Wanneer de leugen tot wereldorde wordt verheven. Hannah Arendt over Het Proces van Franz Kafka.
Een ondoorzichtige organisatie van corrupte bewakers, onbenullige opzieners en rechters-commissarissen, rechters van hoge en de hoogste rang. Met daarachter de onafzienbare, onvermijdelijke stoet van bedienden, schrijvers, gendarmes en andere hulpkrachten, misschien zelfs beulen. Daaruit bestaat de organisatie waarin Josef K. in Kafka’s roman Het Proces verstrikt is geraakt. De uitvoerende macht heeft er de vorm van een eindeloze, onzinnige administratie. En wetten hebben plaats gemaakt voor willekeurige geboden. Het is de bureaucratie ten top.
Josef K. wordt op een ochtend in zijn huis gearresteerd. Waarom? ‘Wij hebben geen opdracht u dat mee te delen. Gaat u maar in uw kamer zitten wachten. De procedure is nu eenmaal op gang gekomen, en u zult alles op het juiste tijdstip te horen krijgen’, delen de bewakers hem mee, terwijl ze K. zijn nachthemd proberen te ontfutselen, en zich tegoed doen aan zijn ontbijt.
K.’s pogingen om greep op het proces te krijgen falen. Volgens zijn ‘niet geheel onbedenkelijke’ advocaat is zich schikken het enige wat hij kan doen: ‘Vooral niet de aandacht trekken! Je heel rustig houden, al gaat dat nog zo tegen je gevoel in!’ Het rechtsorganisme blijft immers altijd in evenwicht. Wie er iets aan wil veranderen, graaft de grond onder zijn eigen voeten weg. Terwijl het organisme gemakkelijk compensatie vindt en ongewijzigd blijft, ‘als het niet zelfs, wat eigenlijk heel waarschijnlijk is, nog geslotener, nog oplettender, nog strenger, nog kwaadaardiger wordt.’
Ten slotte wordt K. met een slagersmes in een steengroeve terechtgesteld: ‘”Als een hond!” zei hij, het was alsof de schaamte hem moest overleven.’ Schaamte, omdat hij ‘zijn vrijheid en zijn recht om te handelen heeft verloochend, door zich te onderwerpen aan een schijnbaar noodzakelijk proces’, schreef Hannah Arendt in 1944, ter gelegenheid van de twintigste sterfdag van Franz Kafka (1883 – 1924).
Tubercolose
De joods-Tsjechische auteur stierf op veertigjarige leeftijd aan tuberculose, tien jaar nadat hij aan het onvoltooide en postuum gepubliceerde Het Proces werkte. In de dertig jaar tussen Kafka’s werk aan en Arendts interpretatie van de roman, kristalliseerden de gruwelijkheden van het nazisme en stalinisme zich uit. Arendt – zelf van joodse origine – was Duitsland in 1933 ontvlucht. En Kafka’s naaste familieleden werden in Hitlers vernietigingskampen vergast. Die politieke gebeurtenissen hebben Arendts interpretatie gekleurd: ‘Wij (de generatie van de jaren veertig) weten dat Kafka’s constructie niet slechts een nachtmerrie was.’
Kafka oeuvre bestaat uit vreemde, ogenschijnlijk absurde, onwerkelijke beelden. Het is geschreven in een zakelijke heldere juristenstijl. (Kafka had rechten en Duits gestudeerd. Overdag werkte hij op een verzekeringskantoor.) Hoe hij schrijft en wat hij beschrijft, lijken haaks op elkaar te staan. Deze spanning – tussen het eenvoudige taalgebruik en de achterliggende complexiteit van zijn werk – heeft volgens Arendt weinig te maken met de moderne complexiteit van het innerlijk leven. ‘Lezers die zich met een van zijn karakters willen identificeren, of die willen ontsnappen in een romantische wereld, zijn bij Kafka aan het verkeerde adres.’
