Home Faust in de polder

Faust in de polder

Door Patrick van IJzendoorn op 21 februari 2005

02-2005 Filosofie magazine Lees het magazine

Faust, de onverantwoordelijke levensgenieter, krijgt pas aan het eind van zijn leven enig moreel besef. Over de nieuwe Faustianen in de eenentwintigste eeuw.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Het debat omtrent burgerlijke vrijheden is in Nederland gereduceerd tot de vraag of een individu luidkeels mag openbaren wat het denkt dan wel in een obscuur geschrift heeft gelezen. Mag een held van het vrije woord, zich beroepend op Voltaire, Lord Byron en de universele mensenrechten, bevolkingsgroepen tot op het bot beledigen? Mag een imam in naam van de Heilige Profeet zijn onderdanen aanraden om homo’s van het dak te werpen? Wat de conclusie van deze of gene commissie tot maatschappelijk herstel zal zijn, de slotaria van het liberalisme bestaat uit scheldwoorden, afgewisseld door hoon voor een naïeve politicus die ‘de boel bij elkaar probeert te houden’. Elders op de bühne vinden vechtpartijen plaats, wijzen rechters schadeclaims toe en dolen ongelukkige zielen eenzaam rond, niet zoekend naar ‘een mens’, maar naar een identiteit of psychiater.
 
De vrijheid binnen de liberale maatschappij met al haar prachtige grondrechten tot behoud van de individuele voorspoed heeft weinig van doen met het klassieke idee van vrijheid, zo blijkt uit Faust & levenskunst: praktische filosofie van Goethe van de VU-filosoof en CDA-senator Henk Woldring. Niet alleen tirannie bedreigt de vrijheid, zo leert de Germaanse legende, maar ook een groeiend individualisme of een verzwakking van de bindende positie der wetten. De vraag luidt tegenwoordig niet meer waar iemand vrij is, maar wie er vrij is. In plaats van de vrijheid van de gemeenschap, zoals in de Griekse polis en joods-christelijke traditie, gaat het om de vraag wat het overspannen individu allemaal mag roepen, tot welk uur in de nacht hij zijn buren mag lastigvallen met de nieuwste Metallica en uit hoeveel gasleveranciers hij kan kiezen. ‘Hoe nobel de intentie van individuele vrijheidsconcepten ook is en hoe luid men over individuele vrijheden ook spreekt, juist dat individualistische uitgangspunt heeft de klank van vrijheid hol gemaakt’, zo schrijft Woldring nadat hij Faust uitvoerig heeft besproken.

Faust is de geschiedenis ingegaan als de spreekwoordelijke figuur die zijn ziel aan de duivel verkoopt, een thema dat dagelijks in de samenleving terug te vinden is. Maar het is niet het hele verhaal. Sterker, volgens Woldring heeft Faust zijn ziel niet zozeer aan Mefistofeles verkocht, maar is hij de duivel, althans zijn dienaar, niet uit de weg gegaan. Teleurgesteld in de wetenschap, verruilt de natuurkundige, filosoof, jurist, medicus en theoloog dr. Faust zijn studeerkamer voor ‘de universiteit van het leven’, zoals de weerbarstige praktijk zo fraai wordt genoemd. Hij wil de ultieme waarheden vinden, maar gaandeweg zijn odyssee langs heksennachten, Plato’s grot en een laboratorium waar de reageerbuisbaby Homunculus het levenslicht ziet, verandert hij in een onverantwoordelijke, doch enthousiaste, levensgenieter. Terwijl zijn vriend Wagner als grootgrutter in kennis achterblijft op de echte universiteit, maakt Faust kennis met duivelse geneugten, waarbij hij zich telkens afvraagt wat hij in een bepaalde situatie of onder bepaalde omstandigheden moet doen.

