Home Opvoeding Henk Oosterling: ‘Doe wat je kunt plus iets meer’
Opvoeding

Henk Oosterling: ‘Doe wat je kunt plus iets meer’

Door Lisa Doeland op 2 juli 2013

Henk Oosterling
beeld Martin Dijkstra
07/08-2013 Filosofie Magazine Lees het magazine
Onder leiding van Henk Oosterling leren kinderen uit ‘moeilijke wijken’ koken, filosoferen en judo. De filosoof kreeg er de Van Praagprijs voor.

De flat van Henk Oosterling kijkt uit op wat vroeger de haven was; nu staan er hoge kantoren. Rechts torent de Erasmusbrug hoog boven alles uit. In 2007 begon Oosterling er aan het maatschappelijke project Rotterdam Vakmanstad. Het was ook het jaar waarin minister Vogelaar een lijst van veertig ‘krachtwijken’ opstelde en Rotterdam met acht wijken de lijst aanvoerde. Oosterling was toen al een tijd bezig met het begrip ‘vakmanschap’; zijn analyse van Rotterdam als een vakmanstad sloeg aan. Jongeren moeten weer wortelen, aldus Oosterling, een bepaalde basis krijgen van waaruit ze kunnen bepalen wat ze willen met hun leven.

‘De gemeente sprong erop, woningcorporaties sprongen erop en zeiden: “Leuk verhaal, Henk, maar wat betekent dat nou concreet? Ga dat eens onderzoeken.”’ Daar moest hij wel even over nadenken, want 2007 was ook het jaar waarin de economische crisis losbarstte. Hij was toen nog voltijds werkzaam aan de Erasmus Universiteit en moest wat rekensommen maken voordat hij besloot de helft van zijn tijd in dit project te steken. ‘Want als het misgaat heb je geen poen meer; dan zit je droog brood te eten.’ Zo ver is het niet gekomen. Rotterdam Vakmanstad heeft verschillende bezuinigingsronden overleefd. Onder meer vanwege zijn inzet voor dit project ontving Oosterling in juni 2013 de Van Praag-prijs, een prijs die tweejaarlijks wordt uitgereikt aan iemand die zich op eigen wijze inzet voor een menswaardiger samenleving.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

Oosterling wist altijd al van aanpakken. Toen hij in de jaren zeventig bezig was met martial arts ging hij zes maanden naar Japan, ‘want alleen daar kon ik dat goed leren’. Dat was geen prettige periode. ‘Je gaat zes maanden in je eentje in een land zitten. Het enige wat je doet is ergens heen gaan, je in elkaar laten slaan en weer terugkomen.’ Maar dan krijg je het wél in de vingers. ‘Als je een sport in je lichaam wilt krijgen, dan moet je lichaam geherdefinieerd worden, en dat doe je door duizend keer hetzelfde te doen. Hetzelfde geldt volgens Oosterling trouwens voor filosoferen. ‘De basisactiviteit van filosoferen is gewoon boeken lezen en op technisch niveau met mensen praten.’

Maar hoe wordt een filosoof de drijvende kracht achter een maatschappelijk project? Voor Oosterling is dat helemaal niet vreemd; doen en denken zijn bij hem altijd verweven geweest. ‘Het is niet zo dat ik opeens dacht: ja, tering, je kunt er inderdaad wat mee doen.’ Filosoferen begint voor Oosterling altijd in een concrete situatie, die erom vraagt dat er op een nieuwe manier over gedacht wordt. ‘Waar het mij om gaat is dat theorie niet de contemplatie is die het ooit was bij Aristoteles, en evenmin de introspectie die het wordt bij Descartes. Filosofie is ruimte scheppen in je denken om dingen anders te doen. En dat is een heel andere inzet. Door na te denken over onze handelingen kunnen we ook echt anders gaan handelen.’

