Home Eten Een bedorven druif op je tong
Eten

Een bedorven druif op je tong

Door Femke van Hout op 14 juli 2023

Walging walgen rottende vis het walgelijke
beeld Stocksy/Yaroslav Danylchenko
FM 07/08
07/08-2023 Filosofie Magazine Lees het magazine
Het walgelijke doet ons terugdeinzen, maar betovert ons ook. Hoe kunnen we die dubbelzinnigheid begrijpen?

Toen ik een jaar of zeven was, troffen mijn zus en ik een dode muis aan op straat. We stopten hem in een plastic schatkistje waar ooit aardbeienijs in had gezeten en begroeven dat in de tuin. Een dag later kon ik mijn nieuwsgierigheid niet langer bedwingen en groef ik het kistje weer op. Toen ik het opende, rook ik de ­penetrante lucht van verbrand bakeliet en rottende kool, vermengd met een zweem van weeïge, veel te zoete aardbeien. Het muizenlijkje was half veranderd in een zwart slijk en een golvende, bobbelende massa maden. Ik kokhalsde, maar kon tegelijkertijd mijn ogen maar moeilijk van het tafereel losrukken. Pas na een paar minuten stopte ik het kistje weer in de grond en kroop ik stilletjes de bosjes uit.

Wat ik zag en rook was walgelijk, maar ook fascinerend. In die fascinatie sta ik niet alleen. Het internet staat vol met filmpjes van puisten die worden uitgeknepen. De filmpjes met veel pus en bloed zijn bedoeld voor zogenoemde ‘popaholics’, die op YouTube en TikTok terechtkunnen voor miljoenen video’s. Horrorfilms schotelen ons beelden vol kots, bloed en verwrongen lichamen voor. Parfumeur Frank Bloem beschrijft in zijn boek Geur (2022) dat de basis van elk goed parfum deels gevormd is door ‘vieze’ geuren als poep en tandbederf, anders vinden we het nep of oppervlakkig ruiken. Dat het smerige en groteske een vreemde aantrekkingskracht uit kan oefenen zag Plato al. In De Republiek beschrijft hij hoe ene Leontius zijn eigen ogen vervloekt omdat hij ze niet kan afhouden van de rottende lijken van geëxecuteerde mensen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

Walging is een vreemde ervaring: we deinzen terug voor het walgelijke en tegelijkertijd kan het ons boeien en betoveren. Hoe kunnen we die dubbelzinnigheid begrijpen?

Weeïg

Walging wordt vaak begrepen als een lichamelijke reactie die geëvolueerd is om ons te beschermen tegen giftige zaken. Zo omschrijft Charles Darwin in Het uitdrukken van emoties bij mens en dier (1872) walging als een automatische reactie, vooral op onprettige smaak- of geurbelevingen. Als vanzelf deinzen we terug, vertrekken we ons gezicht of gaan we over onze nek.

Maar volgens de Oostenrijks-Britse filosoof Aurel Kolnai (1900-1973) is dat niet het hele verhaal. In 1929 publiceerde hij het artikel ‘Der Ekel’, waarin hij laat zien dat walging niet zomaar ‘een fenomeen van de natuurlijke wereld’ is, maar een emotie ‘met een unieke en karakteristieke kwaliteit’. Wanneer je ergens van walgt, schrijft Kolnai, wordt je aandacht zo hevig getrokken door de afstotelijke eigenschappen van het object dat er naast afkeer ook een soort fascinatie kan ontstaan.

Volgens Kolnai gaat walging gepaard met een specifiek soort intentionaliteit. Intentionaliteit is een begrip uit de fenomenologie en verwijst naar het idee dat ons bewustzijn altijd ergens op gericht is. Als je denkt, denk je aan iets (je geliefde, je werk); als je bang bent, ben je bang voor iets (spreken in het openbaar, de belastinginspecteur). Volgens Kolnai gaat elke emotie samen met een eigen intentionaliteit.

