Home Water

Water

Door René ten Bos op 17 april 2015

In dit eerste hoofdstuk van het boek Water ontraadselt René ten Bos de man die beschouwd wordt als het begin van de filosofie: Thales van Milete. Zoals een Griekse filosoof betaamt, gaat Thales op zoek naar de oerstof, de archè, van alles. Alles bestaat uit water, is zijn conclusie. De filosofische traditie is opmerkelijk negatief over de man uit Milete, dit hoofdstuk is een poging hem in ere te herstellen. Lees hier een voorpublicatie van Water

 

1. Het thaletische water

Midden in de hooglanden van Anatolië, op bijna tweeduizend meter hoogte, ontspringt de grillige Halys. Tegenwoordig noemen de Turken haar de ‘rode rivier’(kizil irmak’). Het is de langste rivier binnen het grensgebied van Turkije. Eerst stroomt ze naar het westen en zuidwesten, dan gaat ze plotsklaps met een spectaculaire bocht naar het noorden en noordoosten om uiteindelijk al meanderend in de Zwarte Zee uit te komen. In de winter valt de Halys bijna droog en in het voorjaar kan ze het smeltwater uit de bergen niet aan en verandert ze in een kolkende en woeste rivier. Scheepvaart is er niet mogelijk, maar de Turken proberen wel waterkrachtenergie aan de rivier te onttrekken.

De Halys was al in de oudheid beroemd omdat ze lange tijd de grens vormde tussen de wereld die de Grieken nog als hun wereld beschouwden, en de wereld van de ‘anderen’. Aan de oevers van deze rivier zou de eerste filosoof, Thales van Milete, een van zijn beroemdste daden hebben verricht. Croesus, in Griekenland alom bewierookt als briljant veldheer, was vastgelopen met zijn troepen omdat hij geen mogelijkheid zag om de woeste Halys over te steken. De nood was hoog, want uit het oosten naderden Perzische soldaten die onder aanvoering van Cyrus stonden. Thales stelde Croesus voor om een kanaal te graven die de kolkende rivier zou opsplitsen in twee smallere en minder woeste stromen die wel doorwaadbaar waren. Op instigatie van de grote geleerde groeven de soldaten van Croesus in de rivier een extra meanderbocht, waardoor de rivier werd opgesplitst en kon worden overgestoken.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

             Een hups slavinnetje

 Naar het schijnt geloofden de meeste Grieken van de vijfde eeuw voor Christus dit wonderlijke verhaal. Maar Herodotus, aan wie we de vertelling te danken hebben, geloofde er niet veel van.1 Hij vermoedde dat er bij de Halys voldoende bruggen aanwezig waren zodat graafwerkzaamheden overbodig waren. Later zouden archeologen hem gelijk geven. Toch had Herodotus wel bewondering voor Thales. De grote filosoof was immers een opmerkelijk veelzijdig en praktisch georiënteerd man. Hij was bedreven in hydrologie, bruggenbouw, astronomie, wiskunde, strategisch advies, landmeetkunde en maritiem onderzoek. Daarnaast was hij filosoof, reiziger, zakenman en staatsman.
           
Thales was dus eerder een homo universalis dan een wereldvreemde asceet. Toch is het beeld van wereldvreemdheid onlosmakelijk aan hem blijven kleven. De oorzaak is de volgende passage uit Plato’s Theaetetus

‘Terwijl [Thales] met zijn astronomie bezig was en naar boven keek, viel hij in een put. Een Thracisch meisje, een hups en aardig slavinnetje, lachte hem uit: zo’n vurige ijver om te weten wat er in de hemel omgaat en niet eens zien wat er zich vlak voor zijn voeten bevindt!’2

 Plato hield ervan om de filosofen vóór hem belachelijk te maken. Mensen die zich met filosofie bezighouden, vinden het meestal leuk elkaar te bespotten. Dat er in de anekdote die Plato opdist een mooi en hups slavinnetje bij kwam kijken, maakte de spot nog eens extra pikant.3
  

Wat Aristoteles over Thales zegt

 Serieus dienen we de anekdote met het hupse slavinnetje uit Thracië niet te nemen, maar het verhaal laat wel zien hoeveel twijfel er is over de man die algemeen wordt beschouwd als de grondlegger van de filosofie. Wat dat betreft is Herodotus’ twijfel aan Thales’ advies bij de rivier exemplarisch. Thales moet tijdens zijn leven een grote reputatie hebben gehad, maar honderdvijftig jaar na zijn verscheiden was daar maar weinig van over.
           
