Home Historisch profiel Spinoza: Nederlands grootste filosoof
Historisch profiel Mens en natuur Vrijheid

Spinoza: Nederlands grootste filosoof

De vondst van een origineel handschrift van Spinoza's Ethica was onlangs wereldnieuws. Han van Ruler legt uit waarom de Ethica zo belangrijk is.

Door Han van Ruler op 24 augustus 2011

Baruch Benedictus de Spinoza Ethica filosoof beeld Maartje de Sonnaville

De vondst van een origineel handschrift van Spinoza's Ethica was onlangs wereldnieuws. Han van Ruler legt uit waarom de Ethica zo belangrijk is.

Cover van 07-2011
07-2011 Filosofie magazine Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

‘Ik was zes toen ik zag dat alles God was’, zegt de hoofdpersoon in het korte verhaal ‘Teddy’ van J.D. Salinger. In hoeverre we de woorden van deze vroegwijze Teddy serieus moeten nemen, is al sinds het verschijnen van het verhaal in 1953 onderwerp van discussie, niet alleen onder lezers van Salinger, maar ook onder literatuurwetenschappers. Toch zijn er meer mensen op hetzelfde idee gekomen – bekende filosofen zelfs. Benedictus de Spinoza (1632-1677), Amsterdammer van geboorte en Nederlands grootste filosoof, schreef in zijn Tractaat over de verbetering van het verstand dat het hoogste doel van de menselijke kennis bestond in het bewustzijn ‘van de eenheid van de ziel met de hele Natuur’. In zijn hoofdwerk, de Ethica (1677), zou Spinoza diezelfde Natuur expliciet aan ‘God’ gelijkstellen en beweren dat alles wat bestaat deel uitmaakt van God.

Ook Spinoza zag dus dat alles God was. Spinoza is niet op ieder punt met Salingers Teddy te vergelijken. Teddy, een emotioneel verwaarloosd en van zijn omgeving vervreemd jongetje op een oceaanstomer, komt op grond van meditatie en inzichten uit de Vedantische traditie tot de conclusie dat al het logische denken moet worden afgewezen. Met ‘logic and intellectual stuff’ was immers alles fout gegaan: dat was precies wat er in de appel had gezeten waar Adam in het Paradijs van had gegeten. Voor Spinoza bestaat er juist niets hogers dan de logica. Zijn hoofdwerk, de Ethica, is geheel in meetkundige trant geschreven, compleet met axioma’s, definities, stellingen en bewijzen. Het boek is eigenlijk niets anders dan ‘logic and intellectual stuff’. Bij Spinoza is er, zoals de Engelse filosoof Anthony Kenny het beschreef, zelfs geen onderscheid te maken tussen natuurlijke oorzaken en logische gevolgtrekkingen. Het hele universum hangt als één strakke redenering aan elkaar.  

Religieus?

Ook met betrekking tot de vraag in hoeverre we hun woorden serieus moeten nemen, zijn Teddy en Spinoza op het eerste gezicht niet te vergelijken. De een is een romanfiguur, die ons doet gissen naar de motieven van de auteur. Als J.D. Salinger Teddy laat zeggen dat alles God is, kan de lezer eraan twijfelen of de schrijver het zelf ook zo zag. Maar wanneer Spinoza zegt dat alles God is, twijfelt niemand aan de ernst van die bewering. Toch raken Teddy en Spinoza elkaar ook hier. Net zoals zich twee kampen in de literatuurwetenschap hebben gevormd over de vraag of we Teddy’s wereldbeeld al dan niet serieus moeten nemen, blijven filosofen tot op de dag van vandaag verdeeld over Spinoza’s eigenlijke positie. Wat betekent het voor Spinoza dat alles God zou zijn? Maakt het hem tot een religieus geïnspireerd filosoof of juist niet?

Even tussendoor… Meer lezen over Spinoza en andere grote denkers? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief

Meld u aan voor onze nieuwsbrief

Ontvang elke woensdag het laatste filosofie nieuws, de beste artikelen van de week en af en toe een aanbieding.
Ontvang wekelijks het laatste filosofienieuws, de beste artikelen en af en toe een aanbieding.