Deze openheid schept Oosterling, net als de filosofen uit wier traditie hij komt – Gilles Deleuze en Michel Foucault – door begrippen een andere draai te geven, nieuwe woorden te bedenken of met vreemde samenstellingen te komen. Een voorbeeld is het begrip ‘inter-esse’, een belangrijk begrip in de filosofie van Hannah Arendt. Hiermee vestigt Oosterling onze aandacht op het feit dat we, zeker in de huidige netwerksamenleving, altijd ‘tussen’ zijn. We bevinden ons altijd in een relatie, in een samenleving, in een netwerk. Dit betekent dat we ook anders aan moeten kijken tegen een begrip als ‘autonomie’. Het idee dat wij de complete controle hebben over ons doen en laten is achterhaald.

U stelt dat ‘gewone’ autonomie passé is en dat we uit moeten gaan van relaties. Doen we dat al?
‘Ja, maar we denken nog steeds vanuit individuen. Iedereen heeft de mond vol van samenwerken – dat gebeurt altijd in tijden van crisis, al is het alleen maar om je eigen toko overeind te houden –, maar die autonomie is altijd al ingebed. Het idee van een autonoom individu, dat zelf wel bepaalt wat het wil, dat kan alleen op kleine schaal. Op je eigen kamer, als er verder niemand is.’

Oosterling legt uit dat autonomie samenhangt met emancipatie. Emancipatie was hoognodig in de achttiende eeuw, en burgers, arbeiders, vrouwen, gastarbeiders en zelfs dieren zijn geëmancipeerd. Maar op een bepaald moment is volgens Oosterling de misvatting ontstaan dat emancipatie alles te maken heeft met het individu. ‘Emancipatie is een typisch negentiende-eeuwse term, die verbonden is met handelen. Maar we stellen ons individueel altijd op binnen een collectief handelen. Dat in de emancipatie het individu centraal staat is een misverstand. Een groep emancipeert, en als een individu zich in die groep identificeert met het gedeelde verlangen, kan hij zich via die groep emanciperen. Je moet er eerst achter komen dat de buurman of buurvrouw ook met dezelfde problemen zit als jij en dat het dus niet per se aan jou ligt. Emancipatie is dus altijd een collectief fenomeen.’

Tekst loopt door onder afbeelding

En zijn we nu uitgeëmancipeerd?
‘Nee, we hebben nog steeds emancipatie nodig, maar dat kan niet meer die van de negentiende eeuw zijn; dat moet die van de eenentwintigste eeuw zijn. Daaraan zal niet zoals in de negentiende eeuw een lineaire vooruitgangsgeschiedenis van de mens ten grondslag liggen. Het zal een emancipatie van de ecosystemen zijn, waar de mens een onderdeel van is.’

De mens zal zich dus meer rekenschap moeten geven van zijn plek binnen het grotere geheel en niet proberen een autonome positie daarboven of daarbuiten zoeken. Dit blijkt alleen niet altijd even eenvoudig. Hoewel onverschilligheid volgens Oosterling geen optie meer is, omdat we de gevolgen van ons handelen steeds beter kunnen overzien, blijft het moeilijk om de netwerken waarvan we onderdeel zijn te doorgronden. Zo weten we dat er in Bangladesh dingen fout gaan omdat wij hier goedkope kleren willen hebben. Maar wie is daar schuldig aan? De eigenaar van de fabriek, de Bangladese overheid, de internationale gemeenschap, wijzelf? Oosterling noemt dat het ‘Eichmann-effect’: het kwaad is banaal, het huist in ons allemaal. Maar we beschikken wél over veel informatie en zien dus dat wij ergens in de keten een rol spelen. ‘Omdat je die informatie hebt, kun je denken dat je erbij betrokken bent, maar je kunt ook concluderen dat de politiek het maar moet regelen.’

