Home Praktische filosofie Filosoof en schrijver Désanne van Brederode: ‘Een idee moet geleefd kunnen worden’
Praktische filosofie

Filosoof en schrijver Désanne van Brederode: ‘Een idee moet geleefd kunnen worden’

Door Djuna Spreksel op 31 maart 2025

vrije schrijver en filosoof Désanne van Brederode in collegezaal college
beeld Jeremy Meek
Filosofie Magazine 4 2025 Is egoïsme wel zo egoïstisch
04-2025 Filosofie Magazine Lees het magazine
Filosoof en schrijver Désanne van Brederode onderzoekt samen met studenten hoe je ook met je gevoelsleven en zintuigen kunt denken.

‘Sta maar op, want we gaan bewegen,’ zegt filosoof Désanne van Brederode (1970) tegen een groep studenten. Ze verzorgt een serie gastlessen voor de nieuwe bachelor creatief schrijven aan de Vrije Universiteit Amsterdam (VU), waar ze momenteel ‘de Vrije Schrijver’ is, een aanstelling die elk jaar door een andere schrijver wordt vervuld. Ietwat verbaasd schuiven de studenten hun stoelen naar achteren om voor het eerst kennis te maken met euritmie, een antroposofische bewegingsvorm. Daarbij worden klanken, ritmes, woorden en de stiltes daartussen met het lichaam verbeeld.

Waarom kiest ze ervoor de studenten te laten bewegen voordat ze gaan schrijven? ‘Voor veel schrijvers staat de taal in dienst van een verhaallijn die ze zo goed mogelijk willen overbrengen,’ vertelt Van Brederode. ‘Maar een tekst hoeft niet per se iets te betekenen om toch van alles op te roepen. Door zichtbare uitdrukking te geven aan bijvoorbeeld de verschillende klanken van het alfabet kun je opmerkzaam worden voor wat er in die taal zelf én tussen jou en de taal gebeurt.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Geen abonnee? Bekijk de abonnementen Log in als abonnee

Na het beoefenen van euritmie gaan de studenten anders schrijven, ontdekt Van Brederode. Volgens haar komt dat omdat ze meer registers tot hun beschikking hebben. ‘Een zin met veel K’s en T’s voelt hard en sinister aan in je lijf, merkte een student bijvoorbeeld op. Als lezer word je als het ware uit zo’n zin geduwd. Zonder doel met de taal spelen, uit liefde voor die taal, geeft je vrijheid. Je kunt je op nieuwe, verbeeldingsvolle manieren tot je materiaal verhouden.’

Désanne van Brederode (1970) is filosoof en schrijver. Ze studeerde filosofie aan de Vrije Universiteit Amsterdam, waar ze sinds juni 2024 de aanstelling van de Vrije Schrijver bekleedt. Ze publiceerde meerdere romans, filosofische boeken en een dichtbundel.

Van Brederode is een half jaar onderweg sinds haar aanstelling aan de VU. Haar doel is om samen met studenten te verkennen hoe wetenschappers hun onderzoek ‘fenomenologisch’ en ‘spelenderwijs’ kunnen benaderen, zoals kunstenaars en ambachtslieden gewend zijn om te doen. Een van de thema’s waarin ze zich verdiept is dan ook de speeldrift. Dat begrip komt bij de Duitse denker, dichter en toneelspeler Friedrich Schiller vandaan, die het uitgebreid uiteenzette in zijn werk Brieven over de esthetische opvoeding van de mens (1794).

Wat bedoelde Schiller met de speeldrift?
‘Schiller onderscheidt drie aandriften in de mens. Allereerst de Stofftrieb, die verband houdt met onze natuurlijke, aardse kant: we hebben honger, dus we gaan iets eten. We richten ons dagelijks leven van moment tot moment in. De tweede aandrift, de Formtrieb, maakt zich daar vervolgens uit los. Deze aandrift is erop gericht het contingente, materiële leven te vatten in grote theorieën en ideeën waarop we kunnen reflecteren. In de Formtrieb denken we na over vragen zoals: wat is vrijheid? Wat is schoonheid?