Haast in elke cultuur bestaat er een perverse voorkeur voor vieze smaken

Hij vergelijkt de intentionaliteit van walging met die van een andere ‘beschermingsemotie’: angst. Wie bang is, is bezig met het simpele feit dat iets ‘er is’. Als je bijna overreden wordt, let je niet op de kleur of het merk van de aanstormende auto; wat angst inboezemt is het ‘er zijn’ van een object dat met een razende snelheid op je af komt. Angst gaat volgens Kolnai samen met een dubbele intentionaliteit: je bent niet alleen gericht op het bedreigende object, maar ook op jezelf, want je moet jezelf zo snel mogelijk in veiligheid brengen.

Wie walgt is volgens Kolnai niet zozeer bezig met het ‘er zijn’ van een object, maar met het ‘zus-en-zo-zijn’ ervan. Wie walgt, denkt: wat voelt het glibberig! Of: wat ruikt het weeïg! Omdat het walgelijke object zo afstotelijk is dat we het haast niet kunnen bevatten, voelen we ons ertoe aangetrokken. Je aandacht, schrijft Kolnai, is ‘als de punt van een pijl die het object binnendringt, onderzoekt en analyseert, en als het ware opgaat in het bestaan ervan’. In tegenstelling tot angst, waarbij je deels op jezelf gericht blijft, verdwijnt bij walging je ‘zelf’ naar de achtergrond. Het walgelijke object wordt het middelpunt van de wereld.

Tekst loopt door onder afbeelding

Gut feeling

Walging is volgens Kolnai de zintuiglijkste emotie die er bestaat. Zelf herinner ik me vooral momenten dat ik iets walgelijks rook of proefde: de zoete lucht van maden in oud vuilnis, de rotte-eiergeur van een heimelijk gelaten wind in een te warme trein, de bedorven druif die op mijn tong uiteenspatte. In overeenstemming met Darwin stelt Kolnai dat geur en smaak de basis vormen van walging, omdat die zintuigen het meest intieme contact met een walgelijk object vereisen. Als je proeft, neem je het object in je mond; als je ruikt, dringen moleculen die het object uitwasemt je neus en je longen binnen.

Het walgelijke object lijkt deze intimiteit actief na te jagen, schrijft Kolnai. ‘Het wil dicht bij ons zijn (…) en dringt zich schaamteloos en ongeremd aan ons op.’ In tegenstelling tot angstaanjagende dingen, die direct op ons af lijken te komen, lijkt het walgelijke object langzaam naar ons toe te kruipen, ‘langs de oppervlakte van je huid bereikt het je zintuigen, het bovenste gedeelte van je slokdarm en soms zelfs je hart’.

Wat veel evolutietheoretici volgens Kolnai over het hoofd zien, is dat we het walgelijke niet enkel als bedreigend ervaren. Haast in elke cultuur, schrijft hij, bestaat er ‘een perverse voorkeur voor walgelijke geuren en smaken’. Denk aan funky kazen, haut goût (de lichte smaak van rotting die wild vlees kan hebben) of Surströmming, de hevig geurende gefermenteerde haring die in Zweden wordt gegeten. Genieten van licht walgelijke dingen geeft volgens Kolnai een erotisch gevoel van vrijheid. Wat je eet is niet daadwerkelijk giftig, en toch is er het gevoel dat je een ‘natuurlijke grens’ overschrijdt. Je laat iets afstotelijks je lichaam binnen. Het mag eigenlijk niet, en toch doe je het.

Veel kunstenaars spelen met die grensoverschrijdende ervaring, ziet de Amerikaanse filosoof Carolyn Korsmeyer (1950). Volgens haar kan kunst ons net als schimmelkaas confronteren met de ervaring dat we ‘te ver’ gaan zonder dat er sprake is van iets levensbedreigends. In kunst, schrijft Korsmeyer, kunnen we ongehinderd in dat dubbelzinnige gevoel van aantrekking en afstoting blijven hangen. Korsmeyers idee is tegendraads, want volgens verlichtingsfilosoof Immanuel Kant is walging de enige emotie die geen deel kan uitmaken van de esthetische ervaring. Walgelijke dingen, vond hij, bedreigen alle esthetische gevoelens van ‘natuurlijke harmonie’. Bovendien is walging fysiek, terwijl esthetica voor Kant vooral een mentale aangelegenheid is.