Misschien kwam dat ook omdat Thales zeer waarschijnlijk geen enkel boek had geschreven. In de beroemde bibliotheek van Alexandrië was in ieder geval geen enkel werk van hem aanwezig. De filosofen die in de tijd van Plato en Aristoteles leefden, in pakweg de vijfde en vierde eeuw voor Christus, moesten het, net als wij, doen met een aantal aforismen die al dan niet terecht aan hem werden toegeschreven. Als Aristoteles, aan wie we de meeste verhalen over Thales te danken hebben, over hem schreef, dan was dat altijd met de nodige voorzichtigheid. Nooit beweerde hij ronduit dat Thales van mening was dat zus en zo het geval was. Steeds maakte hij duidelijk dat het om ideeën gaat die door anderen werden toegeschreven aan een historische figuur met de naam Thales.4 Een van die ideeën had iets met water te maken. Maar wat precies?
           
Alles wat we weten over de water-uitspraken van een figuur met de naam Thales is gebaseerd op twee passages bij Aristoteles. Beide zullen we hier uitvoerig citeren, omdat ze duidelijk maken dat water een filosofisch concept is:
 
Citaat 1:

‘Anderen zeggen dat de aarde op water rust. Want dit is het oudste verhaal dat tot ons kwam, een verhaal waarvan men zegt dat het afkomstig is van Thales van Milete, [een verhaal dat gaat over hoe de aarde] op haar plaats blijft door te drijven als een houtblok of iets dergelijks (want niets kan op grond van zijn natuur rusten op lucht, wel op water) – alsof hetzelfde argument niet van toepassing is op het water dat de aarde draagt, maar op de aarde zelf.’5

 Citaat 2:

‘De meesten van de eerste filosofen dachten dat stoffelijke principes de enige principes van alle dingen waren; want van de oorspronkelijke bron van alle bestaande dingen – dat waardoor een ding eerst tot bestaan komt en waarnaar het door vernietiging terugkeert, de substantie (ousía) die blijft maar kwalitatief verandert – beweren zij dat het hier gaat om het elementaire en eerste principe van alle bestaande dingen, en daarom beweren ze ook dat er geen absoluut in-het-zijn-komen of verdwijnen is op basis van de gedachte dat een dergelijke natuur altijd behouden blijft (…) want er moet een natuurlijke substantie zijn, of misschien meerdere, waardoor de andere dingen in-het-zijn-komen terwijl het zelf behouden blijft. Over het aantal en de vorm van dit principe zijn ze het niet allemaal eens; Thales, die de initiator (archègós) was van dit soort filosofie, beweert dat het (stoffelijke) beginsel water (hudoor) is (daarom verkondigde hij eveneens dat de aarde op water drijft), een opvatting waartoe hij wellicht kwam omdat hij zag dat het voedsel van alle dingen vochtig is en dat het warme zelf daaruit (uit het vochtige) ontstaat en daarvan leeft (en, zoals gezegd, datgene waaruit alles ontstaat, is beginsel (archè) van alles). Dat zou dus de aanleiding zijn geweest voor zijn opvatting, evenals het feit dat het zaad van alles een vochtige natuur heeft; alle vocht, anderzijds, heeft water als het beginsel van zijn natuur. Er zijn er echter die menen dat ook de ouden die een hele tijd vóór de huidige periode als eersten over het goddelijke hebben nagedacht, soortgelijke opvattingen hadden over de natuur: zij maakten immers Oceanos en Thetis tot de ouders van het worden (genesis), en het water – door hen ‘Styx’ genoemd – tot eed van de goden (het oudste is immers het meest eerbiedwaardige en de eed geldt juist als het meest eerbiedwaardige). Of nu dit soort van mening met betrekking tot de natuur echt een primitieve en oeroude opvatting is geweest, mag wellicht betwijfeld worden. Van Thales evenwel wordt gezegd dat hij zich op zodanige wijze heeft uitgesproken over de eerste oorzaak.’6

 Aristoteles schrijft in deze passages twee inzichten toe aan Thales:

  1. de aarde drijft op water (citaat 1)
  2. het oerprincipe (archè) van alle dingen is water (citaat 2).

