Home Psyche 5 denkers over dromen
Psyche

5 denkers over dromen

Dromen zijn wonderlijk en raar. Hoe vaak hoor je niet ‘je raadt nooit wat ik vannacht heb gedroomd’? Vijf denkers over dromen op een rijtje.

Door Femke Heijmans op 22 februari 2019

dromen droom trein Filosofie Magazine

Dromen zijn wonderlijk en raar. Hoe vaak hoor je niet ‘je raadt nooit wat ik vannacht heb gedroomd’? Vijf denkers over dromen op een rijtje.

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

1. Artemidorus van Daldis 

Het oudst bewaard gebleven dromenboek, de Oneirocritica (letterlijk de Droomkritiek), is geschreven door de Oudgriekse dromenuitlegger Artemidorus (ca. 135-200). Vóór zijn tijd werden dromen vooral gezien als een middel van communicatie tussen een godheid en de mens. Maar Artemidorus sluit zelf aan bij een filosofische school die ervan uitgaat dat de ziel deelheeft aan het goddelijke. Deze school gelooft dat de ziel daardoor soms ook kan zien wat er in de toekomst gaat gebeuren. Het was de taak van Artemidorus’ Oneirocritica om de symbolen uit de ziel te vertalen naar een voorspelling over de toekomst. Hierbij maakt hij gebruik van de kleinste details uit dromen. Zo betekenen jagende honden in een droom dat de persoon zal worden aangevallen. Bij witte honden, zal deze aanval in het openbaar plaatsvinden, maar als ze zwart zijn in het geheim.

Wezenlijk voor de droominterpretatie van Artemidorus is de persoonlijke achtergrond van de dromer – zijn beroep, gezondheid, status, gewoontes en leeftijd. Als een slaaf bijvoorbeeld droomt dat hij onthoofd wordt, is dat geen slecht teken omdat dit aangeeft dat de slaaf van zijn meester gescheiden wordt en vrij zal zijn. Oneirocritica is alleen al leuk om te lezen vanwege de belachelijke voorbeelden: iemand die droomt dat een rijke kennis op zijn hoofd poept zal zijn vermogen erven, maar als een arme vriend op zijn hoofd poept, komt hij in een beschamende situatie terecht. Dan weet je dat ook alvast! 

2. Aristoteles

De Oudgriekse filosoof Aristoteles (384-322 v.Chr.) staat – als één van de weinigen in zijn tijd – sceptisch tegenover dromenuitleg. De kans dat een droom daadwerkelijk iets zegt over de toekomst, acht Aristoteles zeer klein. Hij zoekt naar externe impulsen op je lichaam tijdens je slaap om zo te verklaren waarom je droomt. Zo schrijft Aristoteles in zijn boek Over dromen dat sommige dromen worden veroorzaakt door indigestie – een storing in de spijsvertering door te veel eten. De Engelse filosoof Thomas Hobbes (1588-1679) bouwt hier later op voort en laat zien dat een koude slaapomgeving er soms voor zorgt dat we angstaanjagende dingen zien in onze dromen.

In Over het voorspellen van toekomst in de slaap schrijft Aristoteles dat het soms wel zo kan zijn dat een droom iets over de toekomst zegt, maar ook deze wordt geactiveerd door lichamelijke impulsen. Prikkels die je overdag krijgt, kunnen namelijk onbewust iets zeggen over de toekomst. Zo kan je soms aan de lucht voelen welk weer het wordt of aan iemands humeur dat hij boos op je zal zijn. Wanneer je slaapt worden deze impulsen aan jou getoond in een droom. Aristoteles merkt wel op dat vooral dommeriken dit soort dromen hebben. Aangezien hun geestelijke activiteit lager ligt, zijn zij namelijk gevoeliger voor lichamelijke prikkels dan intelligente mensen.

3. René Descartes

Hoe kunnen we zeker weten dat we op dit moment niet aan het dromen zijn? De Franse filosoof René Descartes (1596-1650) stelt zich deze vraag. In de Meditaties schrijft hij dat een droom vaak enorm lijkt op een dagelijkse situatie. Hij schetst de situatie dat hij aan het schrijven is, gebogen over het papier met zijn hoofd dat niet slaapt en kijkt met zijn ogen die klaarwakker zijn. Maar dan herinnert hij zich dat zijn dromen hem al eerder op een vergelijkbare manier hebben bedrogen. ‘Als ik dat nu oplettender overdenk, zie ik duidelijk dat ik nooit zekere aanwijzingen heb om de waaktoestand van de slaap te onderscheiden. Hiervan raak ik in een verbazing die me bijna doet geloven dat ik nu slaap.’ Dit droomargument is voor Descartes een reden tot radicale twijfel. Nooit kunnen we weten of we wel of niet dromen. Het enige dat we volgens Descartes zeker weten, is dat we twijfelen. Twijfel ziet hij als een vorm van denken. En als je denkt, dan moet je wel bestaan. Daar komt zijn beroemde uitspraak ‘ik denk, dus ik ben’ vandaan.

Even tussendoor… Meer lezen over Aristoteles, Descartes en andere grote denkers? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:

Meld u aan voor onze nieuwsbrief

Ontvang elke woensdag het laatste filosofie nieuws, de beste artikelen van de week en af en toe een aanbieding.
Ontvang wekelijks het laatste filosofienieuws, de beste artikelen en af en toe een aanbieding.

4. Sigmund Freud

Dromen zijn wensvervullingen, meestal van onderdrukte (seksuele) verlangens. Dat zegt de Oostenrijk-Hongaarse psychoanalyticus Sigmund Freud (1856-1939) in De droomduiding. Een droom stelt ons in staat om te fantaseren over onze instinctieve behoeften die vaak door de maatschappij als onaanvaardbaar worden gezien. De oorsprong van een droom komt volgens Freud meestal uit herinneringen van de vroege jeugd. Freud gebruikt dromen om de werking van de menselijke geest beter te begrijpen. Volgens hem helpt een goede interpretatie hiervan bij de behandeling van psychologische problemen. Door dromen te observeren kan zo de vooruitgang van patiënten worden bijgehouden.

5. Carl Gustav Jung

De Zwitserse psychiater Carl Gustav Jung (1875-1961) volgt Freuds idee dat dromen een uiting van het onderbewuste zijn. Ook hij interpreteerde dromen om zo psychologische aandoeningen te onderzoeken. Toch is Jung het niet volledig met Freud eens. Jung ontdekte namelijk dat er bepaalde algemene, terugkerende thema’s voorkwamen in de dromen van zijn patiënten. Dromen komen dus niet puur uit individuele verlangens, maar ook uit een soort gemeenschappelijke bron. Dit noemt hij het collectief onbewuste: een opslagplaats van beelden die de mens geërfd heeft van gemeenschappelijke voorouders. Volgens Jung is het onbewuste dus niet alleen dierlijk, instinctief en seksueel, maar ook een bron van verborgen wijsheid. Door de interpretatie van dromen kom je bij die hogere wijsheid en kan je zelf het psychische systeem in evenwicht brengen. Dit noemt hij de compensatorische functie van het onbewuste.