Maar Korsmeyer denkt dat de walging die veel kunst oproept juist laat zien dat esthetica ook een kwestie van gut feeling is. In haar boek Savoring Disgust. The Foul and the Fair in Aesthetics (2011) geeft ze een lange lijst van kunstwerken die een viscerale reactie teweeg kunnen brengen. Zoals de oorlogspoëzie van Wilfred Owen (‘the blood/ Come gargling down the forth-corrupting lungs’) of Richard Strauss’ muziekstuk Salomé, waarin Salomé triomfantelijk de groen uitgeslagen lippen van de onthoofde Johannes de Doper kust. Ik bekeek laatst op mijn laptop de schilderijen van Jenny Saville, waarop vrouwen met vaak ernstige verwondingen of verwrongen lichamen staan afgebeeld – taferelen waar mijn schoonmoeder, die gebiologeerd over mijn schouder meekeek, spontaan van begon te boeren.

Absurd

Ook immoreel gedrag kan op onze maag slaan. Kolnai beschrijft dat we mensen soms zo gluiperig vinden, of handelingen dusdanig smerig, dat we er onpasselijk van worden. Hij benadrukt de walging die ongevraagd intiem contact kan oproepen: als iemand je fysieke of psychische grenzen overschrijdt, kun je een gevoel van smerigheid en zelfs besmetting ervaren. Als morele emotie ligt walging volgens Kolnai aan de basis van onze beschaving en ons rechtssysteem: walging maakt direct voelbaar wat wel en wat niet door de beugel kan.

Een gevaarlijke gedachte, waarschuwt filosoof Martha Nussbaum in Hiding from Humanity. Disgust, Shame, and the Law (2004). Nussbaum laat zien dat walging door de geschiedenis heen heeft geleid tot de ontmenselijking van bepaalde groepen, zoals Joden, zwarte mensen en vrouwen. Omdat walging een directe, lichamelijke reactie is gaan we er volgens haar al snel van uit dat het ‘natuurlijk’ is om bepaalde mensen of gedragingen afstotelijk te vinden. Zo schrijft Kolnai dat – vooral mannelijke – homoseksuele avances van nature walging oproepen. Daarmee, merkt Nussbaum op, ziet hij net als veel anderen niet in dat walging sterk cultureel bepaald is. Dat geldt ook voor walgelijke smaken en geuren: wat in de ene cultuur walgelijk is om te eten (slakken, schapenogen) is in de andere cultuur een delicatesse.

Genieten van licht walgelijke dingen geeft een erotisch gevoel van vrijheid

Toch is er volgens de Amerikaanse filosoof William Ian Miller wel iets universeels in walging te herkennen. In zijn boek The Anatomy of Disgust (1997) analyseert hij dat walging vaak betrekking heeft op de grens tussen leven en dood. We vinden bloed, pus of verminkte lichamen afstotelijk omdat die het idee van het menselijk lichaam als een functionerend en integer geheel bedreigen. Ook dagelijks afgescheiden lichamelijke sappen, zoals feces en urine, roepen walging op. Niet alleen omdat we ze vinden stinken, maar ook omdat ze laten zien dat het lichaam poreus en veranderlijk is, en ooit uiteen zal vallen.

In de kern, schrijft Miller, gaat walging om de ‘vormeloosheid van het leven’. Een dood lichaam is niet walgelijk omdat het dood is. Het is walgelijk omdat het uiteenvalt in een krioelende massa van ongeorganiseerd, absurd, betekenisloos leven. Millers analyse doet denken aan de roman Walging (1938) van Jean-Paul Sartre, waarin de hoofdpersoon, Roquentin, wordt overspoeld door walging van het absurde ‘naakte bestaan’ van de dingen. Voor zijn ogen verliezen alle individuele dingen hun betekenis; hij ziet alleen nog een vormeloze massa. ‘De verscheidenheid van de dingen, hun eigen karakter, was alleen maar schijn, een vernisje. Dat vernislaagje had losgelaten en er waren wanstaltige, weke massa’s overgebleven, chaotisch – en naakt, van een angstaanjagende, obscene naaktheid.’

Van die walgelijke absurditeit van het leven willen we meestal vluchten. Maar soms betovert die ons op een morbide manier: Leontius rent naar de rottende lijken om ze beter te kunnen bekijken, ik bleef de geur opsnuiven van de ontbindende muis, en miljoenen mensen klikken steeds weer op video’s van uit elkaar knappende puisten. Het mag niet, maar we kunnen het niet laten.