Saul Kripke is het genie dat als 16-jarige een baanbrekend traktaat over logica schreef.
Saul Kripke is die hork die zijn neus snoot in een bibliotheekboek.
Saul Kripke is de auteur van Naming and Necessity, een van de klassiekers uit de analytische filosofie.
Saul Kripke is die stalker.
Saul Kripke is Kripkenstein, de auteur van Wittgenstein on Rules and Private Language.
Maar wie is nu de échte Saul Kripke? Bij een historisch profiel ligt het voor de hand om die vraag te stellen, maar Kripke liet zien dat het van belang is om een stap terug te zetten. De Amerikaanse filosoof (1940-2022) heeft in zijn werk een nieuw antwoord gegeven op de oude vraag hoe namen en beschrijvingen naar een bepaalde persoon kunnen verwijzen.
Dat antwoord komt voort uit kritiek op met name de theorieën van Gottlob Frege (1848-1925) en Bertrand Russell (1872-1970), beiden filosoof, logicus en wiskundige. Volgens Frege krijgt een naam betekenis door zijn verwijzing naar iets in de werkelijkheid. Zo verwijst de naam ‘Odysseus’ naar ‘de Griekse held uit de Odyssee’ en ‘Amsterdam’ naar ‘de hoofdstad van Nederland’.
Russell werkte dat verder uit: een verwijzing is volgens hem een uniek bepalende beschrijving. Hij spreekt van een ‘beschrijving’ omdat we bepalende eigenschappen toekennen, en noemt die ‘uniek’ omdat er maar één persoon aan beantwoordt. Neem ‘Saul Kripke’. Daarmee bedoelen we ‘het genie dat als 16-jarige een baanbrekend traktaat over logica schreef’, ‘die hork (…)’ enzovoort. Een naam, stelt hij, is een afkorting van een beschrijving; een reeks eigenschappen.
Zonder aantekeningen te gebruiken geeft Kripke in 1970 drie lezingen waarin hij de theorie van zijn voorgangers onderuithaalt. Hoewel hij nog een jonge academicus is, heeft hij al een indrukwekkend intellectueel leven achter zich. Zo heeft hij, als zoon van een rabbijn en een schrijfster van boeken over het joodse geloof, zichzelf als zesjarige klassiek Hebreeuws geleerd.
Op de basisschool was hij al goed thuis in het werk van de filosoof Descartes en de wiskunde (‘Ik zou de algebra hebben uitgevonden als die niet al uitgevonden was,’ zei hij later). Op de middelbare school publiceerde hij een baanbrekend artikel over modale logica, de tak van de logica die zich richt op noodzakelijkheid en mogelijkheid. Als wiskundestudent aan Harvard University doceerde hij al logica aan het Massachusetts Institute of Technology en haalde hij summa cum laude zijn graad.
Taal gebruiken is, net zoals wiskunde beoefenen, regels volgen
Wie nu Naming and Necessity (1972) leest – zijn lezingen in boekvorm –, krijgt nog altijd iets mee van de sensatie die het publiek in 1970 moet hebben gevoeld. De nieuwe filosofische godheid serveert voor je neus gevestigde namen als Frege en Russell af. Daarbij maakt hij typische nerdgrappen. ‘Ik hoop dat professor Gödel niet aanwezig is,’ zegt Kripke bijvoorbeeld als hij in een gedachte-experiment ene Schmidt en niet de gerenommeerde wiskundige Kurt Gödel de onvolledigheid van de wiskunde laat bewijzen.
Zo’n opmerking krijgt een extra lading als je bedenkt dat Gödel hoogleraar was aan Princeton University toen daar de lezingen plaatsvonden. Er gingen verhalen rond over het onhandige, ongepaste gedrag van Kripke. Hij zou zijn neus snuiten in bibliotheekboeken, via een ladder in een studentenslaapzaal gluren, mensen stalken.
