Home Historisch profiel Georg Simmel: juist het alledaagse geeft een inkijkje in de zin van het bestaan
Historisch profiel

Georg Simmel: juist het alledaagse geeft een inkijkje in de zin van het bestaan

Door Maarten Meester op 6 mei 2025

Georg Simmel
beeld Alamy
Filosofie Magazine 5 2025 Zijn we slim genoeg om intelligentie te begrijpen
05-2025 Filosofie Magazine Lees het magazine
Liever dan eeuwige en abstracte ideeën bestudeerde de Duitse socioloog en filosoof Georg Simmel de banaalste uiterlijkheden.

Waarom zijn stedelingen vaak zo blasé? Wat maakt de vreemdeling tot vreemdeling? Waarin komen geld en prostitutie overeen? Dit soort vragen is typerend voor het denken van de Duitse filosoof en socioloog Georg Simmel (1858-1918). Hij meent ‘dat zich van elk punt aan de oppervlakte van het zijn (…) een peillood in de diepte van de ziel laat zenden, omdat al de banaalste uiterlijkheden uiteindelijk met de laatste oordelen over de zin en de stijl van het leven verbonden zijn’.

Terwijl veel filosofen de wereld van de abstractie zelden verlaten, reist Simmel voortdurend heen en weer tussen het alledaagse en het diepzinnige. Met name besteedt hij aandacht aan de verandering in levensstijl die de geldeconomie, het kapitalisme en de industriële revolutie met zich hebben meegebracht. Hij weet, schrijft een vriend van hem, ‘met een hypergevoelig oor de innerlijke klank van het moderne leven (…) op te vangen, die wordt voortgebracht door de immense marktplaats en zijn gewauwel, de toon die men niet hoort (…) omdat hij er altijd is’.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Geen abonnee? Bekijk de abonnementen Log in als abonnee

Dat Simmel die toon wél hoort, komt doordat de moderniteit voor hem iets nieuws is en daarmee iets niet-vanzelfsprekends. Het Berlijn waar hij ter wereld komt is vanuit Europees perspectief een slaperig provinciestadje. Terwijl Parijs en Londen de moderne hoofdsteden van wereldrijken zijn, zal Berlijn pas na de Duitse eenwording van 1871 uitgroeien tot het bestuurs- en economisch centrum van een machtige staat. Maar daarna gaat het ook hard. De jonge Simmel ziet hoe trams en auto’s paarden en ezels vervangen. Hij maakt de komst mee van elektriciteit, warenhuizen en lichtreclames. Hij merkt hoe handel en industrie de traditionele leefwijze verdringen. Hij ervaart hoe het levenstempo versnelt, hoe mensen de veranderingen niet meer kunnen bijhouden en steeds meer vreemden voor elkaar en zichzelf worden.

Over dat laatste schrijft hij later in het essay De metropool en het mentale leven (1903) dat de stedeling zo veel wisselende en tegenstrijdige indrukken te verwerken krijgt dat hij uitgeput zou raken als hij ze allemaal op waarde zou proberen te schatten. Als overlevingsfilosofie kiest de stadsbewoner voor een nivellering van alle waarden. Hij probeert alles in dezelfde ‘gelijkmatige matte en grauwe tint’ waar te nemen.

Geld maakt relaties onpersoonlijk, maar geeft ons ook vrijheid

Nu is de moderniteit uiteraard ook nieuw voor Simmels tijd- en plaatsgenoten, en toch horen de meesten die toon niet. Simmels oor voor de moderniteit is scherper, omdat hij een vreemdeling is. Zijn ouders mogen dan tot het christendom zijn overgegaan en een goedlopende chocoladefabriek hebben, in de ogen van anderen blijven de Simmels Joden. De positie van de vreemdeling, schrijft Simmel in het essay De vreemdeling (1908), ‘wordt wezenlijk hierdoor bepaald dat hij niet zonder meer in [zijn] omgeving thuishoort. En dat hij er geheel nieuwe kwaliteiten inbrengt’.

Ook in de academische wereld is Simmel een vreemdeling. Met één been staat hij erin: hij studeert volkspsychologie, geschiedenis en filosofie, en promoveert cum laude. De colleges die hij geeft als Privatdozent groeien uit tot zulke belangrijke gebeurtenissen in het Berlijnse culturele leven dat de kranten ze recenseren. Thuis ontvangt hij grote filosofen en sociologen als Henri Bergson, Edmund Husserl en Max Weber.

Maar met het andere been staat hij buiten de universiteit. Zijn Joodse afkomst, brede belangstelling en niet-academische stijl werken hem tegen. Simmel is geen systematisch, maar juist een fragmentarisch denker. Zijn oeuvre bestaat, behalve uit enkele grote werken, vooral uit essays. Hij schrijft over de meest uiteenlopende onderwerpen, zoals over de mode, verzoening, schaamte, koketterie en de maaltijd. Of over het geheim, sieraad en het avontuur. Of over Goethe, Nietzsche en Rembrandt. Tegen Simmel werkt ook dat hij – inmiddels zelf getrouwd met een filosofe en schrijfster – vrouwelijke studenten toelaat tot zijn colleges. Pas in 1914 wordt hij hoogleraar, en dan nog in Straatsburg, in de intellectuele periferie.

