Dit artikel is exclusief voor abonnees
Zijn verbale gaven wendde hij nu voor een nieuw doel aan: getuigen van de grootheid van God. Om het publiek te winnen voor zijn geloof, doorspekte hij zijn preken met woordspelingen, gevatte opmerkingen en grapjes. Niet iedereen kon dat waarderen: de historicus Edward Gibbon bekritiseert hem erom in zijn standaardwerk over de ondergang van het Romeinse Rijk. Desondanks is het juist Augustinus’ rijke en tegelijk vlotte taalgebruik dat ervoor zorgt dat zijn werk nog steeds wordt gelezen.
Toch is de prachtige stijl van Augustinus – alleen al in de Belijdenissen zijn tal van meeslepende lyrische passages te vinden – ook een valkuil. Want de argeloze lezer meent daardoor ten onrechte een gemakkelijk toegankelijke tekst voor zich te hebben, en dat is bepaald niet het geval. Garry Wills laat in zijn biografie over Augustinus zien dat voor een juist begrip van de Belijdenissen een gedegen kennis van de historische context noodzakelijk is, naast een grondige vertrouwdheid met bijbelse teksten. Wills bespreekt de belangrijkste knelpunten bij de reconstructie van Augustinus’ leven en karakter en komt met plausibele oplossingen.
Zo wordt Augustinus vaak afgeschilderd als een losbol, omdat hij ongehuwd samenleefde en op zijn zeventiende vader werd van een onwettig kind. Wills betoogt echter dat zeventien in die tijd geen ongebruikelijke leeftijd was om vader te worden en dat een onwettig kind evenmin als ongewoon of schandelijk werd beschouwd. Het feit dat Augustinus vijftien jaar met de moeder van zijn zoon samenleefde in een monogame relatie wijst dan ook eerder op verantwoordelijkheidsgevoel en trouw dan op losbandigheid, aldus Wills.
Een passage die tot nog toe veel vragen opriep, is de beschrijving van een nachtelijke perenstrooptocht waaraan Augustinus als jongen meedeed. Hij weidt hier in de Belijdenissen buitensporig over uit en rekent zichzelf deze jeugdzonde bijzonder zwaar aan. Wills geeft hiervoor een overtuigende verklaring door te stellen dat de Belijdenissen een theologisch gestructureerd verslag van Augustinus’ leven zijn. De nadruk op de perendiefstal is bedoeld om een verband te leggen met de zondeval. Waar Adam de appel van Eva aanneemt uit hoffelijkheid, uit verlangen naar kameraadschap (dat is althans de interpretatie die Augustinus uiteenzet in één van zijn andere boeken), daar stal de kleine Augustinus peren uit een misplaatst gevoel van kameraadschap met zijn ondeugende vriendjes.
Hoewel Wills in eerste instantie een theologische benadering van Augustinus voorstaat, heeft hij ook aandacht voor de filosofische kant van zijn werk. Helaas komen slechts enkele kwesties aan bod, waardoor een zekere willekeur – waarom nu juist deze wel en andere niet – onvermijdelijk is. Maar dat lijkt een algemeen symptoom van de Augustinus-receptie te zijn, die zich bijna uitsluitend afspeelt in theologische kringen. Er is wel een besef van de filosofische draagwijdte van Augustinus’ ideeën, maar een systematisch overzicht van de discussies waarin hij zich mengde en ook eeuwen na zijn dood nog gemengd werd, ontbreekt. De bijbelteksten waarnaar Augustinus verwijst, worden uiterst nauwkeurig in voetnoten vermeld, maar een parafrase van Plato’s grotvergelijking blijft onopgemerkt.
Dat is jammer, want hoe verhelderend Wills’ biografie ook is en hoezeer die verheldering ook te danken is aan een nauwkeurige analyse van religieuze teksten, dat neemt niet weg dat een even consciëntieuze bestudering van filosofische teksten ons misschien nog meer had kunnen vertellen over de leef- en denkwereld van Augustinus.
Augustinus door Garry Wills, vert. Jan Braks, uitg. Balans, Amsterdam / uitg. Van Halewyck, Leuven 2001, 192 blz., €15,90