicht bij censuur komt? ‘De auteur is zich er terdege van bewust,’ schrijft Marcuse boven zijn essay, ‘dat er op dit moment geen macht, geen autoriteit, geen regering bestaat die bevrijdende tolerantie in praktijk zou kunnen brengen, maar hij gelooft dat het de taak en plicht is van de intellectueel om historische mogelijkheden die utopische mogelijkheden lijken te zijn geworden in herinnering te brengen en te beschermen.’
Is dat hem gelukt? Als Marcuse in 1979 een beroerte krijgt en sterft, zet The New York Times hem neer als een kortstondig fenomeen uit een ver verleden. De tot dan toe onbekende filosoof had even wereldfaam verworven dankzij het feit dat hippies uit Eros en cultuur en De eendimensionale mens opvattingen haalden waar hij het lang niet altijd mee eens was. Maar ‘toen de sociale onrust van de jaren zestig verdween, verdween dr. Marcuse net zo plotseling uit het zicht als hij een zichtbare, zij het onwillige, volksheld was geworden’.
Ongeacht of die woorden in 1979 klopten, de geschiedenis heeft ze ingehaald. In 2011 beroept de Occupy-beweging zich op de filosoof. En ook recent valt zijn naam weer geregeld, mede doordat veel mensen een verband zien tussen klimaatverandering en de oneindige behoefte aan groei van het kapitalisme. ‘Het oeuvre van Herbert Marcuse,’ zegt zijn zoon Peter tijdens een herdenking, ‘is de ultieme test voor wat een maatschappij interessant vindt.’