Zijn tijdgenoten vonden over het algemeen van niet. De Ethica was volgens velen net als Spinoza’s eerdere Theologisch-Politiek Traktaat (1670) duidelijk het werk van een atheïst. In het eerste deel van de Ethica legt Spinoza uit dat geen enkel ding op zichzelf staat. Hij vereenzelvigt God niet alleen met de Natuur, maar zegt van beide dat zij niets anders zijn dan één universele ‘Substantie’. Die Substantie is het enige wat werkelijk bestaat. Daarmee wilde Spinoza duidelijk maken dat er wat hem betreft niet meer dan één werkelijkheid is, één natuurlijk systeem waarin alles is opgenomen. Geen onder- of bovenwereld, geen hiernamaals. In dat systeem is alles op zo’n manier opgenomen dat niets aan de macht van het systeem ontkomt. Spinoza’s opvatting van de Natuur laat dan ook geen vrijheid aan de mens om zich aan de wetmatigheid van oorzaak en gevolg te onttrekken. Bovendien gaf Spinoza een in eerste instantie weinig rooskleurig beeld van de natuurlijke drijfveren van de mens. In navolging van de Engelse filosoof Thomas Hobbes (1588-1679) ontwierp hij in het derde deel van zijn Ethica een psychologie die voornamelijk berust op het idee van zelfbehoud. Dat gaf lezers in de achttiende eeuw net als vandaag de dag aanleiding Spinoza als een volbloed naturalist te zien, als iemand die slechts natuurlijke oorzaken accepteert ter verklaring van de dingen; of zelfs als een materialist, iemand die stelt dat er niets anders dan materie bestaat en alles uit het gedrag van de materie kan worden verklaard. Dat laatste is ten aanzien van Spinoza een groot misverstand: Spinoza’s Natuur (of Spinoza’s God) is immers net zo goed geest als materie, en kent daarnaast nog oneindig veel andere ‘aspecten’.

Hobbes was wel een materialist, maar Spinoza was geen Hobbes. Dat komt nog veel sterker naar voren in Spinoza’s verdere uitwerking van de menselijke psychologie. Hoewel Spinoza evenmin als Hobbes de egoïstische drijfveren van het menselijk handelen ontkent, is zijn psychologie uiteindelijk veel subtieler dan die van de pessimistische Engelsman. Daardoor krijgt de mens in Spinoza’s denken een heel ander gezicht dan bij Hobbes, voor wie de mens de mens een wolf is. Spinoza wees er meer dan drie eeuwen voor Frans de Waal al op dat er evengoed sociale emoties bestaan: wij handelen met het oog op hoe anderen over ons denken en wij kennen gevoelens van empathie voor familie, clubgenoten en soortgenoten, en meer in het algemeen voor wezens waarin wij onszelf herkennen. Maar bovendien bestaat het gedrag van de mens volgens Spinoza niet alleen uit primaire reacties. Op dat punt gaat hij (net als vele filosofen voor en na hem) Frans de Waal weer voorbij, in de richting van een typisch menselijke moraal. Door ervaringen wijs geworden gaan mensen immers anders, en wel steeds overdachter, reageren. Dit blijft een ‘natuurlijk’ proces, maar het is wel een proces waardoor de mens zich op een bijzondere wijze kan ontwikkelen: met de rede worden primaire emoties overstegen. Voor zover mensen een rationele houding ontplooien, is er hoop op een manier van samenleven die uiteindelijk voor iedereen meer waard is dan de primaire blik van het zelfbehoud of het clubgevoel. Ook al is dit volgens Spinoza niet voor iedereen weggelegd, toch is die redelijke visie de beste optie voor het openbare leven. Deze gedachte, uitgewerkt in het vierde deel van zijn Ethica, ligt ten grondslag aan Spinoza’s politieke denkbeelden en vormt de basis van de mooie spreuk die we vandaag de dag kunnen lezen op de sokkel van zijn standbeeld bij de Stopera in Amsterdam: ‘Het doel van de staat is de vrijheid’.

Zelfinzicht

Maar uiteindelijk bleef Spinoza toch pessimistisch over de praktijk. Omdat het natuurlijke milieu met zijn ziektes en tsunami’s en het sociale milieu met zijn haat en afgunst de pogingen van de mens om gelukkig te worden altijd zullen blijven doorkruisen, moet de enige stabiele vorm van vrijheid en gelukzaligheid in het persoonlijke leven worden gezocht. Op dit punt aangekomen slaat Spinoza aan het einde van zijn boek (in het vijfde deel) zelfs een heel religieuze toon aan. De uiteindelijke vrijheid moet worden gevonden in een vorm van zelfinzicht. Spinoza verbindt daar de naam van God aan: het zelfinzicht staat gelijk aan een Amor intellectualis Dei, een ‘intellectuele liefde tot God’ – een liefde die teruggrijpt op de eenheid van alles. Elk zelfbewust individu kan namelijk in uitzonderlijke momenten van intuïtieve kennis zichzelf leren zien als opgenomen in het onontkoombare systeem van de Natuur. Omdat volgens Spinoza de menselijke ervaring net als alle andere natuurprocessen evenzeer onderworpen is aan de aaneenschakeling van oorzaak en gevolg, gaat zo’n intuïtief inzicht gepaard met een gelijktijdig en bijzonder krachtig besef van zijn eigen onvermijdelijkheid. Dat werkt volgens Spinoza bevrijdend, en vandaar dat juist dit inzicht een geestelijk moment van verlossing oplevert – een moment van gelukzaligheid.