De bewering dat Faust daarbij door schade en schande wijs wordt, is een understatement. Toch is het geen kwaaie peer. Veel van zijn ongelukkige handelingen komen voort uit goede wil. De weg naar de hel is immers geplaveid met goede intenties. Als onbekwame geneesheer heeft Faust ten tijde van een pestepidemie de dood van boeren op zijn geweten, of ze in ieder geval valse hoop geboden. Zijn relatie met de vrome Gretchen, van wie hij zielsveel houdt, brengt geen voorspoed. Hij is medeplichtig aan het overlijden van haar moeder, slaat haar broer dood (noodweerexces?), zorgt voor zoveel wanhoop bij haar dat ze hun kindje en uiteindelijk zichzelf van het leven berooft. De overmoedige Faust, telkens op het verkeerde spoor gebracht door zijn cynische assistent, kampt met een gebrekkige gewetensontwikkeling, zoals dat thans binnen juridisch-psychiatrische kringen zou worden genoemd en blijft zijn Sehnsucht naar levensvervulling behouden, zijn verlangen om in een harmonieuze en vruchtbare verhouding met zichzelf en de wereld om hem heen te leven.
Van die harmonie is bij Faust, een representant van de West-Europese cultuur in het algemeen en hartstochtelijke Sturm-und-Drang-beweging in het bijzonder, vooralsnog geen sprake. Het is bij hem alles of niets. Niets dan ellende doorgaans. Een verhouding met Helena, symbool voor de voorchristelijke Griekse cultuur met haar schoonheid, mythologie en filosofische scholen, loopt uit op haar dood en dat van hun kindje Euforion. Faust slaagt er maar niet in de geheimen van de natuur te ontrafelen en besluit deze dan maar te overheersen middels een indijkingsproject, dat hij heeft verworven na het omkopen van de keizer.

De landwinning verloopt op nietsontziende wijze. Niet alleen afgebeulde werknemers vinden de dood, maar ook het koppige, oude echtpaar Filemon en Baucis – eerbiedwaardige figuren uit de Griekse mythologie – wordt afgeslacht omdat hun oude huisje het uitzicht van Faust bederft. Pas op het einde, wanneer hij blind is, wint het moreel besef het van de mateloosheid, slaat de goddelijke vonk, die volgens Goethe in elk mens aanwezig moet zijn, aan. Uiteindelijk erkent hij waarden als rechtvaardigheid, vrijheid en gemeenschapszin, waarden die Woldring te weinig aantreft in het huidige tijdsgewricht. De gelouterde, berustende Faust maakt het polderparadijs dat hij voor ogen had, niet meer mee.

Black box
Faust is ook één van de negen archetypen in Mythische figuren van de moderniteit, een door Jacques de Visscher en Jean-Pierre Wils samengestelde bundel. Aan de hand van essays over Faust, Hamlet, Don Quichotte, Don Juan, Robinson Crusoe, Frankenstein, Anna Karenina, Josef K. en Meursault (De vreemdeling van Albert Camus) wordt nagegaan hoe het is om een vrijgevochten kind van de moderniteit te zijn. Een indrukwekkend gezelschap, al wordt De Idioot van Dostojewski node gemist. Duidelijk wordt dat de grens tussen betoverende mythe en onttoverde moderniteit daarbij minder scherp is dan Descartes, Weber en de Wiener Kreis de mensheid wilden doen geloven.

Dit boek is een reactie op Myths of Modern Individualism: Faust, Don Quichotte, Don Juan and Robinson Crusoe dat de Brit Ian Watt negen jaar eerder schreef. Deze inmiddels overleden literatuurwetenschapper stelde dat de moderniteit een groot mythisch potentieel bezit door de manier waarop het narcistische individu aan zijn individualiteit gestalte geeft. Maar het waarom liet hij een beetje in het midden. In zijn inleiding tot de nieuwe bundel beweert de Leuvense filosoof Antoon Braeckman dat het individu als gevolg van de moderniteit is losgeweekt uit maatschappelijke verbanden, die voorheen een waarborg vormden voor zijn identiteit. ‘Daardoor wint het individu weliswaar aan vrijheid, maar verliest het aan bepaaldheid. […] In de moderniteit verschijnt het individu daarom niet langer als bekend, maar als onbekend, als een black box en dus als onvoorspelbaar’, sombert Braeckman.

