Home Fundamenten van de beschaving

Fundamenten van de beschaving

Door Mariëtte Bakker op 21 november 1999

10-1999 Filosofie magazine Lees het magazine

Wat is er over van de oudste fundamenten van de filosofie? Mariëtte Bakker reisde langs de ruïnes van West-Turkije en Griekenland, op zoek naar Thales, Heraclitus, Pythagoras, Plato & Socrates.

‘Hier heeft Socrates zijn gifbeker gedronken. Gek eigenlijk dat deze plek geen bedevaartsoord is geworden.’ Ik stel me voor dat Thales van Milete op deze plek heeft gezeten, terwijl hij zijn blik en gedachten liet uitwaaieren over lucht en water. In zijn tijd – hij leefde van 624 tot circa 545 voor Christus – moet hier, onderaan de Kebalak Tepè-heuvel, een drukke haven hebben gelegen. De kustlijn heeft zich inmiddels tien kilometer teruggetrokken, de heuvel is opgegaan in een zacht glooiend landschap en de ruïnes van de stad liggen half verzonken in een drassig moeras. Zelfs midden in de zomer staat de opgraving onder water. Er staan nog een paar tempels en muren overeind. De rest is gesloopt door de inwoners van de omliggende dorpen. Het witte marmer bleek uitstekend bouwmateriaal.

Milete is de plek waar de westerse filosofie is geboren en Thales geldt als ‘de eerste filosoof’. Als bevoorrechte burger van een Griekse apoika (‘een huis elders’) moet hij over de nodige tijd en rust hebben beschikt. Daarin onderscheidde hij zich niet van de moderne toerist. Alleen maakte hij daar goed gebruik van. Hij bestudeerde de sterren en dacht na. Tegen de stroom van de vertrouwde mythologie in zocht hij, op basis van zijn eigen verstand en waarneming, naar een verklaring voor de wereld om hem heen. Hij meende in het element water als oerstof (archè) het antwoord te vinden. Natuurlijk maakt zijn antwoord – ‘Alles is water’ – geen indruk meer. Maar de wijze waarop hij de vraag stelde, de manier waarop hij eigenzinnig naar een antwoord zocht, dwingt respect af. Hij was in staat afstand te nemen van de opvattingen die in zijn tijd als vanzelfsprekend golden. Bij hem ontstond de kunst tot verwondering, die ons in staat stelt om nieuwe horizons open te breken. Het is nog altijd een belangrijke regel van het taalspel dat wij filosofie noemen.
 

‘Het onbepaalbare onbepaalde’

Ook Anaximander, een leerling en vriend van Thales, moet hier hebben gewoond. Hij leefde van 610 tot 546 voor Christus en handelde op een voor filosofen kenmerkende manier: hij verschilde van mening met zijn leraar Thales. Volgens Anaximander was niet het water maar het ‘onbepaalbare onbepaalde’ (to apeiron) de oerstof of oorsprong. In het eerste bewaard gebleven fragment uit een filosofische tekst stelt hij dat uit dit onbepaalde ‘door het te voorschijn treden van tegengestelden’ de werkelijkheid ontstaat. Tjonge! ‘Waaruit de dingen ontstaan’, vervolgt Anaximander, ‘daarin gaan ze naar behoren weer over bij hun vergaan.’ En dan volgt die intrigerende toevoeging: ‘Want ze geven elkaar recht en boete voor hun ongerechtigheid volgens de orde van de tijd.’ Deze spreuk heeft hedendaagse denkers als Heidegger en Derrida opnieuw aan het denken gezet – misschien iets om me in Nederland nog eens in te verdiepen.
In de bus op weg naar het noorden overvalt me de willekeur van de overlevering. Dat ene citaat uit het werk van Anaximander kennen we door het werk van Simplicius, een Romein uit de zesde eeuw na Christus. Hoe betrouwbaar zou zoiets zijn? Van Heraclitus, naar wiens vroegere woonplaats Efeze deze rit mij voert, zijn via de schrijvers uit de Oudheid in ieder geval nog 126 spreuken of fragmenten overgeleverd. Dat is heel wat meer, maar de vraag is we of op grond van zo weinig materiaal iemands werk goed kunt interpreteren. Veel inleidingen in de presocratische wijsbegeerte zoeken houvast bij de komische anekdotes die Diogenes Laertius zo’n 250 jaar na Christus over Heraclitus wist op te dissen uit een toen al grijs verleden. In zijn prettig leesbare en weinig betrouwbare boek verschijnt ‘de duistere’ als de aristocratische snob die zich niet thuis voelde tussen zijn stadsgenoten en aan het einde van zijn leven voor een kluizenaarsbestaan koos. Gelukkig ligt op mijn schoot een prettige uitzondering op het al te grote leesgemak. Het is de vertaling van Heraclitus’ spreuken door Cornelis Verhoeven met een uitgebreid commentaar. Verhoevens kunst om te lezen en de losse stenen als ‘een snoer van spreuken opnieuw aan elkaar te rijgen’ helpt me in contact te komen met het verleden.