Maar ligt daar geen cynisme op de loer? Dat je denkt: laat maar, ik kan de wereld toch niet veranderen?
‘Dat kan, maar het is de kunst om het cynisme om te buigen in het kynisme.’ Antieke cynici als Diogenes van Sinope wilden een honds leven (kynos = hond) leiden. Diogenes was wars van bezit. Hij staat erom bekend dat hij in een grote amfoor woonde en niet onder de indruk was van de machtige Alexander de Grote. Wat Alexander de Grote voor Diogenes kon doen? Uit zijn zon stappen. Diogenes laat zich niets aan de macht gelegen liggen en neemt zijn lot in eigen handen. ‘Het gaat erom dat je bereid bent om de lulligheden, het leed, de onmogelijkheden te accepteren en daar serieus mee om te gaan. Misschien heb je wel te korte armen en te lange benen. Misschien krijg je een ontsteking in je hand en kun je geen cello meer spelen, maar dan word je wel de beste socioloog die rondloopt in Amerika, Richard Sennett! Die manier van denken opent ruimtes die niets te maken hebben met noodzakelijkheid. Bij Nietzsche heet dat amor fati – dat je moet leren je lot te omarmen. Het kynisme doorbreekt het cynisme omdat het “verwebt” is en dus niet onverschillig kan zijn. Wie kynisch is, is bereid om zijn behoeftepatronen te herzien. En dan heb ik het natuurlijk over niet steeds alleen maar meer willen, maar ook anders willen.’

Op basisschool De Bloemhof – voorheen een echte probleemschool – krijgen de kinderen sinds een paar jaar naast gewone vakken ook judo, koken, tuinieren, milieulessen en filosofie. Zo leren ze dat ze onderdeel zijn van een groter geheel – judo doe je samen, tuinieren brengt je dichter bij de natuur, koken vergt planning, en samenwerken en filosoferen betekent allereerst luisteren. Hoewel Oosterling blij is dat de CITO-scores in de laatste jaren van onder naar boven het landelijke gemiddelde zijn gegaan, is het niet zo dat hij alle kinderen op het gymnasium zou willen hebben. ‘Het gaat erom dat de kinderen op een plek terechtkomen waar ze horen. De vraag is wat je kunt en hoe je dat zo kunt ontwikkelen dat je op basis daarvan je leven leert inrichten. Dat is wat Foucault bestaansesthetica noemt. Het gaat erom dat je leert kiezen, dat je weet wat je wel en wat je niet wilt. Dan raak je, zoals dat in bepaald jargon heet, intrinsiek gemotiveerd. Ga je trouwen? Krijg je kinderen? Blijf je in Rotterdam wonen? Wat voor baan wil je? Of ga je zzp’en? Dat gaat allemaal over behoeften en keuzes. De basis van die bestaansesthetica is in overeenstemming leven met wat je kunt, plus iets meer.’

Wat is uw intrinsieke motivatie?
‘Intrinsieke motivatie heeft te maken met trouw blijven aan een gebeurtenis, iets dat je hebt meegemaakt en alles wat tot dan toe is gebeurd herijkt en herwaardeert. De intrinsieke motivatie komt dus van buiten; die heeft een gemeenschappelijke bron. Er is iets buiten mij wat iets in mij losmaakt en wat het hele idee van intrinsiek gemotiveerd kunnen zijn pas mogelijk maakt. De Franse filosoof Alain Badiou noemt dat “trouw blijven aan het evenement”. Ik zou het iets te smeuïg maken als ik zou zeggen dat “de filosofie” mijn intrinsieke motivatie is. Dat zou geen slechte keuze zijn geweest, maar dat zeg ik natuurlijk niet.’

Is Rotterdam Vakmanstad misschien zo’n evenement? Toen Oosterling gevraagd werd om zijn ideeën over vakmanschap handen en voeten te geven, wist Oosterling dat hij een beslissing moest nemen. ‘En dan heb ik het echt over een beslissing, niet over een keuze. In het geval van een keuze kun je nog overzien wat het effect is, dan kies je tussen het een of het ander, maar in het geval van een beslissing heb je alleen een passie en een richting, een kant die je op moet, maar waarvan je de de reikwijdte niet kunt overzien. Trouw blijven aan een evenement houdt je op het spoor. ’