Fascinerend (maar voor vooringenomen lezers ook uiterst frustrerend) is dat Spinoza daarmee een link wilde leggen tussen een naturalistische wereldbeschouwing enerzijds en anderzijds het idee van de religieuze ervaring. Dat werkt bij Spinoza anders dan in ‘gewone’ religies. Sinds mensenheugenis kennen religies theorieën over rechtvaardigheid en retributie: gelukkig is er een God die na dit leven de slechteriken betaald zet wat zij tijdens hun leven op aarde hebben uitgehaald. Bij de Grieken had een god misschien nog niet zo’n goed gevoel voor rechtvaardigheid als onze God of als Allah, maar in ieder geval was er, net als in het Oosten, een idee van straf en beloning in het hiernamaals. Al sinds het begin van de Griekse filosofie hebben naturalistische filosofen gemeend deze religieuze overtuiging te moeten doorprikken en hebben zij verkondigd dat er slechts een onverschillige natuur bestaat die zich niets aantrekt van goden of mensen. In de moderne tijd heeft die visie alleen maar aan aanhangers gewonnen. Een naturalistisch denker als Hobbes concludeerde al aan het begin van de wetenschappelijke revolutie dat er slechts strijd bestaat en dat elke vorm van gelukzaligheid een fictie is. Ook Spinoza voelde in de zeventiende eeuw de moderne tijdgeest al goed aan, maar toch koos hij niet voor de gemakkelijkste weg binnen het naturalisme. Hij bewandelde een tussenweg: weliswaar was de wereld totaal onverschillig voor menselijk leed, maar niettemin bezit de menselijke natuur een ingebouwd systeem voor mentale gelukzaligheid. Voor de goede verstaander was dat bovendien precies wat alle vormen van religie altijd al voor ogen hadden gehad. Ware religie heeft niets met een leven na dit leven te maken, maar alles met de ontwikkeling van een mentaal inzicht dat verlossing biedt.

Strijd

Als echte gelovigen kunnen naturalistische en religieuze lezers van Spinoza zich danig aan elkaar ergeren. Dat houdt Spinoza’s Ethica actueel, vooral in tijden van geloofsaval en in tijden waarin de strijd tussen atheïsten en dogmatische gelovigen weer aanwakkert – precies de tijden waarin wij zelf leven. Voor de een is Spinoza een godsdienstbestrijder, voor de ander biedt hij slechts een minder naïef alternatief. Overigens is het maar de vraag of dat alternatief psychologisch wel zo goed werkt. Freud heeft bewondering voor Spinoza geuit, maar sorteert het oude wijsheidsideaal van mentale gemoedsrust in onze tijd nog wel de gewenste effecten, vooral in combinatie met een naturalistische visie? Eist Spinoza niet het onmogelijke van mensen? Met religieuze systemen als calvinisme en boeddhisme hebben veel westerse moraalfilosofieën van vóór 1750, inclusief dat van Spinoza, de hooghartige houding gemeen dat zij de mens vooral aanmoedigen overal mentaal boven te leren staan. Dat brengt Spinoza ook weer dichter bij Teddy, die als klein eigenwijs jongetje al geen enkel menselijk gevoel meer lijkt nodig te hebben. Zo’n disciplinering werkte misschien in vroeger tijden, toen mensen het moeilijker hadden, maar het is de vraag of ze zich met ons niveau van onderwijs en ons zo overgereguleerde bestaan niet eerder ontwikkelt tot een emotionele snelkookpan zonder ventiel. Bij Spinoza komt daar nog eens bij dat alles noodzakelijk vastligt, zelfs de mentale beleving. Is het psychologisch wel mogelijk met die overtuiging een actieve houding in het leven te ontwikkelen? Het leven moet immers, zoals Søren Kierkegaard (1813-1855) later zou zeggen, altijd ‘vooruit’ worden geleefd – en dus in onzekerheid.

Op de blijvende belangstelling voor Spinoza’s Ethica heeft dat allemaal weinig invloed. Juist omdat Spinoza schijnbaar onverzoenlijke zaken wilde combineren, blijft het boek boeien, niet alleen op het gebied van religie en wetenschap, maar ook op een aanverwant gebied als het vraagstuk van lichaam en ziel. Spinoza hield vast aan een naturalistische kijk op oorzaak en gevolg, maar hij wilde anderzijds toch ook het creatieve aspect van de menselijke rationaliteit begrijpen. Omdat het fenomeen van de menselijke geest zich nog steeds maar moeilijk in wetenschappelijke termen laat vatten, grijpen filosofen en neuropsychologen vandaag de dag terug naar Spinoza’s Ethica om uit te leggen hoe het bewustzijn, dat zich aan de automatismen van de rest van de wereld lijkt te onttrekken, niettemin ingepast zou kunnen worden in een visie op de natuur als geheel. Spinoza hield zich al bezig met de vraag hoe creativiteit kan voortspruiten uit een bewustzijn dat door natuurwetten is bepaald. Het hele tweede gedeelte van zijn Ethica (‘De aard en de oorsprong van de geest’) is gewijd aan dit nog altijd actuele thema. Maar actualiteit is niet het enige geheim van de Ethica. De belangstelling voor Spinoza’s hoofdwerk zal wel onverminderd groot blijven, al was het alleen maar omdat de fascinatie die ervan uitgaat voor een deel samenhangt met het feit dat Spinoza soms zo moeilijk te volgen is – net zo moeilijk als Salingers Teddy.