Het was een vergissing, realiseer ik me, om Heraclitus als filosoof voor onderweg te beschouwen. Ik dacht recht te doen aan de denker van het kosmische ‘worden’ door hem in volle beweging (deze gammele bus is dat wel toevertrouwd) tot mij te nemen. Maar het beroemde panta rhei – door Verhoeven vertaald als ‘alles stroomt en niets blijft’ – is hoogstwaarschijnlijk niet eens van de meester zelf. Weer een illusie minder. De dynamiek van Heraclitus’ denken blijkt niet uit de letterlijke verplaatsing te bestaan, noch uit de eenzijdige stelling dat de realiteit een onophoudelijk stromen en transformeren van elkaar bevechtende krachten, een permanent dynamisch wordingsproces, is.

‘Het zijn dezelfde rivieren waar wij in stappen en het zijn niet dezelfde; wij zijn het en wij zijn het niet.’ Met deze wijsheid van Heraclitus arriveer ik op de plaats van bestemming: Efeze. Het is een van de best bewaarde steden uit de Oudheid, compleet met wegen, huizen, beelden en theaters. Zelfs de beroemde bibliotheek staat nog grotendeels overeind. ‘Wij zijn het en wij zijn het niet.’ Is die stoffige bus waar ik zojuist ben uitgekomen, hetzelfde voertuig als dat waarin ik in Milete ben ingestapt? Ben ik nog dezelfde? Langzaam dringt tot me door waarom Heraclitus ‘de duistere’ werd genoemd – zijn woorden schreeuwen om interpretatie, om overdenking, om (zelf)onderzoek. Dat is precies wat zijn werk zo waardevol maakt. Hij weet mij met zijn raadselachtige uitspraken wakker te schudden en me aan het werk te zetten. Is dat niet sowieso de functie van de filosofie? Is de filosofische worsteling niet bij uitstek de strijd van het denken – gebonden aan de taal – met een wereld? Hoe is het mogelijk om met alledaagse woorden als ‘ik’ en ‘bus’ of ‘rivier’ de ontsnappende werkelijkheid te vatten? Het duizelt in mijn hoofd.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De kosmos

Ik ben blij dat ik na het bezoek aan Efeze even uit kan waaien op de boot. De volgende pleisterplaats is Samos, waar Pythagoras (570-497 v.Chr.) is geboren. Zijn naam roept de herinnering bij me op aan winterse wiskundelessen in een bedompt lokaal. Niet echt een positieve associatie, maar Samos is mooi en groen. De bewoners lijken niet gebukt te gaan onder de ernst die hun illustere voorganger typeerde. Het zullen de wijngaarden zijn. Ik zwicht voor de verleiding om de avond te wijden aan de god Dionysos. De avond kleurt rood boven de haven van Pithagórion.

De volgende ochtend durf ik de ontmoeting met de ascetische Pythagoras aan. Het valt niet mee. De strengheid van mijn vroegere wiskundeleraar valt in het niet bij het regime waaraan de Pythagoreërs zich onderwierpen. Pythagoras was bepaald geen democratische of beminnelijk filosoof. Hij was een Meester, een autoritaire leider van een sekte, waar ik me niet erg bij thuis voel. Hij reserveerde de term ‘kosmos’ voor de wereld, waarmee hij een volstrekt harmonische eenheid bedoelde. Die harmonie liet zich berekenen, meende hij. Ik begrijp die fascinatie voor getallen en verhoudingen wel. Ook ik heb een periode de obsessie gehad om alles in vlakken en lijnen onder te verdelen en ’te tellen’. Ik loop rond over de resten van het klassieke Samos en ik kan het niet laten. Ik tel het aantal stappen dat ik afleg naar de tempel van Hera. Daar laat ik – als afscheid van Samos en haar cijferrijke verleden – de overgebleven zuil als een grote 1 op mij inwerken. Het lukt. Ik voel harmonie.