‘Zijn verhalen zijn als bouwtekeningen’, schrijft ze. ‘Het zijn eerder producten van het denken, dan van de zintuiglijke waarneming. Vergeleken met een echt huis, komt een bouwtekening onwerkelijk over; maar zonder de bouwtekening kan het huis niet worden gebouwd. (…) De tekeningen kunnen alleen worden begrepen door degenen die door hun eigen verbeelding de werkelijke intenties en de toekomstige aspecten kunnen realiseren.’
Arendt vat Kafka’s intenties achter Het Proces op als een kritiek op de bureaucratie. ‘Kafka wist dat een mens die eenmaal in de bureaucratische machinerie is terechtgekomen, veroordeeld is. Hij wist dat niemand rechtvaardigheid kan verwachten van juridische procedures als de interpretatie van de wet gekoppeld is aan wetteloosheid. En als de chronische traagheid van de interpretatoren wordt gecompenseerd door het zinloze automatisme van de bureaucratie, dat het privilege van de uiteindelijke beslissing heeft.’
Andere interpretatoren zagen in Het Proces vooral de uitdrukking van een verschrikkelijke theologie. Arendt: ‘De bureaucratische machine leek nog geen groot kwaad, dat de horror en de terreur van de roman kon verklaren. Daarom werd er gezocht naar diepere verklaringen die, volgens de toen heersende mode, in een religieuze realiteit werden gevonden.’ Vooral het gesprek dat K. met de geestelijke in de kathedraal heeft, net voordat hij wordt geëxecuteerd, geeft daar aanleiding toe.
Deze geestelijke predikt de verborgen grootheid van het systeem. K., inmiddels te moe om alle consequenties van het verhaal van de geestelijke te kunnen overzien, om überhaupt nog helder te kunnen denken, schudt zijn hoofd bij diens verhaal. ‘Je moet niet alles als waar beschouwen’, zei de geestelijke, ‘je moet het alleen als noodzakelijk beschouwen.’ ‘Treurige opvatting,’ zei K. ‘De leugen wordt verheven tot wereldorde.’
Het is juist deze schijn van noodzakelijkheid enerzijds, en de bewondering van de mensen voor die noodzakelijkheid anderzijds, waarin volgens Arendt de kracht van de machinerie bestaat, die K. in Het Proces gevangen houdt. ‘Het is een noodzakelijkheid uit naam waarvan de grootste misdaden in de geschiedenis zijn begaan.’
Ze schrijft: ‘Het geloof in een noodzakelijk en automatisch proces waaraan de mens zich moet onderwerpen was in Kafka’s tijd bijna universeel. Het maakt de mens tot een functionaris van de noodzakelijkheid, en daarmee tot een functionaris van de natuurlijke wet van het verval. Zo degradeert hij zichzelf tot een instrument van de vernietiging.’
‘Het leven, voor zover het verval is, dat uiteindelijk tot de dood leidt, kan worden voorspeld. Alleen verlossing, niet verval, komt onverwacht. Want verlossing, niet verval, is afhankelijk van de vrijheid en de wil van de mens.’ K. verloochende zijn vrijheid en recht om te handelen. Dat bekocht hij met zijn leven, volgens de natuurlijke wet van het verval.
Hannah Arendt (1906 – 1975), Franz Kafka: A Revaluation (1944) – ‘Kafka’s zogenaamde profetieën zijn slechts een sobere analyse van de onderliggende structuren die vandaag bloot zijn komen te liggen’
George Steiner (1929), Verval van het woord (1974) – ‘Kafka wist dat in den beginne het woord was. Hij vraagt ons: hoe staat het met het einde?’
Albert Camus (1913 – 1960) – ‘De wereld van Kafka is in feite een onuitsprekelijk universum, waarin de mens zich de luxe permitteert in een badkuip te vissen, hoewel hij weet dat hij niets zal vangen’
Maurice Blanchot (1907 – 2003), De Kafka à Kafka (1981) – ‘Hij diende God te zoeken door aan de religieuze gemeenschap deel te nemen, maar in plaats daarvan, stelt hij zich met deze vorm van gebed, het schrijven, tevreden’