We concentreren ons eerst maar eens op a. Dat de aarde op water drijft, is een idee dat Aristoteles met kracht verwerpt. In het centrum van het heelal moet dát staan wat het zwaarst is, en de aarde is zwaarder dan water. Wie beweert dat de aarde als ‘een stuk hout of iets dergelijks op water drijft’, moet volgens Aristoteles ook maar eens verklaren waardoor het water dat de aarde draagt zelf dan wordt gedragen. Dit is een van de zeldzame passages waarin Aristoteles zich, net als zijn leermeester Plato, laat verleiden tot spotzucht (ook al is deze veel milder dan de spot uit Theaetetus). Meestal is zijn toon sober en wetenschappelijk. Dat hij zich hiertoe laat verleiden, maakt duidelijk hoezeer hij zichzelf verheven achtte boven wat de ‘eerste filosofen’ tot stand brachten. Aristoteles’ denkbeelden zouden tot ver in de middeleeuwen als apodictische waarheden worden geaccepteerd, iets wat de naam van Thales geen goed heeft gedaan.
           
Toch is het de vraag of Aristoteles’ kritische houding terecht is. Sommige commentatoren stellen dat hij eigenlijk niets wist over het wereldbeeld van Thales. Als Aristoteles zich desalniettemin wilde distantiëren van dit wereldbeeld, wist hij dan wel precies waarvan hij zich wilde distantiëren?
           
Er gaat het verhaal dat Thales door het oud-Egyptische wereldbeeld is beïnvloed. Hij zou het land hebben bezocht, er zelfs jaren hebben gewoond. Hij zou gefascineerd zijn geweest door de piramides en hun wiskundige zuiverheid. Maar wat dacht hij nu echt van de Egyptische kijk op de wereld? In Egypte werd de wereld opgevat als een platte schijf die op water drijft.7 Water is dus het dragende, dat waar alles op drijft. Is dit niet wat Thales beweert? Toch zijn er hier nogal wat problemen. Niemand weet hoe groot de invloed van Egypte op Thales werkelijk was. Steeds lezen we in teksten over Thales dat bij hem voor het eerst zichtbaar werd hoe het denken probeerde te ontsnappen aan een mythisch wereldbeeld. Is deze wens om zich ergens van te bevrijden gekleurd door zijn reizen naar Egypte?
           
Egypte is het land van de rivier, Griekenland een land van de zee. Thales woonde ook aan zee. Hij moet als Milesiër vooral een nautische in plaats van potamische (van het Griekse potamos, rivier) aandrang hebben gevoeld.8 Zeer waarschijnlijk was hij nauw verbonden met het leven in en op de zee, meer in ieder geval dan met een rivier (in weerwil van de hydrologische inspanningen die hij volgens de Griekse bevolking, zoals we hebben gezien, zou hebben verricht bij een rivier in Klein-Azië). Misschien dat hij zich daardoor ergens van wilde bevrijden. Sommige latere geschiedschrijvers zouden zeggen dat nautische culturen een openheid kennen naar allerlei mogelijke richtingen en daardoor ook democratische experimenten toestonden. In rivierculturen stroomt al het water echter in één en dezelfde richting en is de hang naar totalitarisme een stuk sterker.
           
De Nijl maakte de Egyptische cultuur door en door potamisch. Als diezelfde geschiedschrijvers gelijk hebben, dan zou dat betekenen dat het met de democratische geaardheid in deze cultuur beroerd gesteld was. Er zijn inderdaad geen aanwijzingen dat Egypte een liefdesverhouding met de democratie had. We hoeven natuurlijk niet te geloven dat de Nijl hiervan de oorzaak is, maar de gedachte is wel verleidelijk. De Grieken kenden zo’n rivier niet, althans niet in eigen land. Ze waren redelijk bekend met de Donau (in het Grieks: Istros), maar dat was een bijna ongenaakbare rivier die veeleer de periferie van de hen bekende wereld aanduidde. Lange tijd zou het Europa voorbij de IJzeren Poort – de beruchte en gevaarlijke vernauwing van de Donau in het grensgebied van het huidige Servië en Roemenië – volkomen onbekend blijven. Zeker in het alledaagse leven speelde de rivier nauwelijks een rol. In Egypte draaide alles juist wel om die ene rivier, waarvan we, net als van het leven zelf, de oorsprong niet precies kennen.9 De houding van de Grieken ten aanzien van grote rivieren was heel ambivalent. Soms spraken ze met de nodige hoogachting over de Nijl of ook over andere rivieren, maar doorgaans draaide het bij hen toch om de zee. Er zijn zelfs commentatoren die onomwonden stellen dat de Grieken een bepaalde afkeer van grote rivieren hadden: die zouden saai en oninteressant zijn vergeleken met de talloze onbevaarbare stroompjes in de bergen van het Griekse vasteland die de woonplaatsen van goden, halfgoden, saters, nimfen, watergeesten en wat niet al zijn.10
           
