Quote
“Een theorie van rechtvaardigheid die wij in ons praktische redeneren kunnen gebruiken, dient zich niet alleen te richten op de kenschets van een perfecte samenleving, maar dient ook manieren te behelzen om bestaande onrechtvaardigheid tegen te gaan.”
“Veel burgers hebben stemrecht, maar dit blijkt in de praktijk vaak een leeg concept. Om werkelijk de capaciteit te hebben om te stemmen, moeten andere vermogens aanwezig zijn. Het is de taak van elke overheid om voor zulke capabilities zorg te dragen.”
Stel dat drie kinderen ruziën over wie een fluit cadeau krijgt. Anna zegt dat zij de enige is die de fluit kan bespelen, dus redelijkerwijs komt de fluit aan haar toe. Dat klinkt plausibel, totdat Bob vertelt dat hij het enige kind is dat helemaal geen speelgoed heeft; zouden we hem dan niet tenminste een fluit geven? Carla, tenslotte, draagt aan dat zij maanden bezig is geweest om de fluit te fabriceren. Aan wie moeten we de fluit geven?
In Het idee van rechtvaardigheid (2013) bekritiseert de econoom Amartya Sen abstracte theorieën over rechtvaardigheid, zoals die van John Rawls. Volgens Sen is het niet zo zinvol om vanuit de denkstoel een perfect rechtvaardige samenleving uit te tekenen. In plaats daarvan zijn we gebaat bij een comparative approach: we vergelijken de situaties van Anna, Bob en Carla en maken een ordening tussen A, B en C. Om zo’n ordening te maken heb je weinig aan een utopisch vergezicht: geen enkele oplossing is immers ideaal. Een theorie over rechtvaardigheid dient recht te doen aan de praktijk, waarin ideale oplossingen nu eenmaal vaak niet haalbaar zijn.
Sen is een zeer invloedrijke denker, wiens ideeën niet alleen navolging hebben gevonden in de academie, maar bijvoorbeeld ook in het ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties. Evenals Martha Nussbaum is Sen aanhanger van de capability approach: het beleid van de overheid moet erop gericht zijn om burgers concrete vermogens toe te bedelen. Als negenjarige jongen was Sen getuige van de ‘grote Bengaalse hongersnood’, waarbij drie miljoen mensen een hongerdood stierven. Later concludeerde hij dat die massasterfte onnodig was: in de regio was voldoende voedsel aanwezig, maar het ontbrak aan de juiste instrumenten om de verschillende bevolkingslagen daar toegang toe te verlenen. In theorie kon de hongersnood vermeden worden, maar het ontbrak de bevolking aan de relevante capabilities om voedsel te vergaren.