‘Je kunt wel beweren dat de mens een speciaal soort dier is’, zegt John Searle, ‘maar ergens ligt een breuk tussen de mensen- en de dierenwereld. Volgens mij wordt die door de taal gevormd. Er is nu eenmaal een verschil tussen mensen en dieren: om te begrijpen hoe de sociale relaties binnen een flat liggen heeft het geen zin om eerst een mierenhoop te observeren. Je gaat toch ook geen flat bestuderen om te weten hoe een mierenhoop werkt?’
John Searle (1932), een van de grootste hedendaagse Amerikaanse filosofen, werd vooral bekend door zijn werken over taalfilosofie en het menselijk bewustzijn. Nu waagt hij zich ook aan het nadenken over maatschappij en politiek. Boude uitspraken heeft Searle nooit geschuwd. Maar toen hij onlangs Nederland bezocht, bleek hij pas echt op dreef te komen zodra hij over politiek sprak. Iedereen naar de stembus? Onzin, zegt Searle. Een deel van de bevolking is onverschillig en dat moet zo blijven.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Wat Searle tijdens zijn onderzoek altijd stuurt is de mens. Cruciaal daarbij is dat de mens over bewustzijn en taal beschikt. Searle: ‘Het bewustzijn bestaat uit de gewaarwordingen die starten wanneer je ‘s ochtends ontwaakt uit een droomloze slaap en die een hele dag doorgaan tot je opnieuw gaat slapen, in een coma raakt, sterft of op een andere manier onbewust wordt. Dromen zijn ook een vorm van bewustzijn, zij het een ongewone, onvolmaakte vorm.’
Echt uniek is de mens omdat hij, anders dan het dier, over taal beschikt: ‘Omdat we bewust zijn en via onze zintuigen toegang krijgen tot een gemeenschappelijke objectieve realiteit hebben we een taal ontwikkeld die ons in staat stelt te spreken over die realiteit. Die taal maakt dat de mens uniek is. Andere dieren mogen dan wel een bewustzijn hebben, spreken kunnen ze niet. En de taal geeft ons een enorme macht over de wereld. We kunnen niet alleen beslissen dat we willen eten, maar ook dat we dat over een paar uur zullen doen. Dat kun je niet zonder taal. Ik heb een heel intelligente hond, maar hij maakt zich geen zorgen over wat hij aanstaande zondag zal eten. Ik doe dat wel. Honden hebben wel een signaleersysteem, maar dat is nog geen taal. Ze kunnen trouw of agressie tonen en ze kunnen signalen sturen naar andere honden, maar linguïstische representatie behoort niet tot hun mogelijkheden. Daarvoor missen ze twee zaken: ze bezitten geen compositionaliteit, wat betekent dat ze wel kunnen denken dat er iemand voor de deur staat, maar niet dat er volgende week opnieuw iemand voor de deur zal staan. En bovendien kunnen ze niet redeneren. Vanuit twee bestaande gedachten kunnen ze geen nieuwe gedachte genereren.’
De positivistische wetenschappen – die uitgaan van de feiten, en geen metafysische of poëtische speculaties toestaan – kunnen volgens Searle de mens niet begrijpen, omdat die geen ruimte laten voor bewustzijn en taal: ‘Positivisten willen alles reduceren, chemie tot fysica, biochemie tot chemie, biologie tot biochemie, psychologie tot biologie en alle andere sociale wetenschappen tot psychologie, wat er in essentie op neerkomt dat alles tot fysica te herleiden is. Dat blijkt onwerkbaar omdat de humane wetenschappen radicaal breken met de exacte en dat heeft met bewustzijn en intentionaliteit te maken. Die twee creëren fenomenen die reëel zijn, zoals bezit en kunst, die je niet kunt reduceren tot fysica. Het leidende principe van de menswetenschappen is dus intentionaliteit. Dat betekent dat de mens met zijn bewustzijn vat probeert te krijgen op de werkelijkheid, via bedoelingen, overtuigingen, wensen of verlangens. Er bestaat geen specifiek deeltje dat alle kunstwerken gemeen hebben en dat het kunstwerk tot kunstwerk maakt. Voor water geldt dat wel, en daarom kun je chemie reduceren tot fysica, maar kunst niet.’
Typisch voor de mens is dat hij met zijn bewustzijn en zijn taal niet alleen de realiteit begrijpt, maar dat hij ze ook zelf schept, in de vorm van sociale constructies, zoals bijvoorbeeld geld. In feite is dat niet meer dan waardeloos papier, maar doordat we er waarde aan toekennen worden er mensen om vermoord.