Verwarring
Wat zijn nu Kripkes bezwaren tegen de opvatting van Frege en Russell dat namen afkortingen zijn van beschrijvingen? Ten eerste geeft niet iedereen bij dezelfde naam ook dezelfde beschrijving. De meeste mensen zegt ‘Saul Kripke’ sowieso niets. Als ze hem al kennen is dat waarschijnlijk als ‘de auteur van Naming and Necessity’. En slechts voor een kleine kring is hij ‘die hork die zijn neus snoot in een bibliotheekboek’.
Ten tweede zullen niet alleen verschillende mensen verschillende beschrijvingen geven, maar zal ook één individu al moeite hebben met een passende omschrijving. Want meestal kunnen we meer karakteriseringen geven van dezelfde persoon. Stel dat we ‘Saul Kripke’ toch laten samenvallen met ‘de auteur van Naming and Necessity’ en andere beschrijvingen negeren. Dan zeggen we eigenlijk: ‘De auteur van Naming and Necessity is de auteur van Naming and Necessity.’ Dat is een tautologie en niet informatief.
Daarbij zullen we er ook geen genoegen mee nemen omdat het om een contingente eigenschap gaat, oftewel een eigenschap die ook anders had kunnen zijn: ook als Saul Kripke niet Naming and Necessity had geschreven, was hij nog steeds Saul Kripke geweest.
Even tussendoor… Meer lezen over logica? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:
Meld u aan voor onze nieuwsbrief
De clustertheorie van filosofen als Ludwig Wittgenstein en John Searle probeert die problemen op te lossen. Volgens deze theorie hoeven we niet zeker te weten of alle genoemde beschrijvingen aan de referent toekomen: ook als Saul Kripke geen stalker was, maar wel aan enkele andere beschrijvingen uit het begin van dit artikel voldeed, is duidelijk waar zijn naam naar verwijst.
Tegen die theorie brengt Kripke het tweede deel van de titel van zijn lezingen in: noodzakelijkheid. Dat de clustertheorie aannemelijk lijkt, komt volgens hem door een conceptuele verwarring die Frege en Russell al de fout in liet gaan en die de clustertheorie onbewust overneemt.
Ten eerste koppelen filosofen, onder wie de modale logici, volgens Kripke ‘analytisch’ in de regel automatisch aan ‘noodzakelijk’. De aanname is: als iets volgt uit de analyse van een begrip of naam, moet dat noodzakelijk zijn en omgekeerd. Ten tweede verbinden filosofen ‘a priori’ met ‘noodzakelijk’: iets wat we kunnen weten zonder onze zintuigen te gebruiken moet noodzakelijk waar zijn, en omgekeerd. We hebben geen informatie uit de buitenwereld nodig om 139 op te tellen bij 127, en de uitkomst kan niets anders zijn dan 266.
Maar, zegt Kripke, ‘a priori’ komt uit de epistemologie, dus zegt iets over hoe wij de wereld kennen. ‘Analytisch’ komt uit de betekenisleer en zegt iets over de betekenis van woorden. En ‘noodzakelijk’ komt uit de metafysica en zegt iets over de toestand van de wereld. Doordat filosofen die verschillende domeinen verwarren, ontstaan er problemen als ze nadenken over namen, maar bijvoorbeeld ook als ze nadenken over begrippen.
Noodzakelijk
Kripke maakt hier een stevige claim. Maakt hij die waar? Een van zijn vele voorbeelden is ‘Hesperus is Phosphorus’ – een zin die Frege overigens ook aanhaalt in zijn werk. Lange tijd gebruikten mensen die namen voor respectievelijk ‘de ster die in de ochtend aan de horizon verschijnt’ en ‘de ster die in de avond aan de horizon verschijnt’. Later bleek dat het om een planeet gaat en ook nog eens om dezelfde planeet: Venus. Die ontdekking is a posteriori, want mensen hebben hun zintuigen ervoor moeten gebruiken, maar ‘Hesperus is Phosphorus’ is noodzakelijk waar. Het gaat hier dus om a posteriori noodzakelijkheid.