Tekst loopt door onder afbeelding

Georg Simmel
Simmel op bezoek bij econoom Ignaz Jastrow, die ook in Berlijn woonde. Op de voorgrond is Simmel (links) in gesprek met zijn vrouw Gertrud Simmel (rechts), die naast zijn liefdespartner ook een filosofische gesprekspartner was, en de gastheer (midden).

Chaotisch leven

Simmel wordt dus dankzij zijn positie als relatieve buitenstaander filosoof en socioloog van de moderniteit. Daarbij bouwt hij voort op het werk van drie denkers die het moderne wereldbeeld sterk hebben bepaald. De eerste is de filosoof Immanuel Kant (1724-1804), die stelt dat we de wereld niet kunnen kennen zoals die op zichzelf is. We kennen hem nu eenmaal alleen door de bril van ons kenvermogen en het ontbreekt ons aan mogelijkheden om te controleren of dat adequaat is.

Waar Kants kennisrelativisme de gedachte dat de wereld een schepping is van God al problematiseert, maakt de bioloog Charles Darwin (1809-1882) die overbodig. Hij toont aan dat uit toevallige mutaties steeds complexere organismen kunnen ontstaan, zonder dat daaraan een goddelijk plan ten grondslag ligt.

De derde denker is Friedrich Nietzsche (1844-1900), die nog een stap verder gaat dan Kant. Waar Kant nog uitgaat van een universeel kenvermogen, stelt Nietzsche dat individuen en groepen ieder hun particuliere perspectief op de werkelijkheid hebben. De rede staat daarbij niet in dienst van een belangeloze zoektocht naar de waarheid, maar van de biologische noodzaak tot onderscheiden en overleven.

Simmel ontwikkelt op basis van deze denkers een eigen filosofie, waarin de dynamiek en de scheppende kracht van het leven centraal staan, en denken slechts een afgeleide daarvan is. De werkelijkheid bestaat uit een web van afzonderlijke actoren die allemaal hun eigen perspectief op de werkelijkheid hebben. Dat maakt dat de werkelijkheid voortdurend in ontwikkeling is. Vandaar ook dat de socioloog-filosoof in zijn werk heen en weer springt tussen concrete observaties en abstracte redeneringen.

Maar anders dan de verwante levensfilosofen Henri Bergson (1859-1941) en Wilhelm Dilthey (1833-1911) benadrukt Simmel dat het leven ‘meer dan leven’ produceert. Bij mensen ontstaan door de voortdurende wisselwerking tussen individu en samenleving min of meer permanente, zelfstandige vormen. Uit de primaire drift tot voortplanting komt bijvoorbeeld het huwelijk voort, en daaruit weer het verstands- en het romantische huwelijk. Ook de prostitutie is een vorm van de geslachtsdrift.

De tragiek van de moderne cultuur is volgens Simmel dat die vormen zich zo vermenigvuldigd en verzelfstandigd hebben dat het individu eronder bedolven is geraakt. De wetenschap bijvoorbeeld heeft zich uitgesplitst in vele verschillende takken, met daarbinnen weer allerlei specialisaties. Dat maakt het voor één mens vrijwel onmogelijk om op één gebied het overzicht te houden, laat staan het geheel van de wetenschappen te overzien.

De objectieve cultuur heeft de individuele mens overvleugeld, ziet Simmel. Wat mensen om te overleven hebben geschapen aan materiële en immateriële zaken is ­autonoom geworden. Anders geformuleerd: de middelen hebben het overgenomen van de doelen. ‘Natuurlijk, tegenwoordig hebben we acetyleen en elektrisch licht in plaats van olielampen, maar het enthousiasme over de vooruitgang van de verlichting doet ons soms vergeten dat dát niet het wezenlijke is, maar datgene wat daardoor beter zichtbaar wordt. De complete extase waarin de mensen zijn geraakt door de triomf van telegraaf en telefoon, doet ze vaak over het hoofd zien dat het toch gaat om de waarde van wát men te zeggen heeft.’

Uitgedoofde begeerte

Simmel wijdt zijn bekendste boek aan het middel der middelen: geld. Geld staat namelijk voor alle andere middelen en bemiddelt tussen die middelen. Hoe zou je bijvoorbeeld Filosofie Magazine kunnen uitgeven in een maatschappij zonder geld? Stel, de pluimveehouder betaalt voor zijn jaarabonnement met acht plofkippen per maand, de biologische boer met zes pompoenen. Moet de uitgever dan met een mandje vol plofkippen en pompoenen langs bij de drukker en de journalisten om hen te betalen?

