‘Je zou zeggen dat die kerel achter me stond toen ik mijn schilderijen maakte,’ zei Francis Bacon nadat de Franse filosoof Gilles Deleuze (1925-1995) een boek over zijn werk had geschreven.
‘Een aantal van de concepten in [Deleuze’s boek] Mille plateaux zijn voor ons instrumenteel geworden (…) waardoor we hedendaagse situaties op een manier konden uitleggen die we anders niet hadden kunnen doen,’ zei de directeur van een opleidingsinstituut voor Israëlische militairen.
‘We zijn het eens: dat wat u doet is wat wij doen,’ zeiden de leden van de Association des plieurs de papier (Vereniging van papiervouwers) nadat Deleuze had geschreven over de vouw (le pli).
Hoe kan één filosoof nu bij zulke uiteenlopende groepen zo’n diep gevoel van herkenning oproepen? (En dan is dit nog maar een beperkte weergave van niet-filosofen die zich in zijn werk kunnen vinden.) Het komt in elk geval niet doordat Deleuze zo toegankelijk schrijft. Neem de volgende passage uit zijn boek Le pli. Leibniz et le baroque (1988): ‘De wereld is een oneindige curve, die in een oneindige veelheid van punten raakt aan een andere veelheid van curven, de curve met een unieke variabele, de convergente reeks van alle reeksen.’
Sokken
Wat wel een verklaring kan bieden is dat Deleuzes filosofie draait om het verschil; hij wilde dat leren denken. Het is om die reden dat zijn hoofdwerk Verschil en herhaling (1968) heet. Deleuze ontwikkelde hierin een zogeheten ‘differentiedenken’, waarmee hij zich afzette tegen het in het Westen dominante identiteitsdenken. Daarbij gaat het niet om identiteit zoals in de hedendaagse identiteitsdiscussie (‘ik ben zwart’ of ‘ik ben queer’), maar om identiteit als gelijk zijn aan zichzelf. De hoofdstroom van het westerse denken probeert de werkelijkheid te ordenen en te begrijpen vanuit het gelijke.
Vanuit het gelijkheidsprincipe ordende Aristoteles (384-322 v.Chr.) de wereld. Mensen vormen volgens hem één soort doordat ze bepaalde intellectuele vermogens delen. En dieren vormen één soort doordat ze het gebrek aan die vermogens delen. Soorten hebben dus een gelijkblijvende en kenmerkende essentie, zoals redelijkheid in het geval van de mens. Op die essentie kun je weer bijkomstige en veranderlijke eigenschappen plakken. Latifa en Bert zijn beide mensen, dus zowel Latifa als Bert zijn redelijk. Dat Latifa donker haar heeft en Bert blond, doet niets af aan hun mens-zijn. En ook als Bert zijn haar verliest, blijft hij een mens.
Als je je kledingkast wil indelen functioneert dit identiteitsdenken behoorlijk goed: sokken bij de sokken, truien bij de truien.
Maar het schiet tekort als je wilt begrijpen hoe een schilder werkt, een Palestijnse verzetsstrijder of een papiervouwer. Dan gaat het namelijk niet om dat wat hetzelfde is, maar juist om het verschil, om wat Deleuze ‘differentie’ noemt. Er ontstaat iets wat zich niet in de bestaande categorieën laat indelen. Vandaar dat Deleuzes differentiedenken zo’n diep gevoel van herkenning oproept: hij hield zich niet bezig met hoe je de actualiteit kunt denken, maar juist met de virtualiteit. Niet met dat wat ís, maar met dat wat kán zijn. Iets wat creatievelingen, kunstenaars, politieke actoren en ambachtslieden in het bijzonder bezighoudt.
Deleuze is er overigens niet primair op uit om creativiteit te begrijpen. Hij wil die vooral begrijpen om te kunnen doorgronden hoe de werkelijkheid in elkaar steekt. Voor klassieke denkers zoals Aristoteles is de werkelijkheid een kosmos. Het Griekse woord ‘kosmos’ betekent letterlijk: orde, een geordend geheel. Voor Deleuze daarentegen is de werkelijkheid een ‘chaosmos’: er is niets blijvend, er is alleen maar een voortdurende, ongeordende stroom van wordingsprocessen.
Tekst loopt door onder afbeelding

Kanonskogels
Alleen, hoe kun je differentie nu denken? Taal en denken zijn innig verbonden. En taal heeft een intrinsieke neiging tot identiteitsdenken, zoals Deleuzes voorbeeld Friedrich Nietzsche (1844-1900) al stelde in het essay Over waarheid en leugen in buitenmorele zin: ‘Ieder begrip ontstaat uit het gelijkstellen van het niet-gelijke. Zo zeker als nooit enig blad gelijk is aan een ander, zo zeker is het begrip “blad” gevormd door het willekeurig laten vallen van individuele verschillen, door het vergeten van het kenmerkende.’