‘Er zijn drie zaken nodig voor de constructie van een sociale realiteit. Allereerst moet je in staat zijn om samen te werken aan iets, wat ik collectieve intentionaliteit noem. De mogelijkheid om functies toe te kennen aan objecten is ook onmisbaar. Je kunt dit een glazen object vinden, maar door het een glas te noemen geef je er ook een functie aan: een houder om vloeistof in te bewaren die je dan kunt uitdrinken. Het is de mens zelf die deze functie toekent. Het allerbelangrijkste is dat een object niet een functie toegekend kan worden op basis van zijn fysieke eigenschappen, maar wel op basis van de overeenkomst tussen mensen die dat object een bepaalde status geeft, en met die status een functie natuurlijk. Fundamenteel geldt dat alle sociale constructies dezelfde structuur hebben: x geldt als y in context c. Bijvoorbeeld: dit papier gaat door voor geld in de Europese Unie. Maar dat gaat ook op voor bezit, het huwelijk, de staat en de wereldbeker voetbal.’
Sociale constructies veranderen nogal eens. Hoe maak je nu uit wat een goede en wat een slechte sociale constructie is?
‘Er zijn allerlei tests te bedenken. Zo kun je je afvragen of die constructie geluk, rechtvaardigheid en rijkdom bevordert voor het grootste deel van de mensheid. John Rawls dacht een bijzonder knappe test uit: welk sociaal instituut zou je voorstaan als je niet op voorhand wist waar je je in dat instituut zou bevinden. Niemand zou slavernij verkiezen omdat je niet op voorhand weet of je slaaf of slavendrijver zou zijn. Als rationeel wezen zou je dus een systeem verkiezen waarin individuele ongelijkheden tot ieders voordeel zouden leiden. In baseball heeft de slagman veel meer spelplezier dan zijn ploegmaten omdat hij veel meer te doen heeft en hij het spel praktisch volledig kan bepalen, maar die ongelijkheid staat wel in het teken van het voordeel van de hele ploeg: de wedstrijd winnen.’
Maar zo werkt de wereld toch niet. Mensen stellen zich de Rawlsiaanse vraag toch niet wanneer ze iets moeten beslissen?
‘Nee, en dat beweerde Rawls ook niet. Hij wou niet beschrijven wat mensen doen, maar wel een rationele methode uitdenken om te kiezen tussen verschillende sociale constructies. In de realiteit valt er trouwens niet zo veel te kiezen. Je wordt geboren binnen een sociaal systeem. Of dat in de Verenigde Staten is of in Europa maakt een groot verschil, maar waar het ook moge zijn, het komt er vooral op aan je aan te passen aan het bestaande in plaats van het te veranderen. Vrouwen zijn eeuwenlang gediscrimineerd en ze zijn daar ook eeuwenlang gelukkig mee geweest, of toch zeker een meerderheid onder hen. Ze liepen gewoon mee in de bestaande sociale structuur. Nu is dat veranderd, maar we kunnen niet zeggen dat dit om een welbepaalde reden is die past in een grote theorie. Wat sociale veranderingen uitlokt en stuurt is niet in zo’n theorie te vangen.’
Zouden we ons de Rawlsiaanse vraag niet moeten stellen wanneer we in het kieshokje staan?
‘Nee, en ik denk ook niet dat iedereen moet gaan stemmen. Dat is een belachelijke verkrachting van het democratie-idee. Iedereen moet wel de kans krijgen om te gaan stemmen en moet daartoe zelfs aangemoedigd worden, maar wat je kunt missen als kiespijn is een gepassioneerde verbondenheid met het politiek proces. Dat leidt alleen maar tot instabiliteit en extremisme. Het is te vergelijken met het feit dat iedereen moet kunnen zeggen wat hij wil, maar stel je voor dat iedereen dat ook deed en de hele dag racistische schunnigheden liep te declameren, dat kan toch niet de bedoeling van de democratie zijn? De grootste verschrikking is natuurlijk stemplicht. Dat is net zo stom als stellen dat iedereen bier moet drinken. Een deel van de bevolking is onverschillig. Laat dat zo.