Rest mij het hoogtepunt van mijn reis. Athina, de stad waar Socrates zijn sandalen op de marktstenen heeft versleten, waar Plato zijn prachtige dialogen schreef, waar Aristoteles zijn wijze lessen in het lyceum gaf. In het vliegtuig probeer ik de veel te grote kaart van Athene open te vouwen. De polis die in haar bloeitijd naar schatting 350.000 inwoners had (waarvan slechts 43.000 mannelijke burgers stemrecht hadden) is uitgegroeid tot een miljoenenstad. De gele nevel boven de bebouwde heuvels van Attika belooft weinig goeds. Hoe vind ik hier de grote drie uit de geschiedenis van de filosofie ooit terug?
 

Het goede

Een beetje opgewonden stap ik later uit de metro op Monasteráki aan de voet van de Akropolis. De winkeliers hebben hun siësta geofferd aan het toerisme. Het antieke Athene en haar denkers schreeuwen me in de vorm van posters, T-shirts en borstbeelden toe. Hier tref ik mijn helden dus, te midden van cassettes met populaire bouzouki, olijfolie-zeepjes en ‘handgemaakte’ tassen. Wie had dat 2500 jaar geleden kunnen denken? Met een marmeren Socrates in de hand wandel ik naar de Agora – de plek waar het gewone leven van de Atheense burger zich grotendeels afspeelde. Het drukke centrum van het publieke leven van toen is nu een oase van rust. Ik zoek mijn weg naar de gevangenis waar Socrates wellicht zijn gifbeker heeft gedronken. Gek eigenlijk dat deze plek geen bedevaartsoord is geworden. Maar ja, er is ook geen graf. Ik weet niet eens zeker of ik op de goede plek ga zitten. De goede plek, wat is dat? Een lastige, maar cruciale vraag zou Socrates zeggen. Daarvoor moet je namelijk weten wat ‘het goede’ is. Ik kijk naar een zwerfkatje dat voor mijn voeten ligt te spelen. Beet Socrates niet net als hij in zijn ‘eigen staart’? Om het goede te doen, zei hij, moet je weten wat het goede is. Maar hoe weet je wat het goede is? Door alle goede dingen te analyseren en de gemeenschappelijke noemer op te sporen. Tja, als ik het zo beschouw, kan ik me wel voorstellen dat Plato, de fakkeldrager van Socrates’ deugd, heeft geprobeerd de zaak van een wat steviger fundament te voorzien.

Ik neem afscheid van mijn harige vriendje en volg het pad omhoog. De Akropolis boven mij vangt het laatste avondlicht. Het Parthenon, de tempel van de godin Athene, straalt nog altijd het oude zelfbewustzijn van de polis Athene uit. Het lijkt een goed moment om de bovenstad te bezoeken. Door de smalle straatjes en trappen van Plaka vind ik mijn weg omhoog. Bij de kassa sluit ik achteraan. In een poging de sfeer van weleer op te roepen probeer ik de videocamera’s en fototoestellen om me heen weg te denken en de bont-blote zomerkleding van mijn mede-bezoekers door tunieken te vervangen. De cd-rom van mijn verbeelding hapert. Liep Plato hier rond?

In het metrostation aan de voet van de Akropolis is het benauwd en drukkend. De mensen staan lijdzaam en met een lege blik in de ogen naar de reclameborden aan de overzijde te staren. De metro laat op zich wachten. Een schreeuwende vrouw komt van de trap aflopen. Is het een Griekse? Ik begrijp niet wat ze zegt. Ze wijst omhoog en lijkt ons, de wachtenden, van iets te willen overtuigen. Op een paar jongens na die haar uitlachen, reageert zo te zien niemand. De binnen rijdende trein verlost ons van de pijnlijk schelle kreten. De vrouw in haar haveloze kleding blijft alleen achter op het perron. Door het raampje ontmoet ik haar blik. Opeens zie ik de connectie met Plato. ‘Je moet je eens mensen voorstellen in een soort onderaardse behuizing die op een grot lijkt’, schrijft Plato. ‘De mensen zitten daar van jongsaf, vastgebonden aan hun benen en hun hals, zodat ze niet weg kunnen, alleen maar recht vooruit kunnen kijken en vanwege de boeien niet in staat zijn hun hoofd in welke richting te bewegen.’