In zijn openingsbijdrage twijfelt de cultuurwetenschapper Tom van Dorp aanvankelijk of Faust wel echt een mythische figuur was. Was hij niet veeleer een typische Renaissancemens, en een voorbode van de moderne mens met zijn streng wetenschappelijke dorst naar betere kennis en diepere waarheden? Van Dorps antwoord luidt ontkennend, wijzend op de mythologische ‘werkwijze’ van Faust. Eén van de meest diepe waarheden was vijfhonderd jaar geleden geformuleerd door Paracelsus die zich ten doel had gesteld om het Boek der Natuur te lezen om vervolgens over de Gedachten van God na te kunnen denken. Dit zou de hereniging impliceren van microkosmos (de eeuwige voortlevende kern van de mens) en macrokosmos, de centrale gedachte in de monadentheorie van Gottfried W. Leibniz, aan wie Goethe schatplichtig was.

Faust, door Mefistofeles spottend ‘meneer Microkosmos’ genoemd, leek het contact met de macrokosmos te hebben verloren door toe te geven aan alle aardse en materiële genoegens. Op het einde kwam de hereniging na vele dwaalwegen toch tot stand. Van Dorp treft deze verrassende hereniging ook aan in ‘the Theory of Everything’ van enkele belangrijke, speculatief ingestelde natuurkundigen die hiermee de macrokosmos proberen te verenigen met de microkosmos. Opeens staat de Faust met al zijn methodologische fratsen verrassend dicht bij de beroemde natuurkundige Edward Witten.

Dolende ridder
De menselijke overmoed komt op tragikomische wijze terug bij de dolende ridder Don Quichotte wiens nobele ambities tijdens zijn tocht steevast lessen in lijdzaamheid worden. Ook Victor Frankenstein zit vol goede moed. In de nachtelijke uren tracht hij, bezeten door faustiaanse visioenen, middels ‘geëlektrificeerde alchemie’ de mensheid te dienen door een nieuwe mens te creëren. Volgens de Nijmeegse filosoof en natuurkundige Hub Zwart is het probleem van Shelleys ‘wetenschapper’ dat hij als einzelgänger het bio-ethische dilemma in wezen privatiseert. Origineel is de verhandeling over Josef K., omdat deze niet zozeer gaat over de procureurhouder die verdwaalt in een macaber juridisch systeem, maar over de K. uit Het Slot die zich als een Don Quichotte verzet tegen autoriteit en het bestaan op eigen wijze wil bestieren. Kafka’s personage is eerzuchtig en groot als iemand die, zo schrijft Jacques de Visscher ‘een landmeter wil zijn in een rijk dat geen landmeter nodig heeft’.

Temidden van al dat al te Romantische enthousiasme duikt de tragische prins Hamlet op, levend in een tijd die net als de onze uit zijn voegen dreigt te geraken. Hij is één van de weinige mythische figuren, naast Anna Karenina, die vol twijfels zit, samengevat in de vraag ‘to be or not to be?’. Deze vraag moet per situatie opnieuw worden gesteld. Moet ik de slingers en pijlen van een verschrikkelijk noodlot verdragen of naar de wapens grijpen om de zee van ellende te bestrijden? Object zijn of subject? Het laatste is ongetwijfeld heroïscher, maar het eerste kan, omwille van de vrije gemeenschap of de gemeenschappelijke vrijheid, verstandiger zijn. Een held, zo leerde Willem Frederik Hermans ons immers, is iemand die ongestraft onvoorzichtig is geweest.

Faust & levenskunst. Praktische filosofie van Goethe, door Henk Woldring, uitg. Veen magazines, Diemen 2005, 192 blz., € 19,95

Mythische figuren van de moderniteit, door Jacques De Visscher en Jean-Pierre Wils (red.), uitg. damon, Budel 2004, 180 blz., € 16,90