Bovendien hebben ook niet alle mensen een intelligente kijk op de politiek. Ze hebben geen idee wie die kandidaten zijn en stemmen zomaar op om het even wie, op de knapste vrouw of de meest zelfverzekerde man. Het is veel beter dat een redelijk deel van de bevolking zich zo comfortabel voelt bij wat er op het politieke vlak gebeurt dat dit de moeite niet doet om te stemmen. Het grote geheim van de democratie – en ik snap niet waarom niemand dit ziet – is dat ze pas werkt wanneer de fundamentele beslissingen niet genomen worden op basis van de verkiezingen. Anders kun je je leven niet plannen. Wie gaat er leven en wie sterven, wie zal er rijk zijn en wie arm, dat kun je niet in verkiezingen uitmaken. Want anders ben je nooit zeker van je leven na de verkiezingen. Misschien stemmen ze wel tegen jou. Dat is trouwens hoe het er in de Weimar-republiek aan toe ging. Als je pech had en de verkiezingen vielen slecht uit voor jou had je veel kans dat je in een concentratiekamp belandde of dat je familie op de vlucht moest slaan. Dat is geen solide basis om een gezonde samenleving op te bouwen. Kijk nu naar een succesrijke democratie als de Verenigde Staten en je stelt vast dat iedereen weet dat het geen ene moer uitmaakt of je voor de Republikeinen of de Democraten stemt. George Bush of Al Gore? Dat deed er toch niet toe. Dezelfde mensen die rijk waren zijn het daarna nog altijd en wie voor de verkiezingen naar de gevangenis ging, doet dat nog steeds. Verkiezingen veranderen dat niet en dat moeten ze ook niet doen, anders kan de democratie niet werken.’
Is het dan niet door verkiezingen dat het institutioneel racisme uit de jaren vijftig overwonnen is?
‘Nee, dat is door het opperste gerechtshof gedaan, een clubje wijze rechters die vrij willekeurig geselecteerd zijn en een enorme macht toebedeeld krijgen. De VS weten ook dat, als je in de verkiezingen niets kunt beslissen, er een ander orgaan moet zijn dat dat wel kan, en daarom hebben ze een opperste gerechtshof dat de beslissingen neemt die te belangrijk zijn voor de verkiezingen, zoals gelijkheid, racisme of abortus. De verkozenen in dit hof blijven levenslang aan en dragen een grote verantwoordelijkheid. Zodra er een torenhoog probleem opduikt waarover niemand anders de knoop kan doorhakken worden zij ingeschakeld. Kijk naar de recente presidentsverkiezingen. De stemmen raakten maar niet geteld in Florida en het opperste gerechtshof heeft uiteindelijk bepaald dat Bush gewonnen had.’
John R. Searle
John R. Searle (Denver 1932), Mills Professor in de Philosophy of Mind and Language aan de Berkeley-universiteit in Californië, begon zijn academische carrière als taalfilosoof. Hij verwierf grote bekendheid met zijn boek Speech Acts (1969). In navolging van zijn leermeester John Austin ontwikkelde hij een taaldaden-theorie, die beschrijft wat het inhoudt wanneer we bijvoorbeeld spreken, smeken of commanderen. Wanneer we spreken gaat het volgens Searle niet alleen om het doen van de uitspraak zelf, maar ook om het effect van die uitspraak op de wereld om ons heen, zoals de bedoeling die je hebt bij het doen van die uitspraak (bijvoorbeeld iemand bang maken) en het gevolg van de uitspraak bij de luisteraar (deze zou zich beledigd kunnen voelen).
In Minds, Brains and Programs (1980) formuleert hij zijn beroemde Chinese Kamer-argument, waarmee hij wil bewijzen dat een computer nooit op dezelfde manier kan denken als een mens, noch zijn eigen handelingen kan begrijpen. Stel je voor dat je in een kleine kamer zit, en er constant Chinese tekens naar binnen geschoven worden. Volgens ingewikkelde regels uit een handboek schuif je die vervolgens weer in een bepaalde volgorde naar buiten. Je begrijpt natuurlijk geen woord Chinees, je handelt slechts volgens het boekje, maar voor de buitenwereld lijkt het alsof je het Chinees wél machtig bent. Op dezelfde manier werkt volgens Searle een computer. Die kan ons brein wel nabootsen door regels te gebruiken, maar kan zichzelf en zijn handelingen niet begríjpen of interpreteren.
Zijn theorie over de geest doet Searle verder uit de doeken in The Rediscovery of the Mind (1992). De menselijke geest is volgens Searle niet reduceerbaar tot hersentoestanden. Ons bewustzijn is een subjectief fenomeen, het kan niet objectief (wetenschappelijk) geanalyseerd worden. Hij noemt zijn theorie een biologisch naturalisme; mentale processen worden veróórzaakt door neurofysiologische processen in de hersenen, maar kunnen er niet tot herleid worden. Het bestaan van bewustzijn kan onderzocht worden, de ervaring ervan is echter onherleidbaar. Er kan geen wetenschappelijke theorie opgesteld worden over hoe jij de geur van chocolade ervaart.
Belangrijkste werken: Speech Acts: An Essay in the Philosophy of Language (1969), Minds, Brains and Programs (1980), Intentionality: An Essay in the Philosophy of Mind (1983), The Rediscovery of the Mind (1992), The Construction of Social Reality (1995), Mind, Language and Society (1998), Rationality in Action (2001).
Stefan Slagter