Home Politiek Tjitske Akkerman: De kwetsbare democratie
Politiek

Tjitske Akkerman: De kwetsbare democratie

Door Marnix Verplancke en Tjitske Akkerman op 22 januari 2013

alexis de tocqueville filosoof
05-2002 Filosofie Magazine Lees het magazine
Alleen Francis Fukuyama is een en al euforie over de democratie, alle andere denkers zien valkuilen op het democratische pad. De gulden, maar ook oersaaie middenweg van de democratie moet het vaak afleggen tegen avontuurlijk klinkende alternatieven. Maar wie de bloemlezing De kwetsbare democratie leest beseft dat we een oeroude traditie als het democratische denken niet zomaar aan de kant zetten.

Toen de Franse aristocraat Alexis de Tocqueville in de eerste helft van de negentiende eeuw de Atlantische Oceaan overstak, had hij een heel speciale opdracht meegekregen: reis naar de Verenigde Staten en kijk hoe de democratie er werkt. Nu was de Tocqueville niet zomaar een edelman. De Franse Revolutie was inmiddels al een halve eeuw achter de rug en de reiziger voelde in zijn borst een – zij het af en toe weerbarstig – democratisch hart kloppen. Bijna zoals Hegel zag hij een noodwendigheid in de politieke geschiedenis die leidde van de religieus geregeerde samenleving van het verre verleden tot de in zijn tijd heersende “overmacht van het volk”. Wat de Tocqueville in de Verenigde Staten zag stemde hem zowel triest als blij, zo schrijft hij in De la démocratie en Amérique. Enerzijds klaagt hij de onverbiddelijke individualisering aan die met de democratisering van de maatschappij lijkt samen te gaan. Anderzijds ziet hij ook soelaas in het rijke verenigingsleven dat de Amerikanen hoog houden. De democratie, zo stelt hij vast, is een mes dat aan twee zijden snijdt.

Dat er niet altijd zo ambivalent over deze staatsvorm is gedacht, merken we bij het lezen van De kwetsbare democratie, sleutelteksten uit de politieke theorie, samengesteld door Tjitske Akkerman. Dit boek, dat teksten van vijftig politieke denkers bevat, gaande van Pericles’ lijkrede tot een fragment uit Samuel Huntingtons The clash of civilizations and the remaking of world order, is om meer dan een reden een bijzondere uitgave. Niet alleen zijn veel van deze teksten hier voor het eerst in het Nederlands te lezen, er wordt ook aandacht besteed aan een paar minder voor de hand liggende werkjes, zoals Olympe de Gouges’ Rechten van de vrouw, Abraham Kuypers Ons program, Moammar Gaddafi’s Groene boekje en Benito Mussolini’s De doctrine van het fascisme. Het boek wil dus niet alleen een staalkaart bieden van het democratische denken, maar ook van het anti-democratische waardoor het wordt bedreigd.

Zoals met ongeveer alle westerse filosofische begrippen moeten we ook de wieg van de democratie in het antieke Griekenland gaan zoeken. Niet alleen in de samentrekking van de woorden demos en kratos, die respectievelijk volk en macht betekenen, maar vooral in het Athene van Perciles (500 v. C), waar we de eerste echte democratie kunnen situeren. Het was een directe democratie en geen representatieve, wat betekent dat de burgers zelf de stadstaat bestuurden en zich niet lieten vertegenwoordigen door verkozen politici. Zo’n 40.000 vrije mannen beslisten toen over het reilen en zeilen van Athene en het zou nog lang duren voor er weer een dergelijke politieke constellatie de kop zou opsteken. Het door oorlogen verzwakte Athene kende de ene staatsgreep na de andere, waardoor stilletjes wegzonk tussen de andere staten.

