Home Augustinus zag eens peren hangen

Augustinus zag eens peren hangen

Door Hester Eymers op 10 december 2012

01-2002 Filosofie magazine Lees het magazine
Augustinus doet zich in zijn Belijdenissen losbandiger en baldadiger voor dan hij in werkelijkheid was, stelt biograaf Garry Wills. We moeten zijn beschrijvingen van zichzelf niet lezen als persoonlijke bekentenissen, maar als parafrasen van bijbelse teksten.
 
Denken gaat het beste in gezelschap, vond Augustinus. Hij zocht bij zijn denkbeelden altijd de passende vrienden, zodat hij nooit verlegen zat om gesprekspartners. Tijdens zijn leven veranderde Augustinus meermaals van denkrichting – van manicheïst werd hij scepticus, toen neoplatonist en ten slotte christen – en dus ook van vriendenkring. In zijn teksten bleef Augustinus het gesprek trouw door meestal te kiezen voor de dialoogvorm. Hij had altijd meerdere stenografen bij zich en schreef een immense hoeveelheid brieven (300), preken (400) en boeken (92). Het boek Belijdenissen, dat de vorm heeft van een gesprek met God, is het vaakst vertaald en daarmee waarschijnlijk zijn bekendste werk.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Augustinus werd in 354 in Thagaste, een plaats in Numidië, nu Algerije, geboren. Hij begon zijn loopbaan als leraar in de retoriek en was een veelbelovend redenaar. De verwachting was dat hij carrière zou maken aan het keizerlijk hof in Milaan en inderdaad verhuisde hij op zeker moment ook naar deze stad. Maar zijn belangstelling voor filosofische en religieuze problemen, waarover hij briljant kon oreren, leidde onvoorzien tot zijn bekering tot het christendom. Hij ging celibatair leven en zag af van de roemrijke carrière die in het verschiet lag.

Zijn verbale gaven wendde hij nu voor een nieuw doel aan: getuigen van de grootheid van God. Om het publiek te winnen voor zijn geloof, doorspekte hij zijn preken met woordspelingen, gevatte opmerkingen en grapjes. Niet iedereen kon dat waarderen: de historicus Edward Gibbon bekritiseert hem erom in zijn standaardwerk over de ondergang van het Romeinse Rijk. Desondanks is het juist Augustinus’ rijke en tegelijk vlotte taalgebruik dat ervoor zorgt dat zijn werk nog steeds wordt gelezen.

Toch is de prachtige stijl van Augustinus – alleen al in de Belijdenissen zijn tal van meeslepende lyrische passages te vinden – ook een valkuil. Want de argeloze lezer meent daardoor ten onrechte een gemakkelijk toegankelijke tekst voor zich te hebben, en dat is bepaald niet het geval. Garry Wills laat in zijn biografie over Augustinus zien dat voor een juist begrip van de Belijdenissen een gedegen kennis van de historische context noodzakelijk is, naast een grondige vertrouwdheid met bijbelse teksten. Wills bespreekt de belangrijkste knelpunten bij de reconstructie van Augustinus’ leven en karakter en komt met plausibele oplossingen.

Zo wordt Augustinus vaak afgeschilderd als een losbol, omdat hij ongehuwd samenleefde en op zijn zeventiende vader werd van een onwettig kind. Wills betoogt echter dat zeventien in die tijd geen ongebruikelijke leeftijd was om vader te worden en dat een onwettig kind evenmin als ongewoon of schandelijk werd beschouwd. Het feit dat Augustinus vijftien jaar met de moeder van zijn zoon samenleefde in een monogame relatie wijst dan ook eerder op verantwoordelijkheidsgevoel en trouw dan op losbandigheid, aldus Wills.


Een passage die tot nog toe veel vragen opriep, is de beschrijving van een nachtelijke perenstrooptocht waaraan Augustinus als jongen meedeed. Hij weidt hier in de Belijdenissen buitensporig over uit en rekent zichzelf deze jeugdzonde bijzonder zwaar aan. Wills geeft hiervoor een overtuigende verklaring door te stellen dat de Belijdenissen een theologisch gestructureerd verslag van Augustinus’ leven zijn. De nadruk op de perendiefstal is bedoeld om een verband te leggen met de zondeval. Waar Adam de appel van Eva aanneemt uit hoffelijkheid, uit verlangen naar kameraadschap (dat is althans de interpretatie die Augustinus uiteenzet in één van zijn andere boeken), daar stal de kleine Augustinus peren uit een misplaatst gevoel van kameraadschap met zijn ondeugende vriendjes.

Hoewel Wills in eerste instantie een theologische benadering van Augustinus voorstaat, heeft hij ook aandacht voor de filosofische kant van zijn werk. Helaas komen slechts enkele kwesties aan bod, waardoor een zekere willekeur – waarom nu juist deze wel en andere niet – onvermijdelijk is. Maar dat lijkt een algemeen symptoom van de Augustinus-receptie te zijn, die zich bijna uitsluitend afspeelt in theologische kringen. Er is wel een besef van de filosofische draagwijdte van Augustinus’ ideeën, maar een systematisch overzicht van de discussies waarin hij zich mengde en ook eeuwen na zijn dood nog gemengd werd, ontbreekt. De bijbelteksten waarnaar Augustinus verwijst, worden uiterst nauwkeurig in voetnoten vermeld, maar een parafrase van Plato’s grotvergelijking blijft onopgemerkt.

Dat is jammer, want hoe verhelderend Wills’ biografie ook is en hoezeer die verheldering ook te danken is aan een nauwkeurige analyse van religieuze teksten, dat neemt niet weg dat een even consciëntieuze bestudering van filosofische teksten ons misschien nog meer had kunnen vertellen over de leef- en denkwereld van Augustinus.
 
Augustinus door Garry Wills, vert. Jan Braks, uitg. Balans, Amsterdam / uitg. Van Halewyck, Leuven 2001, 192 blz., €15,90