Om te voorkomen dat de taal de werkelijkheid platslaat en aan identiteitsdenken onderwerpt, ontwikkelt Deleuze zijn eigen filosofische denken, dat hij ziet als een ‘oneindig experiment’. In eerste instantie is dat vooral een experiment met de teksten van grote filosofen. Deleuze, zoon van een ingenieur en een huisvrouw, begint al jong filosofie te lezen. Op de middelbare school fluisteren medeleerlingen achter zijn rug om dat hij de nieuwe Sartre gaat worden. ‘De ideeën die wij uitwisselden alsof het bolletjes katoen of rubberen ballen waren,’ schrijft zijn vriend Michel Tournier, de latere schrijver, ‘speelde hij ons verhard en verzwaard terug als gietijzeren of stalen kanonskogels. We hebben snel geleerd ontzag te hebben voor zijn gave om ons op heterdaad te betrappen op het uitkramen van clichés, het praten van onzin, of ongedisciplineerd denken.’
Voor Deleuze is de wereld geen kosmos, maar een ‘chaosmos’
Maar terwijl Gilles zich in de filosofie verdiept, verzet zijn oudere broer Georges zich tegen de Duitse bezetter. Georges wordt opgepakt en sterft op weg naar het concentratiekamp. Zo verandert Gilles van een veelbelovend denker in de broer van een gesneuvelde held, die zijn ouders op een cultus-achtige manier vereren.
Toch blijft Deleuze de filosofie trouw. Hij gaat wijsbegeerte studeren en ontwikkelt zich in eerste instantie tot een historicus van de filosofie, maar dan een zeer tegendraadse. Hij neemt naar eigen zeggen een filosoof ‘vanachteren’ en zorgt zo voor een ‘monsterlijk nageslacht’. Filosofische voorgangers hoeven volgens Deleuze niet met enkel eerbied en respect gelezen en behandeld te worden. Juist een intensieve, creatieve en soms verwoestende lezing levert het meest op en leidt uiteindelijk tot nieuwe ideeën en betekenissen.
Later gebruikt Deleuze – inmiddels getrouwd met Fanny Grandjouan, een D.H. Lawrence-vertaler – bij dat experiment steeds meer literatuur en film. Ook gaat hij intensieve samenwerkingen aan met anderen. Het gaat hem daarbij niet om discussie, om een vrije uitwisseling van gedachten. Nee, dat ziet hij als ‘een daad van terreur’, omdat het de creativiteit van het denken doodslaat. Zelf spreekt hij van een ‘kaping’ en – iets vriendelijker – van een ‘onderhandeling’.
Even tussendoor …
Meer lezen over Deleuze en andere grote denkers? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:
Zijn grootste en vruchtbaarste samenwerking is met de hyperactieve psychoanalyticus en activist Félix Guattari (1930-1992). Samen schrijven ze verschillende boeken, waaronder de invloedrijke werken Anti-Oedipus (1972), dat zowel een analyse is van schizofrenie als een kritiek op de kapitalistische samenleving, en Mille Plateaux (1980). Guattari werkt als therapeut en leidinggevende bij de kliniek La Borde, die zelf een groot experiment binnen de psychiatrie is. Zo hebben de patiënten er inspraak, maken ze kunst en werken ze mee in de keuken en de tuin, net als de psychiaters en verplegers. Deleuze karakteriseert zijn vriend als ‘een groepsmens, een mens van bendes en van stammen, en toch is hij een man alleen, woestijn bevolkt door al die groepen en door al zijn vrienden. Door al zijn wordingen.’
Tekst loopt door onder afbeelding

Zonder begin
De ommekeer in Deleuzes werk, waarbij hij naar nieuwe vormen van filosoferen zoekt en met verschillende mensen samenwerkt, valt min of meer samen met mei 1968. De Franse studentenprotesten vinden zoveel weerklank dat ze tot een sociale revolutie lijken te leiden. Hoewel die revolutie uitblijft, leiden de protesten wel tot de oprichting van de experimentele universiteit van Vincennes, waaraan Deleuze gaat doceren. Naar zijn colleges komen ook veel niet-filosofen, onder wie musici, architecten en beeldend kunstenaars, die hij vaak bij zijn werk betrekt. Vaak worden de colleges onderbroken door actievoerende linkse splintergroepen. Deleuze wacht dan rustig tot de militanten hun verhaal hebben gedaan, pakt zijn onafscheidelijke hoed en laat die de collegezaal rondgaan voor de collecte.