Schiller laat zien dat beide aandriften eenzijdig zijn wanneer je ze te ver doorvoert. Het gaat er niet zozeer om die aandriften in hun afzonderlijkheid met elkaar in gesprek te brengen, maar om als mens met die aandriften te spelen. Daarom onderscheidt hij ook een derde aandrift: de Spieltrieb, de speeldrift. Deze speeldrift maakt dat we constant bewegen in de ruimte tussen de Stofftrieb en de Formtrieb. Het spel maakt ons tot morele, vrije wezens. De mens is volgens Schiller dan ook pas waarlijk mens wanneer hij speelt, omdat alleen dan het volgen van de zintuiglijke drift te verenigen is met de regels van de redelijke drift.’

Daar waar ruimte is, kan dus spel ontstaan. In de Abraham Kuyper Lezing, die u bij aanvang van uw aanstelling aan de VU hield, signaleert u juist het denken in onbeweeglijke, binaire tegenstellingen. Kunt u dat uitleggen?
‘De westerse wijsbegeerte staat bol van dualismen. De belangrijkste is die tussen geest en lichaam, denken en voelen – waarbij de geest bovendien altijd hoger gewaardeerd wordt. Maar ook in de yogafilosofie zoals die bij ons wordt onderwezen is er sprake van mind over matter of juist andersom: met ons lichaam kunnen we onze geest rustig krijgen. Er vindt een dialoog plaats tussen die twee domeinen, maar er wordt daarbij een derde domein overgeslagen. Zelf worstelde ik toen ik jong was met de vraag of alles lichamelijk bepaald is en of het waar is dat mijn gedachten niets meer zijn dan het product van een fysiek proces. Of is het andersom: ben ik dan toch in de eerste plaats een geestelijk wezen? Dat leverde een boel strijd op.’

Hoe bent u daaruit gekomen?
‘De kennismaking met het antroposofische gedachtegoed van Rudolf Steiner, bij wie ook de euritmie vandaan komt, heeft me verlost van allerlei schijngevechten. Steiner gaat niet uit van een dualistisch mensbeeld, maar van een drieledig mensbeeld: geest, lichaam én ziel. Die derde factor is zowel een domein waarin de andere twee samenkomen als een zelfstandige entiteit.

Het denken in drieën doet meer recht aan onze ervaring. Neem bijvoorbeeld de drie-eenheid heden, verleden, toekomst. Wij zitten hier nu, in het heden, maar het verleden stroomt door ons heen en tegelijkertijd ligt de toekomst al in het verschiet. Of neem de drie dimensies waarin we als mens de wereld kunnen waarnemen. Alle goede dingen komen in drieën, zou je kunnen zeggen. Als ik nu weleens filosofie lees waarin wordt uitgegaan van binaire tweedelingen, krijg ik haast medelijden. Alles is of-of en zwart-wit. Daarmee zadel je jezelf en anderen op met problemen die weinig te maken hebben met de werkelijkheid.’

‘Je kunt met je emoties denken zonder erdoor overmand te raken’

Maar hoe werkt dat dan? Ruilt u niet gewoon een starre tweedeling in voor een starre driedeling?
‘Nee, juist niet. Plato zei het al: de ziel omvat zowel lichamelijke eigenschappen, zoals zintuiglijke indrukken, als geestelijke activiteit. Met de studenten behandel ik veel fictie. Tijdens het lezen komen we erachter dat een goede schrijver lang niet alles in een kamer hoeft te beschrijven om die kamer tot leven te wekken. Hoe is dat mogelijk, als er maar weinig over die kamer op papier staat? Onze zintuigen kunnen dus door onze geest tot leven gewekt worden. En het is ook niet zo dat ik er vervolgens alleen koud, feitelijk en in die zin geestelijk over nadenk. Ik maak me juist een levendige voorstelling van iets wat er op dat moment niet is, omdat het niet beschreven staat. Daar zie je de ziel aan het werk en speelt de mens, in de ruimtes tussen lichaam en geest, tussen voelen en denken. Je kunt dus gevoelvol nadenken, zonder dat dat betekent dat je niet helder denkt, bijvoorbeeld omdat je overmand wordt door emoties.’