Plato was geen vrolijke jongen. Wij, gewone stervelingen, zitten allemaal gevangen in onze duistere wereld, zonder ons te beseffen dat daarboven een veel mooiere wereld is. De mensen zitten van jongsaf, vastgebonden aan hun gewoonten. De forenzen lijken inderdaad gevangen in hun dagelijkse leven, in hun consumptiepatroon, in hun ritme. Ze zijn slaaf van hun eigen leven en ze beseffen het niet. Waarschijnlijk zitten we allemaal tot op zekere hoogte gevangen in onze beperkingen. Wij laten geen vraagtekens toe in de ons vertrouwde en veilige wereld. Ik troost me met de gedachte dat ook Plato zijn beperkingen niet wist te overkomen. Zijn ‘ideale’ samenleving is benauwend, zonder ruimte voor kritiek, zonder ruimte voor buitenstaanders. Voor concrete voorstellen om de samenleving in te richten kunnen we beter niet bij hem aankloppen.
 

Het lyceum

Maar het punt dat Plato op de filosofische agenda heeft gezet lijkt mij nog altijd urgent en springlevend. Het is de vraag wat als richtlijn – als oriëntatiepunt – voor ons handelen kan dienen. ‘Hoe (samen) te leven?’ Ik zie geen antwoord op de gezichten om me heen als ik uitstap op het drukke Omoniaplein. De automobilisten beslechten luid toeterend de strijd tussen vrijheid en rechtvaardigheid. Ik vlucht naar mijn hotel om daar de dag van morgen af te wachten.

De receptionist schudt zijn hoofd. Het Lukeion van Aristoteles, is hem onbekend. Jammer, ik heb nog een halve dag en zou graag de opgraving bezoeken waar de fundamenten van de peripatische school bloot zijn gelegd. Het moet ergens bij het Nationale Park zijn. Ik waag het erop. Een wandeling door Athene is sowieso verrassend. Loop hier nooit een hek voorbij, iedere bouwput opent een archeologisch feestje. Ik heb geluk. Bij het park tref ik een student die me nauwgezet de weg wijst naar de opgraving. Het terrein is verlaten en duidelijk niet voor publiek opengesteld. Met enige moeite verwerf ik mezelf een toegang. Er zijn mij blijkbaar wat Griekse socialisten voorgegaan. Op de schutting lees ik pasok en een zin waarin ik het woord eudaimonia ontcijfer. Iedereen heeft recht op geluk, vertaal ik vrij. Het kan geen toeval zijn dat deze gedachte (in een democratisch jasje) juist hier opduikt. Want ‘geluk’, niet zozeer een gevoel van plezier, maar een ‘goed leven’ vormde het uitgangspunt voor Aristoteles’ ethiek. Het goede kan niet van a tot z beschreven worden, zegt Aristoteles. Het moet vooral geleefd worden. Het lijkt mij een verfrissende gedachte na de platoonse aanpak.

Aristoteles weigert de moraal volledig vast te leggen. Omdat het zich niet laat vastleggen. Maar dat wil niet zeggen dat hij alles maar toelaat. Het leven van een voortreffelijk mens is namelijk – en in deze beperking schuilt de morele angel van Aristoteles – gericht op ‘volledige ontplooiing’. Deze ontplooiing is afhankelijk van een verstandig en goed afgewogen oordeel. Geluk is met andere woorden afhankelijk van correct denken. Het onberedeneerde geluk van de verliefde of de al te gepassioneerde socialist zou bij Aristoteles niet door de keuring komen.

Mijn tijd in Athene zit er op. Met enige spijt wandel ik een laatste maal voorzichtig om de ruïnes heen. Hoewel ik in de overblijfselen niet veel meer zie dan een vage plattegrond, neem ik met moeite afscheid van deze plek. Juist door hun vaagheid en onvolmaaktheid lijken deze stenen me iets te vertellen over het verleden. Ze pretenderen niet de zogenaamde ‘fundamenten’ van het westerse denken te zijn. Er zijn hier geen ‘wortels’ blootgelegd van een groeiende boom der kennis. Het lijnenspel van brokstukken onder mij, toont het verleden als een mogelijk raster dat ooit over de werkelijkheid is gelegd. De vorm van dit netwerk kan mij (mijn denken) nog altijd bepalen. Maar op het moment dat ik het patroon herken, zie ik ook de grenzen ervan. Misschien is dat wel de bevrijding die een tocht door de geschiedenis kan opleveren.