Of neem de standaardmeter in Parijs. Epistemologisch gezien weten we a priori dat die één meter lang is: die is immers dé standaard voor de lengte van één meter. Maar metafysisch gezien is die lengte niet noodzakelijk. De standaardmeter is er omdat de Fransen na de revolutie van 1789 het matenstelsel wilden universaliseren, maar ze hadden dat ook niet of op een andere manier kunnen doen.
Hier toont zich een andere belangrijke innovatie van Kripke: zijn semantiek van mogelijke werelden, die ook van grote invloed zal zijn op de informatica. Een bewering is noodzakelijk, zegt Kripke, als die waar is in alle logisch toegankelijke werelden. Een bewering is mogelijk als die waar is in ten minste één mogelijke wereld.
Kripke had lak aan de regel dat je als academicus moet promoveren
Via die mogelijke werelden benadert Kripke ook begrippen en namen. Dat zijn rigid designators, starre verwijzers. Die zijn star omdat ze in alle mogelijke werelden naar hetzelfde object verwijzen. In één logisch toegankelijke wereld (de onze) is Saul Kripke de auteur van Naming and Necessity. Maar we kunnen ons ook een wereld voorstellen waarin Saul Kripke niet de auteur is van Naming and Necessity. Maar in de bewering ‘Saul Kripke is niet de auteur van Naming and Necessity’ verwijst ‘Saul Kripke’ nog altijd naar Saul Kripke. Namen functioneren dankzij een initiële doop en een communicatieketen van taalgebruikers; de keten begint met ‘wij noemen dit kind Saul Kripke’ en continueert zich doordat mensen de naam ‘Saul Kripke’ blijven gebruiken.
Kripkenstein
De notie dat taal functioneert dankzij een gemeenschap van taalgebruikers keert terug in Kripkes Wittgenstein on Rules and Private Language (1982). Taal gebruiken is, net zoals wiskunde beoefenen, regels volgen. Met zijn kenmerkende nonchalance stelt Kripke dat ‘perhaps the central problem’ in Wittgensteins werk is dat er geen regel kan zijn voor hoe we een regel interpreteren. Dat betekent dat we dezelfde regel in een andere situatie anders kunnen interpreteren.
Sterker nog: we weten niet eens of we wel dezelfde regel kunnen of moeten volgen. Neem 139+127=266. Is 1139+1127 dan automatisch 2266? De volgende regel is denkbaar: + is voor getallen onder de 1000, en x voor getallen boven de 1000. Dat leidt tot 1139+1127=1139×1127=1283653. Wellicht zegt deze sceptische interpretatie meer over Kripkes eigen filosofie dan over die van Wittgenstein. Hoe het ook zij, deze interpretatie levert hem in elk geval de bijnaam ‘Kripkenstein’ op.
Het werk over Wittgenstein is een van weinige boeken die Kripke heeft geschreven. Hij had niet alleen lak aan de academische mores dat je moet publiceren, maar ook aan de regel dat je moet promoveren; hij had alleen zijn bachelor wiskunde. In 2001 won hij de Rolf Schock Prize in Logic and Philosophy, die doorgaat voor de Nobelprijs van de filosofie.
In zijn latere jaren schijnt Kripke dankzij persoonlijke begeleiding zijn horkerigheid iets te hebben overwonnen. Toch blijven de smeuïge verhalen bovendrijven. Zo vertelde emeritus hoogleraar logica en Kripke-kenner Albert Visser aan Trouw dat de Universiteit Utrecht een student-assistent had aangesteld die de filosoof moest helpen zijn eigen appartement terug te vinden. Maar hoe wereldvreemd hij ook mag zijn geweest, Kripke was goed bekend met zijn eigen reputatie. Toen na afloop van een conferentie filosofen hem eens uitnodigden om mee te feesten, zou hij hebben geantwoord: ‘If I joined, all you’d get is another Kripke anecdote.’