Hoewel de Romeinen zich graag zagen als de wettelijke erfgenamen van de Griekse cultuur, was hun democratie was niet meer dan een farce. Er bestond wel een senaat, maar die bestond uit rijken en edellieden. Alleen de joodse en christelijke gemeenten kenden een democratisch bestuurssysteem. Bisschoppen werden bijvoorbeeld verkozen. Toen keizer Constantijn de Grote van het Christendom de officiële Romeinse staatsgodsdienst maakte verspreidde het rot zich ook in die religie. In plaats van dat het rijk democratisch werd, veranderde de kerk in een autocratisch, door de Romeinse paus bestuurd orgaan, en dat zou het ook blijven, de Reformatie ten spijt.

Het is misschien een te boude uitspraak, maar de democratie had in Europa wellicht heel wat later haar opwachting gemaakt, als de protestanten, en dan vooral de calvinisten er niet waren geweest. Onophoudelijk verwezen zij naar het democratisch beginsel van de oerkerk en Johannes Calvijn stelde onomwonden dat een burger het recht heeft om in opstand te komen tegen zijn vorst wanneer die in strijd handelt met het woord gods. Een volgende stap lag voor de hand: John Lockes benadrukking van de menselijke rol bij dit alles. Voor hem had politiek niets met religie te maken. De burger staat in een sociaal contract een deel van zijn basisrechten af aan de staat en krijgt daarvoor in ruil bescherming en zekerheid in het leven, zo stelt hij. En als die staat en haar leiding het beloofde niet kunnen leveren, dan kunnen ze ophoepelen.

Niet toevallig heeft Akkerman ook een tekst van Adam Smith opgenomen in deze bloemlezing, en nog wel een over arbeidsdeling. De opkomst van de democratie is immers niet los te zien van de economische veranderingen die in de achttiende eeuw plaatsvonden. De politieke macht van de adel bleek na verloop van tijd niet meer in proportie te zijn met haar economische macht. Het was de burgerij die zijn verdienste had in de nijverheid en de handel en die de navenante politieke beslissingsmacht opeiste.

En zo komen we bij het socialisme, wat gezien kan worden als de democratische hond die zich tegen zijn bourgeois baasje keert. De emanciperende kracht die de burgerij in het leven had geroepen kon ze na verloop van tijd niet meer beheersen. Ook de verpauperde massa eiste haar deel van de economische en politieke koek.

Wat heel duidelijk wordt uit Akkermans bloemlezing, is dat democratie een vlag is die vele ladingen dekt. De Engelse, nuchtere traditie van John Locke en John Stuart Mill benadrukt de soevereiniteit van het individu en vindt haar uitlopers tot op vandaag, bijvoorbeeld in het werk van de onlangs overleden Robert Nozick. De Franse, romantische traditie die we tot bij Jean-Jacques Rousseau kunnen traceren wil dat de individuele soevereiniteit in een democratie opgaat, in een algemene soevereiniteit die grootser is dan de som van haar samenstellende delen. Je hoeft geen politieke bolleboos te zijn om te zien dat deze instelling tot Marx’ en Engels’ dialectische invulling van de democratie leidt, en zelfs tot Mussolini’s fascisme.

Hoe dichter het heden wordt genaderd, hoe problematischer de democratie blijkt te worden. Alleen Francis Fukuyama is een en al euforie, alle andere denkers, zoals John Rawls, Michael Walzer en Amartya Sen, zien valkuilen op het democratische pad, en veel daarvan hebben te maken met de kloof die ontstaan is tussen burger en politiek. De gulden, maar ook oersaaie middenweg van de democratie moet het al te vaak afleggen tegen avontuurlijk klinkende en tot de fantasie sprekende alternatieven. Maar wie Akkermans boek leest beseft dat we een oeroude traditie als het democratische denken – inclusief al zijn negatieve aspecten zoals De Tocquevilles individualisering-  zo veel verschuldigd zijn, dat we haar niet van de ene op de andere dag bij het vuilnis kunnen zetten.

De kwetsbare democratie; sleutelteksten uit de politieke theorie, samengesteld door Tjitske Akkerman, Uitgeverij Aksant, Amsterdam, 2001, 408 blz., € 30,-

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen