Terwijl Zomergast Pierre Bokma aan Hanneke Groenteman uitlegde waarom zijn keuzefilm We need to talk about Kevin (2011, Lynne Ramsay) was geworden, dacht ik aan het boek Film en filosofie beantwoorden grote levensvragen van Jurriën Rood, dat ik net uit had.
In VPRO’s Zomergasten deelden gast en interviewster hun verbijsterde vragen bij de later op de avond te vertonen film. Kevin, de jongen die daags voor zijn zestiende verjaardag een bloedbad zou aanrichten, was als klein kind al ijskoud, manipulatief, zelfs wreed – vooral jegens zijn moeder, als er geen anderen bij waren. Hoe kon een kind zo zijn? Lag de fout bij zijn opvoeding? Waren Kevins doordachte pesterijen een verkapte vraag om hulp? Wat ging er in hem om, wat gebeurde er in zijn brein en leed hij daar misschien zelf ook onder?
Films zijn meer dan hun verhaal, karakters en dialogen
Dit enigma is wat de film zo indringend maakt, zei Bokma. ‘Als kijker ga je onwillekeurig toch naar verklaringen zoeken, je wilt het begrijpen… En het blijft gissen. Ook als je de film meermaals ziet.’ Of woorden van gelijke strekking. Een prettig tegenwicht bij Roods pretentieuze boektitel. ‘Film en filosofie wekken grote levensvragen’ was al beter geweest. Prompt dacht ik aan Stine Jensens boek Leugenaars, uit 2006, waarin de filosofe de aantrekkingskracht van het liegen en de leugenachtige medemens onderzoekt, mede aan de hand van de film Catch me if you can (2002) van Steven Spielberg, met Leonardo DiCaprio in de rol van briljante beroepszwendelaar. Een mustread, zeker in deze, van nog veel meer leugens doortrokken, tijden. Zomaar een voorbeeld van een gelukkig samengaan van film en filosofie. Bovendien was Jensen zeker niet de eerste die filosofeerde aan de hand van films en ze pretendeerde dat ook niet. Terwijl Jurriën Rood, achttien jaar later, het samengaan van film en filosofische levensvragen presenteert als iets heel nieuws.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
In zijn uitvoerige voorwoord buitelen de metaforen over elkaar heen, uitmondend in de hoop dat de lezer ook zal ervaren wat er gebeurt als film en filosofie beurtelings bestuurders en gidsen mogen zijn in een bus die door een grillig berglandschap koerst. Rood weet waarover hij spreekt, want hij is zelf filmmaker en hij is op latere leeftijd wijsbegeerte gaan studeren. Iets wat hijzelf destijds nogal uitzonderlijk vond, ook al keek zijn nabije omgeving er niet van op. Onbedoeld ontstaat het beeld van een schrijver die ‘Eureka!’ roept bij vondsten die allang door vele anderen zijn gedaan, en dan ook nog eens grondiger en diepgaander.
Al in 2016 verscheen Cinemasofie. Grote vragen op het grote scherm van Bart Cusveller en Marc de Vries. Bijvoorbeeld. Voer de woorden ‘film’ en ‘filosofie’ in je zoekmachine in en het regent interessante websites, een gelijknamig platform (van Flore Lutters), artikelen, blogs, lezingenreeksen en cursussen, zelfs aan universiteiten. Al in de tijd dat ik zelf nog studeerde, ruim dertig jaar geleden, werd het allengs vanzelfsprekender dat film, als een autonome kunstvorm, een plaats begon in te nemen in de filosofie. En dan niet eens exclusief bij het ten onrechte ondergeschoven kindje van de filosofie, de esthetica.
Heerlijk concreet
Pijnlijker dan deze reusachtige blinde vlek is Roods reductie van films tot hun verhaal, karakters, handelingen en dialogen. Soms ook tot hun boodschap of het gebrek daaraan. Camerawerk en -standpunt, montage, belichting, landschappen, straten, interieurs, de weersgesteldheid en niet te vergeten de geluiden en de soundtrack, alles wat cinema dus tot die autonome kunstvorm maakt, komt maar zeer sporadisch aan bod. Logisch, want voor Rood zijn films ‘heerlijk concreet’, waar filosofie ‘te abstract’ wordt.
Filosoferen aan de hand van films is niet nieuw
Aha. Vandaar dat het werk van Ingmar Bergman, Andrej Tarkovski en Nuri Bilge Ceylan, om maar een paar makers van niet bijster concrete films te noemen, in het boek niet aan de orde komt. Zelfs Thomas Vinterbergs Festen (1998), Jagten (2012) en Druk (2020), met hun indringende vragen over ‘ons soort mensen’, ontbreken glansrijk. Alle wel genoemde films, van kaskrakers tot arthouse, moeten immers bewijzen wat op de achterflap met grote stelligheid wordt beweerd. Precies hetzelfde geldt voor de denkers die worden opgevoerd. Geregeld uit Rood zijn moeite met de universele, eeuwig geldende uitspraken van ‘de filosofie’ over het leven, de mens, de wereld, goed en kwaad, vrijheid, geluk en andere abstracties. Maar kijk aan, je kunt films en denkers met elkaar in gesprek brengen rondom vragen als ‘is geld goed voor je?’, ‘is het erg om alleen te zijn?’ en ‘is seks echt zo belangrijk?’ – op je eigen manier!
Kijken en voelen
Mooi is dat Rood het boek Liefhebben. Een kunst, een kunde van Erich Fromm afstoft, in een wonderschoon hoofdstuk met als titel de vraag: ‘Hoe kan ik werkelijk van iemand houden?’ Albert Camus’ De mythe van Sisyphus heeft hem geraakt, geholpen, het werk van Foucault heet dan weer langdradig en eenzijdig, hoewel diens structuralisme ook boeiende machts- en conditioneringspatronen blootlegt, met name in zijn driedelige Geschiedenis van de seksualiteit, die Rood uitvoerig bespreekt. Maar van de filosofie van Bataille, Barthes, Deleuze (slechts genoemd als vriend van Foucault) en Girard lijkt hij dan weer nooit gehoord te hebben, laat staan van Irigaray en Kristeva. In de beperking toont zich de meester, zeker. Echter, als iemand geregeld opmerkt dat filosofie zo weinig oog heeft voor het concrete, particuliere, het alledaagse, meerduidige en de omgang met het ‘verschil’ en het/de vreemde, dan springt hun afwezigheid nogal in het oog. En waar blijft Kierkegaard, die ruim voor het postmodernisme al speelde met heteroniemen en stijlen, en aldus verschillende levensvragen, -wijzen en -visies met elkaar ‘in gesprek’ bracht en wiens werk en onderwerpen later bovendien veel filmmakers zouden inspireren?
Søren Kierkegaard: I did it my way
Rood laat het existentialisme bij Sartre en Camus beginnen. Misschien omdat hij uitdrukkelijk en al op voorhand niets opheeft met religie? Waar hij zelf het mystiek-spirituele nadert, brengt hij dit wederom als iets nieuws en origineels. Toch las ik het boek met toenemend plezier en de eclectische filmkeuze, met een verrassende rol voor Flodder (Dick Maas, 1986), werkte enthousiasmerend. Althans, zodra ik boektitel, kaft en voorwoord opzettelijk ‘vergat’ en de zogenaamd grote levensvragen bezag als opmaat, telkens opnieuw, tot moedige, oprechte, persoonlijke essays over thema’s die Rood zélf soms al zijn hele leven bezighouden en die hij terugvond in films en bij filosofen.
Hiermee bouwt hij impliciet, in fragmenten, een intiem, kwetsbaar zelfportret van een oudere witte heteroman die idealen koesterde waarnaar hij zelf probeerde te leven, tastend, twijfelend, soms met teleurstelling in anderen, maar vooral in zichzelf. Iemand die deze zoektocht met anderen wil delen en zijn bevraagde idealen en streven wil behoeden tegen afvlakking, cynisme, egocentrisme, hebzucht, onmenselijkheid, haat, geweld. Of alleen al tegen het verwijt van naïeve hoop. Film en filosofie zijn daarbij toevallig zijn twee geliefde helpers. Het hadden ook popmuziek en sociologie kunnen zijn, of poëzie en psychologie, even willekeurig en onvolledig.
Marketingtechnisch begrijp ik de keuze voor de titel en het hippe omslag goed. Maar ze is een knieval voor het vele waar Rood fijnzinnige, afgewogen vragen bij stelt. Geen vlag op een modderschuit, juist het omgekeerde ervan. Het boek maakt benieuwd naar zijn eerdere werk, want kijken, denken, voelen en schrijven kan hij. ‘Voorbij de grote verhalen.’ Dat is allerminst nieuw, maar wie zegt dat dat moet? Misschien kan Rood de filmbeschouwingen van Willem Jan Otten eens gaan lezen. Ter lering, maar ook om hem te bevrijden van de immense, overspannen beloftes die hij doet – en godzijdank niet waarmaakt.
Film en filosofie beantwoorden grote levensvragen
Jurriën Rood
Noordboek
208 blz.
€ 24,90