Thales was een Griek. Hij was daarom zeer waarschijnlijk niet zo geïnteresseerd in rivieren. Hij was een man van de zee. Maar weten we nu wat hij precies dacht? Natuurlijk niet. In dat opzicht is onze positie, nogmaals, niet veel anders dan die van Aristoteles. Misschien dat Aristoteles’ houding tegenover Thales daarom zo paradoxaal is. Hij lijkt in citaat 2 immers veel positiever over de beroemdste van alle oude denkers te zijn dan in citaat 1.
           
Het tweede citaat bestaat uit drie stukken. In het eerste gedeelte wordt iets uitgelegd over de ‘eerste filosofen’, die steeds op zoek waren naar de bron van alle dingen, naar een soort funderend principe dat achter de werkelijkheid schuilgaat. Dit is de grond der dingen, wat Aristoteles aanduidt als archè. In het tweede gedeelte wordt Thales genoemd als degene die dit soort filosofie heeft aangewakkerd. Hij is de grondlegger of archègós van een ander soort denken. Bovendien zou hij het oerprincipe, waarnaar dit denken op zoek is, hebben gelijkgeschakeld met water (hudoor), en daarna volgen enige speculaties over waarom water zozeer in aanmerking komt. Deze speculaties zijn vermoedens die Aristoteles had als het gaat om de vraag waarom en hoe Thales tot zijn inzichten kwam. Thales moet hebben waargenomen dat ‘het voedsel van alle dingen’ vochtig is of dat dingen uit ‘zaad’ komen en dat het zaad in het algemeen vochtig is.
           
Het derde stuk is het moeilijkst, want hier gaat het niet over oerprincipes, maar over manieren van denken. Aristoteles vraagt zich af wat het verschil is tussen wat Thales beweert en wat auteurs als Homerus beweren wanneer ze zeggen dat de aarde een soort eiland is in een omliggende, alomvattende rivier die Oceanos wordt genoemd. Een echt helder antwoord geeft hij niet. Wel gaat hij, na de geciteerde passage, verder met het bediscussiëren van Herakleitos’ opvatting dat het oerprincipe (archè) geen water is, maar vuur. Daarmee suggereert hij dat het concept ‘water’ bij Thales dezelfde rol speelt als ‘vuur’ bij Herakleitos, maar het is zeer de vraag is of dat zo is. In ieder geval lijkt Aristoteles wel van mening te zijn dat de ‘eerste filosofen’ op de een of andere manier breken met het oudere mythologische denken. Maar hoe ze dat doen is vooralsnog niet helemaal duidelijk.
           
We moeten dus kijken naar de rol van het begrip archè, omdat we zo misschien leren begrijpen hoe ooit een figuur met de naam Thales over water filosofeerde. Belangrijk is daarbij dat we de mogelijkheid voor ogen houden dat Aristoteles’ duiding van wat Thales deed niet deugt. Het is bijvoorbeeld niet zeker dat Thales ook zelf over archè sprak. Maar voordat we in media res duiken, willen we eerst nog even stilstaan bij twee latere commentaren op de betekenis van Thales voor de Grieks-Europese traditie. De omweg via Nietzsche en Woschitz hebben we nodig om de bredere context van de archè-discussie in samenhang met Aristoteles te begrijpen. Wat staat er eigenlijk allemaal op het spel als in het oude Griekenland iemand opstaat en zegt dat water het oerbeginsel is?