Geld, schrijft Simmel in Filosofie van het geld (1900), maakt onze rationele, zeer gespecialiseerde, complexe samenleving mogelijk. Anders dan een kip of een pompoen valt het in kleine eenheden van gelijke waarde te verdelen. Daardoor vallen alle andere middelen in geld om te rekenen, wat nivellerend werkt en waardoor de kwantiteit de kwaliteit verdringt. Als de pluimveehouder en de boer maandelijks een geldbedrag aan Filosofie Magazine overmaken, valt niet te zien dat het ene bedrag met plofkippen en het andere met biologische pompoenen is verdiend.

De geldeconomie maakt relaties ook zakelijk en onpersoonlijk. De boeren brengen hun ruilmiddelen niet zelf langs op de redactie; als de uitgever zijn abonnees al kent is dat uit lezersonderzoeken. Niet voor niets stelt Simmel dat de essentie van geld iets toont van de essentie van prostitutie, en vice versa. ‘Bij de ogenblikkelijk tot een hoogtepunt gebrachte en even ogenblikkelijk uitgedoofde begeerte, past alleen het geld-equivalent, dat nergens toe verplicht en in beginsel op elk moment voorhanden is en op elk moment welkom.’

Overigens is Simmel niet alleen negatief over geld. Het mag dan de relaties tussen mensen afstandelijker maken, daardoor zorgt het ook voor meer vrijheid. In een ruileconomie ben je sterk afhankelijk van de mensen met wie je ruilt, in een geldeconomie zijn de relaties veel losser, wat ongekende mogelijkheden schept. Hoe zou je bijvoorbeeld balletdanser kunnen worden, als je woont in een dorp waarin alles draait om de productie en ruil van levensmiddelen?

Vanwege dit soort observaties noemt Simmels leerling György Lukács (1885-1971), zelf marxist, zijn leermeester ‘de filosoof van het imperialistische renteniers­parasitisme’. Deels is dat een ad hominem. Dankzij een erfenis kan Simmel van zijn vermogen leven. Deels is dat verwijt misschien terecht: vergeleken bij zijn grote tegenhanger Het kapitaal (1867) van Karl Marx is Filosofie van het geld mild over het kapitalisme. Die milde houding is te verklaren vanuit Simmels visie op zijn rol als socioloog en filosoof. ‘Onze taak is niet aan te klagen of te vergeven, maar alleen te begrijpen,’ schrijft hij in De metropool en het mentale leven.

Tekst loopt door onder afbeelding

Georg Simmel
Simmels colleges aan huis waren zeer populair en er kwamen bekende filosofen en sociologen bij hem langs. Toch duurde het tot 1914 voor hij aangesteld werd als hoogleraar.

Erfgenamen

Opmerkelijk genoeg vindt Simmel veel navolging onder neomarxisten, al zullen zij hun schatplichtigheid aan hem zelden erkennen. Net als Simmel zoomt Walter Benjamin (1892-1940) in op een schijnbaar onbetekenend detail, om van daaruit het geheel te interpreteren. Net als Simmel zullen Theodor Adorno (1903-1969) en Max Horkheimer (1895-1973) betogen dat de pogingen van de mens om met de rede de natuur te overheersen ertoe hebben geleid dat de mens wordt overheerst door zijn eigen rationaliteit.

Simmel gaat de geschiedenis in als een van de grondleggers van de sociologie, samen met zijn tijdgenoten Émile Durkheim en Max Weber. Later zetten nieuwe wetenschappelijke disciplines als de stadssociologie en cultural studies zijn werk voort.

De mens wordt overvleugeld door de cultuur die hij zelf geschapen heeft

Uit veel van Simmels observaties blijkt zijn vooruitziende blik. Zo stelt hij al ver voor de komst van cryptomunten dat het geld steeds verder dematerialiseert. En de huidige almacht van de algoritmes, stelt Simmelvertaler John van der Stokker, bevestigt zijn stelling dat geestelijke functies calculerende functies zijn geworden.

Simmel voorspelt zelfs dat hij zelf geen onbetwiste plaats in de sociologische of filosofische canon en weinig expliciete volgelingen zal krijgen. ‘Mijn nalatenschap zal als het ware in contanten verdeeld worden over vele erfgenamen,’ schrijft hij vlak voor hij sterft aan kanker, ‘waarvan eenieder zijn deel zal aanwenden op een manier die overeenkomt met zijn aard en waarvan de herkomst uit de erfenis niet te achterhalen is’.

Boeken

Filosofie van het geld
Georg Simmel
vert. John van der Stokker

Uitgeverij IJzer
749 blz.
€ 49,95

Essays on art and aesthetics
Georg Simmel
red. Austin Harrington

Chicago University Press
392 blz.
€ 33,99

The Anthem companion to Georg Simmel (ebook)
red. Thomas Kemple en Olli Pyyhtinen
Anthem Press
214 blz.
€ 14,99