Helaas gaat Deleuzes gezondheid rond die tijd sterk en blijvend achteruit. In 1969 krijgt hij een tuberculose-aanval. De rest van zijn leven zal hij lijden onder een slechte fysieke gesteldheid, net als zijn filosofische helden Nietzsche en Spinoza.
Krakers, queers en feministen herkennen zich in zijn radicale, non-conformistische denken
Filosoferen betekent voor Deleuze het scheppen van nieuwe concepten. Een daarvan is het concept van ‘concept’ zelf. De gangbare opvatting is nog altijd aristotelisch. Een concept is een basisbegrip, van het Latijnse concipere: bijeennemen, begrijpen, bevatten. Zo neemt het concept ‘mens’ alle individuele mensen bijeen. Maar, stelt Deleuze in Pourparlers 1972-1990, ‘concepten verschijnen niet als prefabs, zij bestaan nooit vooraf; je moet concepten uitvinden, creëren, en hierbij komt net zoveel creativiteit kijken als in kunst en wetenschap.’
‘Rizoom’ is een van de bekendste concepten van Deleuze en Guattari. Het begrip heeft een biologische oorsprong en duidt op een ondergrondse, vaak horizontaal lopende wortelstok. Gember is een voorbeeld van een rizoom. Deleuze en Guattari stellen dat concept tegenover wat zij zien als de standaard binnen het westerse denken: het beeld van de boom. Bomen groeien hiërarchisch en volgen een binaire logica. Vanuit één oorsprong of bron splitsen ze zich steeds verder op. Deze ordening tref je overal terug in het menselijk denken. Zo hanteren we de categorie ‘levende wezens’, die weer uiteenvalt in ‘mensen’ en ‘dieren’. Elk van beide groepen valt verder onder te verdelen in ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’, enzovoorts. Een rizoom daarentegen kenmerkt zich doordat op elke knoop een nieuwe plant kan ontstaan. Het heeft geen kern, geen begin- of eindpunt en alle punten kunnen met elkaar verbonden worden.
Het Israëlische leger gebruikt het rizoomconcept om gedecentraliseerde verzetsgroepen te bestrijden. Pijnlijk, omdat Deleuze en Guattari vanuit een ander concept, dat van de ‘nomaden’, zich al vroeg engageren met de Palestijnse zaak. De ‘volkeren zonder land’ staan voor de vrijheid, het vloeiende, voor non-conformiteit aan territoriale grenzen.
Maar niet alleen het Israëlische leger, ook tegenbewegingen als krakers, queers en feministen laten zich door het rizoom inspireren. Net als het ecologisme, waaraan Guattari een belangrijke bijdrage levert met Les trois écologies (1989). Zo zoekt de Belgische filosoof Isabelle Stengers in navolging van Guattari naar alternatieven voor het binaire onderscheid tussen natuur en cultuur.
Altijd iets nieuws
Dat zulke uiteenlopende groepen concepten van Deleuze en Guattari toepassen, maakt het moeilijk om Deleuzes erfenis goed te evalueren. Zijn denken blijft trouw aan mei 1968, nog altijd de laatste poging om de westerse maatschappij radicaal te hervormen. Deleuze is uitgesproken links, maar hij gelooft niet in kant-en-klare politieke alternatieven, zoals het Oostblok-communisme voor het vrijemarktdenken. Hij levert samen met Guattari juist verzet tegen het heden door telkens nieuwe concepten en ideeën te blijven ontwikkelen.
Het is dan ook wrang dat Deleuze kort na 1989 overlijdt; hij moet nog meemaken hoe het vrijemarktliberalisme na de instorting van het communisme als de enige politiek-economische optie op het schild wordt gehesen. Guattari sterft in 1992 aan een hartaanval, na lange tijd depressief te zijn geweest. Deleuze springt drie jaar later uit het raam van zijn Parijse appartement, als leven en werken door zijn ademhalingsproblemen onmogelijk zijn geworden. In een van zijn laatste teksten had hij geschreven: ‘Geloven in deze wereld, in dit leven, dat is misschien wel onze zwaarste taak geworden.’
Boeken
Verschil en herhaling
Gilles Deleuze
vert. Walter van der Star en Joost Beerten
Boom
464 blz.
€ 64,90
Anti-Oedipus. Kapitalisme en schizofrenie
Gilles Deleuze en Félix Guattari
Ten Have
512 blz.
€ 47,99
A thousand plateaus
Gilles Deleuze en Félix Guattari
vert. Brian Massumi
Bloomsbury Academic
744 blz.
€ 22,99