Mariëtte Bakker is verbonden aan filosofisch bureau Ataraxia.
 

De sterren boven Thales van Milete

28 mei 585 voor Christus. Midden op de dag wordt het donker in de havenstad Milete. Een zonsverduistering. Iedereen schrikt, behalve politicus, astronoom, wiskundige en filosoof Thales van Milete. Hij heeft de zonsverduistering zien aankomen.

Volgens Plato was Thales ‘een van de zeven wijzen’. Aristoteles siert hem met het epitheton ‘de eerste filosoof’. Hij zou als eerste op zoek zijn gegaan naar een oerbeginsel van de wereld, een archè. ‘Alles is water’, concludeerde Thales, iets wat gezien de grote hoeveelheid waterstof in onze atmosfeer nog niet zo’n gekke gok was. Wat Thales precies aanwees als archè is echter van ondergeschikt belang. Interessanter is het feit is dát hij een beginsel, een wetmatigheid zocht om inzicht te krijgen in de wereld.
De eerste filosoof had al gelijk de reputatie van een verstrooide professor. Zo schrijft de altijd lekker roddelende Romein Diogenes Laërtius: ‘Er wordt verteld dat Thales eens, toen hij door een oude vrouw uit zijn huis werd meegenomen om de sterren te observeren, in een kuil is gevallen en dat zijn kreet om hulp door de oude vrouw als volgt beantwoord werd: “Hoe kun je verwachten alles over de hemel aan de weet te komen, Thales, als je niet eens kunt zien wat vlak voor je voeten ligt?”‘ De inwoners van Milete, die Thales toch al nietsnutterij verweten, moeten er hartelijk om hebben gelachen. Thales nam wraak. In de winterperiode kocht hij alle olijfpersen in de wijde omtrek. Toen het jaar erop de olijven geoogst moesten worden, verkocht hij ze met fikse winst. (EE)
 

De oorlog van Heraclitus

De wereld wordt voorgestuwd door tegendelen die elkaar in een hevige strijd opvolgen. ‘Dag wordt gevolgd door nacht’, schrijft Heraclitus, ‘zomer door winter, oorlog door vrede, een volle maag door honger’. Deze strijd der tegendelen is volgens Heraclitus de motor van de ontwikkelingen in onze wereld. ‘Oorlog is de vader van alle dingen.’ Alleen een God kan vrede hebben met deze gang van zaken: ‘Voor god is alles mooi, goed en rechtvaardig; maar de mensen beschouwen het een als onrechtvaardig en het andere als rechtvaardig.’
Hoe moet de mens omgaan met de oorlog? ‘Ik ben bij mezelf te rade gegaan’, schrijft Heraclitus in een van zijn overgeleverde aforismen. Hij ontdekt dat de oorlog zich ook in ons innerlijk afspeelt. Tegenstrijdige emoties strijden om voorrang. Deze strijd is ook hier een universele wetmatigheid. De kunst is, zegt hij, ‘kracht te putten uit dit universele gegeven, zoals een stad kracht put uit zijn wet.’ (EE)
 

De harmonie van Pythagoras

a2 + b2 = c2. Oftewel: in een rechthoekige driehoek is het kwadraat van de hypotenusa gelijk aan de som van de kwadraten van de rechthoekszijden. Dit lesje wiskunde danken we aan Pythagoras. Hij was gefascineerd door harmonie in muziek, in politiek, in lichaamsverhoudingen en in gedrag. Waarschijnlijk heeft deze oude Griek de gulden snede ontdekt, die nog steeds standaard is in de schilderkunst. Pythagoras leidde een commune, waarbinnen alle bezit gemeenschappelijk was. Het eten van vlees verbood hij, omdat hij in rencarnatie geloofde en niet het risico wilde lopen zijn vrienden te consumeren. Diogenes Laërtius meldt verder over hem: ‘Hij verbiedt ons voor onszelf te bidden, omdat wij niet weten wat goed voor ons is.’ (EE)