Kunt u daar nog een voorbeeld van geven?
‘Als ik een filosofische gedachte uitwerk, dan is dat een geestelijke bezigheid. Maar die gedachte raakt al gauw bezield wanneer ik mezelf de vraag stel: hoe zou het zijn als dit idee gelééfd zou worden? Wat betekent dat voor een ander mens? Het idee staat dan niet langer op zichzelf; je stopt er een stukje van je hart in.

In deze tijd vinden veel mensen die bezieling lastig. Ze communiceren vanaf hun eigen eiland met de wereld zonder zich echt bezig te houden met anderen. Een gesprek kan een transactie zijn, maar dat is echt iets anders dan wanneer je de ander in gedachten houdt wanneer je met hem of haar spreekt. Alleen bezieling, dus zonder geestelijke reflectie, is trouwens ook problematisch. Dan laat je enkel nog je ziel of je gemoed spreken. Het spel zit ’m nu juist in het telkens balanceren van de verschillende domeinen van lichaam, geest en ziel en onderzoeken wat in welke situatie voorrang heeft.’

‘Wie speelt, beweegt zich tussen denken en voelen in’

En wat is hierbij dan de rol van het lichaam?
‘Bezielde lichamelijkheid is iets anders dan aandacht hebben voor je lichaam in de zin van gezond eten, sporten en naar de spa gaan. Dat grijpen mensen vaak aan als ze een tijd te veel in hun hoofd hebben gezeten. Maar op die manier blijf je steken in het getouwtrek tussen geest en lichaam. Bovendien zorgt het uiterlijke schoonheidsideaal van strakke, afgetrainde lichamen ervoor dat je juist uit je lichaam getrokken wordt om het van buitenaf te bekijken.

Vanuit bezieling je lichaam beleven gaat over het bewust waarnemen van alle zintuigen, dus niet alleen het kijken. Het draait om luisteren, ruiken en om je heen tasten, om vervolgens te ervaren wat dat ín je lichaam teweegbrengt. De Franse filosoof Roland Barthes heeft prachtig over het lichaam geschreven. Hij beschrijft hoe hij, terwijl zijn lichaam schrijft, ondertussen nog allerlei andere lichamen onderscheidt. Hij is het lezende lichaam, maar ook het lichaam dat honger heeft, en het lichaam dat verliefd is en dat zich afvraagt wanneer zijn geliefde zal bellen. In al die verschillende onderscheidingen worden geest en ziel in het lichaam gebracht.’

Tekst loopt door onder afbeelding

Hoe gaat u de aankomende maanden met deze thema’s als Vrije Schrijver aan de slag?
‘Ik wil onderzoeken hoe studenten vormgeven aan bepaalde rituelen die ervoor zorgen dat ze een balans vinden tussen de drie aandriften. In de katholieke kerk doen ze op Witte Donderdag de voetenwassing. Dan wassen priesters en bisschoppen elkaars voeten. Dat is een verwijzing naar het laatste avondmaal, toen Jezus de voeten waste van zijn leerlingen en hen zijn vrienden noemde. Het lijkt me mooi om dat als een vrijwillig sacrament te kunnen uitvoeren op de universiteit, waarbij docenten bijvoorbeeld ook de voeten van studenten wassen. Je hoeft niet te praten en tegelijkertijd is het intiem en heeft het iets klungeligs. Je doet iets met je handen en daarmee met je tastzin, voor de voeten van een ander mens; een ander komt in het heden op jouw pad en wast het verleden van je af en geeft je schone voeten om de toekomst in te lopen.

Daarnaast wil ik graag mensen aan het woord laten die de universiteit faciliteren, maar geen deel uitmaken van het verhaal dat zo’n universiteit over zichzelf vertelt. Denk aan de schoonmakers, IT’ers, medewerkers van de mensa. Toen ik zelf studeerde, vond ik het lastig dat mijn medestudenten en ik zo’n mensa gebruikten zonder acht te slaan op de kok die elke dag een maaltijd klaarmaakt. Je laat een bord vallen en een ander mag dat opruimen. En dat terwijl we tijdens de filosofiecolleges Emmanuel Levinas lazen, die schrijft dat verantwoordelijkheid ons overkomt in de ontmoeting met de ander. Ik zou het mooi vinden om te horen hoe deze universiteitsmedewerkers kijken naar studenten en hoogleraren, zodat zij de spiegel eens terugkrijgen.’